Bij al de brieven van broers en zusters mag morgen de mijne niet ontbreken om je veel goeds toetewenschen
1 en ik doe het maar tegelijkertijd uit naam van je petekind die het zelf nog niet goed doen kan. Hij bekijkt wel altijd met heel veel belangstelling de schilderijen van Oom Vincent – vooral de bloeiende boom die boven ons bed hangt
2 boeit hem erg – en dan ook de Rembrandt,
3 ofschoon ik er niet voor insta, dat het daar niet de gouden lijst is, die hem aantrekt. Hij groeit gelukkig goed – we verlangen om hem
1v:2 je eens te laten zien. Maar het is nog een heele kunst om vader en moeder te zijn – misschien is het omdat ik in dit ééne jaar zooveel dingen heb moeten leeren en ondervinden – want ik heb er andere menschen nooit zoo over hooren spreken – die kregen een kind en dan was alles in orde en ging ’t vanzelf – maar bij mij is ’t niet zoo. Wat me ’t meeste verbaasd is dat zoo’n klein kindje al zoo’n eigen persoonlijkheid heeft waarover je geheel machteloos staat. hij kan me soms aankijken of hij zeggen wil: wat doe je eigenlijk met me – ik
1v:3 weet de dingen veel beter dan jij – ’t zijn oogen van een groot mensch en dan nog met heel veel expressie – zou er een filosoof in hem steken?
Hij laat zijn moeder wel niet veel vrijen tijd maar met de opening van de Independants ben ik toch even ontsnapt om je schilderijen te zien hangen – er stond een bank juist voor en terwijl Theo met allerlei menschen sprak heb ik een kwartiertje lang genoten van de heerlijke koelte en frischheid van de sous bois
4 – ’t is me of ik dat plekje ken en er dikwijls geweest ben – ik hou er zooveel van.
’t Is hier volop zomer – onbeschrijfelijk warm
1r:4 en ik denk met angst aan de warme dagen die nog komen moeten – ’t klinkt wel een beetje als heiligschennis – nu met dat eerste fijne teere groen aan de boomen maar ik houd toch meer van den winter.
Ik moet in haast mijn brief eindigen want Theo wacht er op. Met de beste wenschen