Back to site

653 To Willemien van Gogh. Arles, Tuesday, 31 July 1888.

metadata
No. 653 (Brieven 1990 657, Complete Letters W5)
From: Vincent van Gogh
To: Willemien van Gogh
Date: Arles, Tuesday, 31 July 1888

Source status
Original manuscript

Location
Amsterdam, Van Gogh Museum, inv. no. b705 V/1962

Date
Van Gogh writes that Madame Roulin had given birth that day (l. 38). Marcelle Roulin was born on Tuesday, 31 July 1888. This fixes the date of the present letter. Vincent said in letter 652 that he would write to ‘our sister’ the same day.

Ongoing topics
Uncle Vincent’s death (652)
Gauguin coming to Arles (602)
Gauguin’s illness (581)

original text
 1r:1
Lieve zuster,
Uw brief van heden morgen wil ik dadelijk beantwoorden. Waarschijnlijk zal ik morgen wel uit Parijs hooren wat Theo doet, of hij weg kan al dan niet. ik twijfel niet of als hij kan zal hij wel overkomen. Het is altijd treffend als iemand die men kent de groote reis doet naar dat andere halfrond van het leven waarvan we het bestaan vermoeden. En dat mijn beste wenschen den reiziger van heden volgen spreekt vanzelf.
Ik zit hier druk in het werk, de zomer hier vind ik voor mij al heel erg mooi, mooier dan ik er ooit een heb bijgewoond in ’t noorden maar de lui hier klagen er erg over dat het niet is als gewoonlijk. Regen nu en dan een voor- of achtermiddag maar oneindig minder dan bij ons. de oogst lang binnen al.
Het waait echter veel en een heel nijdige zanikende wind, le mistral, meestal hinderlijk genoeg als ik er in moet schilderen, als wanneer ik mijn doek plat op den grond leg en op mijn knieen werk. Want het ezel staat niet vast.
Ik heb een studie van een tuin, haast een meter breed. op den voorgrond klaprozen & andere roode bloemen in groen. dan een vak blaauwe klokken. Dan een vak oranje en geele afrikanen, dan witte en geele bloemen en eindelijk op den achtergrond rose en lilas en nog scabiosas, donkerviolet, en roode geraniums en zonnebloemen en een vijgeboom en laurier rose en een wingerd. Aan ’t eind zwarte cypressen tegen lage witte huisjes met oranje dak – en een fijn groenblaauwe strook lucht.1
Ik weet nu wel dat niet een enkele bloem is geteekend, dat het slechts likjes kleur zijn, rood, geel, oranje, groen, blaauw, violet, maar de impressie van al die kleuren tegen elkaar is toch daar in ’t schilderij als in de natuur. Echter zou het U, stel ik mij voor, tegenvallen en leelijk voorkomen als gij het zaagt.2
Ge ziet dat het motief nog al zomerachtig is.
Oom Cor heeft al meer dan eens werk van me gezien en hij vindt het afschuwelijk.
 1v:2
ik ben nu bezig aan ’t portret van een brievebode met zijn donker blaauwe uniform met geel.
Een kop zoowat als die van Socrates, haast geen neus, een hoog voorhoofd, kale kruin, kleine grijze oogen, hoog gekleurde volle wangen, een grooten baard, peper en zout, groote ooren.3 De man is een fameus republikein en socialist, redeneert heel goed en weet veel dingen. Zijn vrouw is vandaag bevallen en hij is dus erg het heertje en blinkt van satisfactie.4
Ik schilder zoo iets eigentlijk veel liever dan bloemen.
Maar aangezien men ’t een kan doen en ’t ander niet laten neem ik de gelegenheden maar zoo als ze zich voordoen.
Ik heb ook het portret van een meisje van 12 jaar, bruine oogen, zwart haar & wenkbraauwen, geelachtig matte tint.
Zij zit in een rieten stoel, een jakje bloedrood en violet gestreept, een rok diep blaauw met oranje stippel, een tak laurier rose in de hand.
Het fond licht groen, bijna wit.5
En ik zoek altijd hetzelfde, een portret, een landschap, een landschap en een portret.
Ik krijg hoop ik de heden geboren zuigeling ook te schilderen.
Ik heb ook een tuin zonder bloemen. n.l. een grasveld, pas geschoren, erg groen, met het grijze hooi in lange rijen uitgespreid.
een treuresch en eenige ceders en cypressen, de ceders geelachtig en bolvormig, de cypressen hoogopgaand blaauwgroen. aan ’t eind laurier rose en een hoekje groenblaauwe lucht. De blaauwe slagschaduws van de struiken op het gras.6
Ook een portret buste van een zouave, blaauwe uniform met rood en geel belegsel, hemelsblaauwe sjerp, bloedroode muts met blaauwe kwast, van de zon verbrand – kortgeknipt zwart haar – oogen als van een kat, loerend – oranje & groen, een klein hoofd op een nek als van een stier. Het fond is daar een hardgroene deur en eenige oranje steenen van den muur & de witte kalk.7
 1v:3
Hetgeen gij vraagt, of het waar is dat ik met een ander ga zamenwonen. Dat is zoo tamelijk waarschijnlijk en wel met een zeer kranig schilder. die echter zooals de andere impressionisten een leven vol zorg heeft. en de gelukkige eigenaar van een leverziekte. Theo heeft van hem in der tijd gekocht een groot schilderij dat voorstelt negerinnen in rose, blaauw, oranje, geel katoen gekleed onder de tamarinde, kokos- en banaan boomen, met de zee in ’t verschiet.8 Als le mariage de Loti, die beschrijving van Otaheite.9 Hij is n.l. in Martinique geweest en hij heeft in die tropische natuur gewerkt.10 Wij hebben nog een tweede schilderij van hem dat hij voor een studie van mij heeft geruild, een uitgedroogde rivier met paarsch slijk en plassen water die het zuiver cobalt blaauw van de lucht spiegelen, groen gras. een negerjongen met een wit en roode koe, een negerin in blaauw. en wat groen bosch.11 Hij is iemand die als een bezetene werkt en hij doet van alles, hij is nu in Bretagne.
Wij zouden zamen gaan wonen ter wille van de economie en om gezelschap aan elkaar te hebben.
Als hij of ik dezer dagen wat verkoopen zoo dat hij de reis kan doen dan komt hij naar hier. Onmogelijk is ’t niet dat er nog iets tusschen komt maar het is toch zoo tamelijk waarschijnlijk dat het gebeuren zal. En al gebeurde het ook niet en al bleef ik alleen werken, toch maakt het werk in dezelfde rigting als andere lui, al houdt ieder zijn eigen manier, dat er zoo min of meer kameraadschap is en soms interessante correspondentie.
Hoe gaat het met uw gezondheid, ik hoop goed. gij moet vooral maar heel veel buiten zoeken te zijn. ik heb hier nog al eens last van niet te kunnen eten, zoo min of meer als gij het in der tijd hadt. Maar ik scharrel nog al eens tusschen de klippen door. Wie niet sterk is moet slim wezen, mogen gij en ik met ons gestel wel ter harte nemen.
 1r:4
Het werk trouwens, als het wat vlot, helpt veel.
Ik vind het hier ’s zomers magtig mooi, het groen is zeer diep en rijk, de lucht ijl en verbazend helder. En toch, de uitgestrekte vlakte zou dikwijls heel veel juist van Holland hebben – hier waar haast geen bergen & rotsen zijn – indien niet de kleur verschilde. Wat mij erg amuseert is de bontere kleeding, de vrouwen en meisjes in goedkoope eenvoudige stof gekleed maar groen, rood, rose, geel, havanah, paarsch, blaauw, gestippeld, gestreept. Witte doeken, roode, groene en geele parasols. Een flinke zon als zwavel die daarop schijnt, de groote blaauwe lucht, dat is even kolossaal vroolijk soms als Holland triest is.
Jammer dat iedereen niet die twee uitersten heeft.
Nu moet ik eindigen. Het overlijden van Oom is voor Moe en U een groote gebeurtenis en voor Tante vooral. De indruk op mij is erg vreemd omdat natuurlijk ik me den man voorstel uit herinneringen van zóó lang geleden reeds, van veel vroeger jaren, en het komt mij zoo erg zonderling dan voor dat iemand die men zóó van nabij heeft gekend zóó vreemd is geworden. Gij zult hierin wel kunnen treden. Het leven heeft zooveel van een droom zoo bekeken en van ’t oogenblik af dat het zich weder vereenvoudigd en die zieke man zijn groote reis onderneemt, begrijpt men ’t weer beter en zeker is het dat ik er al mee iets dergelijks van voel als gij zelf. Theo zal er ook veel van voelen, hij heeft met Oom veel meer dan ik te doen gehad.
Hoe gaat het tegenwoordig met Moe.
Ik denk dikwijls aan U beiden en het is regt van harte ik U het beste toewensch.

Vincent

ik zit in ’t werk tot over de ooren en zoo zelden heb ik iets anders in ’t hoofd.

mijn adres is

2 Place Lamartine
Arles
B.d.R.12

als gij het kunt doen houd dan nog een oog op die bewuste boeken en prenten van mij.13

translation
 1r:1
My dear sister,
I want to answer your letter of this morning straightaway. I’ll probably hear from Paris tomorrow what Theo’s doing, whether he can get away or not. I don’t doubt that he’ll come over if he can. It’s always affecting when someone one knows makes the great journey to that other hemisphere of life whose existence we suspect. And that my best wishes go with today’s traveller goes without saying.
I’m hard at work here. For my part I find the summer here very beautiful, more beautiful than any I ever experienced in the north, but the people here are complaining a great deal that it’s not the same as usual. Rain now and then in a morning or afternoon, but infinitely less than at home. The harvest already long in.
It’s very windy, though, and a very nasty, nagging wind, the mistral, usually troublesome enough when I have to paint in it, like when I lay my canvas flat on the ground and work on my knees. Because the easel doesn’t stand firm.
I have a study of a garden, almost a metre wide. Poppies and other red flowers in green in the foreground, then a patch of bluebells. Then a patch of orange and yellow African marigolds, then white and yellow flowers and finally, in the background, pink and lilac and also scabious, dark violet, and red geraniums and sunflowers and a fig tree and oleander and a vine. At the end, black cypresses against little low white houses with orange roofs — and a delicate green-blue strip of sky.1
I know very well that not a single flower was drawn, that they’re just little licks of colour, red, yellow, orange, green, blue, violet, but the impression of all those colours against one another is nonetheless there in the painting as it is in nature. However, I imagine it would disappoint you and appear ugly were you to see it.2
You see that the motif is really summery.
Uncle Cor has seen work of mine more than once, and he thinks it atrocious.  1v:2
I’m now working on the portrait of a postman with his dark blue uniform with yellow.
A head something like that of Socrates, almost no nose, a high forehead, bald pate, small grey eyes, high-coloured full cheeks, a big beard, pepper and salt, big ears.3 The man is a fervent republican and socialist, reasons very well and knows many things. His wife gave birth today and so he’s in really fine feather and glowing with satisfaction.4
In fact I much prefer to paint something like this than flowers.
But seeing as one can do the one and not neglect the other, I just take the opportunities as they arise.
I also have the portrait of a girl of 12, brown eyes, black hair and eyebrows, yellowish matt complexion.
She sits in a cane chair, a blood-red and violet striped jacket, a deep blue skirt with orange dots, a branch of oleander in her hand.
The background light green, almost white.5
And I always seek the same thing, a portrait, a landscape, a landscape and a portrait.
I hope I’ll also get to paint the baby born today.
I also have a garden without flowers, that’s to say a lawn, just mown, very green, with the grey hay spread out in long rows.
A weeping ash and some cedars and cypresses, the cedars yellowish and spherical, the cypresses rising high, blue-green. At the end oleander and a corner of green-blue sky. The blue cast shadows of the bushes on the grass.6
Also a portrait bust of a Zouave, blue uniform with red and yellow facings, sky-blue sash, blood-red cap with blue tassel, tanned by the sun — black hair cut short — eyes like a cat’s, watchful — orange and green, a small head on a neck like a bull’s. The background in this one is a harsh green door, and some orange bricks of the wall and the white plaster.7  1v:3
What you ask, whether it’s true that I’m going to live with someone else. That’s really quite possible, and with a very spirited painter at that who, however, has a life full of cares like the other Impressionists. And the fortunate owner of a liver complaint. Theo once bought from him a large painting of negresses dressed in pink, blue, orange, yellow cotton under the tamarind, coconut and banana trees, with the sea in the distance.8 Like Le mariage de Loti, that description of Otaheite.9 He’s been in Martinique, you see, and he’s worked in that tropical scenery.10 We also have a second painting by him which he exchanged for a study of mine, a dried-up river with purple mud and pools of water that reflect the pure cobalt blue of the sky, green grass. A negro boy with a red and white cow, a negress in blue, and some green forest.11 He’s someone who works like one possessed, and he does all sorts of things; he’s in Brittany now.
We’d live together for the sake of economy and for each other’s company.
If he or I sells something one of these days so that he can make the journey, then he’ll come here. It’s not impossible that something may yet intervene, but it’s still really quite possible that it will happen. And even if it didn’t happen and even if I continued working alone, at any rate working in the same direction as other fellows, although each retains his own manner, means that there’s a certain amount of comradeship and sometimes interesting correspondence.
How’s it going with your health? Well, I hope. Above all you must try to be outside a very great deal. I quite often have trouble here with not being able to eat, something more or less like you had in the past. But I manage to steer clear of the rocks. Anyone who isn’t strong must be clever; with our constitutions you and I should take that to heart.  1r:4
Anyway the work, when it progresses, helps a lot.
I find it mightily beautiful here in summer, the green is very deep and lush, the air thin and amazingly clear. And yet the wide plain would often look very like Holland — here where there are almost no mountains and rocks — if the colour weren’t different. What amuse me greatly are the more colourful clothes, the women and girls dressed in cheap, simple fabric, but green, red, pink, yellow, Havana, purple, blue, spotted, striped. White scarves, red, green and yellow parasols. A great sun like sulphur that shines on them, the vast blue sky, sometimes it’s as immensely cheerful as Holland is sad.
Pity that everyone doesn’t have those two extremes.
I must end now. Uncle’s death is a big event for Ma and you, and above all for Aunt. The impression on me is very strange because of course I picture the man from memories of so long ago, of much earlier times, and it seems to me so peculiar that someone one has known at such close quarters has become such a stranger. You’ll be able to understand this. Looked at like this, life is so like a dream, and from the moment that it becomes simplified again and that sick man undertakes his great journey, one understands it better, and it’s certain that I feel about it very much as you do. Theo will also feel it greatly; he had much more to do with Uncle than I.
How’s Ma doing at present?
I often think about you both, and I wish you the best from the bottom of my heart.

Vincent

I’m up to my eyes in work, so I seldom have anything else in my head.

My address is

2 Place Lamartine
Arles
B.d.R.12

If you can do it, keep an eye open for those particular books and prints of mine.13
notes
1. Garden with flowers (F 429 / JH 1513 ).
2. Van Gogh added the sentence ‘Echter ... zaagt’ (However ... see it) later.
3. This was Joseph Roulin (F 432 / JH 1522 ). For the comparison of Roulin with Socrates see letter 652, n. 7.
4. Marcelle, Joseph and Augustine Roulin’s daughter, was born on Tuesday, 31 July 1888.
5. Mousmé (F 431 / JH 1519 ).
6. Newly mown lawn with a weeping tree (F 428 / JH 1499 ).
7. Zouave (F 423 / JH 1486 ).
8. See for Gauguin’s Among the mangoes : letter 612, n. 1.
9. See letter 590, n. 7, for Loti’s Le mariage de Loti. The trees Van Gogh mentions here all occur repeatedly in this novel about the island of Tahiti (Otaheite).
10. See letter 623, n. 3, for Gauguin’s stay on Martinique.
11. For Gauguin’s On the shore of the lake, Martinique , which Van Gogh exchanged for Sunflowers gone to seed (F 375 / JH 1329 ) and Sunflowers gone to seed (F 376 / JH 1331 ), see letter 576, n. 2.
12. Bouches-du-Rhône.
13. See letter 626, nn. 9-11, for these prints and books that were left behind in the Netherlands.