Back to site

551 To Theo van Gogh. Antwerp, on or about Saturday, 2 January 1886.

metadata
No. 551 (Brieven 1990 554, Complete Letters 443)
From: Vincent van Gogh
To: Theo van Gogh
Date: Antwerp, on or about Saturday, 2 January 1886

Source status
Original manuscript

Location
Amsterdam, Van Gogh Museum, inv. nos. b483 a-b V/1962

Date
New Year is already in the past (l. 267), which means that the letter was written after 1 January 1886. Since Vincent is responding immediately to the receipt of the monthly remittance of 150 francs, which he had urgently requested Theo to send on 1 January (letter 550), we have dated the present letter on or about Saturday, 2 January 1886.

original text
 1r:1
Waarde Theo,
Het is reeds laat maar ik wil niet wachten U de goede ontvangst te melden van Uw brief met frs 150.=
Voor ik het vergeet – laat me beginnen U te antwoorden op Uw vraag van onlangs betreffende ’t Schij van Frank of Franken in St André.–1 Dat ik heden gezien heb.– Ik vind het een goed schilderij – vooral mooi van sentiment – van sentiment is het niet erg Vlaamsch of Rubensachtig. Men denkt eer aan Murillo. De kleur is warm, in een ros gamma zooals Jordaens soms is. De schaduwen in het vleesch zijn zeer krachtig, dat heeft Rubens niet en Jordaens dikwijls wel en daardoor is er iets mysterieus in ’t schij dat men wel apprecieeren mag in die school.
Ik kon er niet digt genoeg bij komen om zeer van nabij de techniek na te gaan, wat wel de moeite waard geweest ware.– De Christuskop is minder conventioneel dan de Vlaamsche schilders die meestal opvatten. Ik verbeeld me echter dat ik ’t ook zoo kan en iets nieuws vertelde ’t schij me niet.
En daar ik over wat ik nu kan niet content ben en vooruit zoek te werken – genoeg – en naar andere schilderijen. Wat me in die kerk frappeerde was een schets van v. Dyck? of Rubens? – een descente de croix die hoog hing maar me mooi voorkwam, veel sentiment in ’t bleeke lijk.–2 Dit ter loops.–
Er is een geschilderd venster dat ik superbe vind – zeer, zeer curieus.3 Een strand, een groene zee met een kasteel op de rotsen, een tintelend blaauwe lucht van de prachtigste toonen van blaauw, groenachtig, witachtig, dieper, hooger van toon. Een enorme driemaster, grillig en fantastisch, silhouetteert zich tegen de lucht, overal breking, licht in ’t donker, donker in ’t licht.
In ’t blaauw een figuur van de H. maagd, hooggeel, wit, oranje. Hoogerop is ’t venster weer donkergroen met zwart, met gloeiend rood.– Enfin – herinnert ge U dat.– het is zeer mooi en Leys ware er secuur op verliefd geworden, of James Tissot in zijn oude manier, of Thijs Maris.–
Ik zag eenige schilderijen aangekocht voor Musee Moderne, Verhas en Farasyn.– Verhas, dames die op ezels rijden en visschersjongens aan ’t strand.4 Farasyn, een groot geval van de oude Antwerpsche Vischmarkt.5
Ook een Emile Wauters – Cairo of zoo, een marktplaats.6 De Verhas doet er goed, is een knap schilderij, in alle geval gedurfd van kleuren in licht gamma, verscheiden mooie combinaties, o.a. een figuur in oranje tegen licht blaauw, licht groen & wit.
 1v:2
Ik werk steeds aan mijn portretten7 – en ik heb er eindelijk twee die bepaald “lijken”, een profil8 en een 3/4.9 Dat is niet alles, dat is niet eens ’t voornaamste.– Toch is ’t me wel de moeite waard daar naar te zoeken. en leert men er misschien nog al teekenen door.– Ik begin hoe langer hoe meer overigens van portretten te houden.–
Daar hebt ge nu sommige erg beroemde Rubens – Vierge au Perroquet,10 Xt à la paille11 &c. ik voor mij loop ze voorbij om liever te kijken naar dat brutale mansportret12 – met zoo fameus vaste hand geschilderd – nog schetsachtig hier & daar – dat niet ver van de Saskia van Rembrandt hangt.13 In een descente de croix van v. Dyck, die in de hoogte, de groote – is ook een portret, bepaald portret – niet van een kop alleen maar goddank van een heel figuur.14 Superbe – in geel & lilasachtig – een vrouw, voorovergebogen, die schreit. De tors, de beenen onder de kleeren goed intiem doorgevoerd & gevoeld.– Wat is dat hooge kunst als de kunst eenvoudig waar is.
En een Ingres, een David, die als schilders waarachtig niet altijd mooi schilderen, wat worden zelfs zij fameus interessant als zij hun pedanterie ter zijde stellende zich vergeten in – waar te zijn – in ’t weergeven van een karakter – als in de twee koppen in ’t musée moderne.15 Enfin.
Ah als men die modellen kon krijgen die men wilde!!!
Vertel mij nu eens – op den voorgrond stellende dat gij financier wilt zijn – en ik heb daar niets op tegen, zelfs is dat juist wat ik heel goed vind – zijt gij dan volkomen content met uw eigen redeneering die ge bij ’t begin van ’t jaar me tot mijn teleurstelling zegt: ik heb heel veel te betalen en gij moet maar zien dat ge rondkomt tot ’t eind van de maand.–
Hoor eens, dit heb ik er tegen te zeggen en denk er eens over na of ik al dan niet gelijk heb, althans dat er grond in mijn redeneering is: Ben ik minder dan Uw creanciers?
wie moet er wachten, zij of ik??? als er één van beiden moet wachten, wat onder de menschelijke dingen hoort.–
 1v:3
Een creancier is geen vriend, dat is zeker en ik, indien ge ’t niet zeker weet, ben ’t althans misschien.– En weet gij wel goed hoe zwaar de lasten zijn voor mij die ’t werk iederen dag eischt, hoe moeielijk de modellen te krijgen, hoe duur de dingen voor ’t schilderen noodig.– Weet ge wel dat het soms letterlijk als ’t ware onmogelijk voor me te houden is.– En dat ik moet schilderen, dat er te veel van afhangt onmiddelijk en zonder aarzelen, met aplomb hier door te werken. Een paar zwakheden zouden me kunnen doen vallen op een manier waar ik in lang niet boven op kom. Mijn toestand is benard van alle kanten en is slechts te winnen door vastheid van doorwerken. De verfrekening drukt me zwaar als lood en toch moet ik vooruit!!!
Ik moet ook lui laten wachten – die toch hun geld krijgen zullen – maar – wachten, daar heb ik er een paar toe veroordeeld. En zonder genade, tenzij ze me crediet geven. En hoe minder crediet, hoe meer ze zullen achterstaan. Het is niet te winnen tegenwoordig dan met heel goed werk, met dat wat niet mediocre is. Dat hoogere kost duurder aan geld en – aan moeite en zware inspanning – toch is dat de weg, nu meer dan ooit.–
Hetgeen ik U zeg is helder en klaar.– Begrijpt ge of begrijpt ge niet dat het volkomen goed en regt gezien is wanneer ik U er op wijs dat ik in de absolute noodzakelijkheid ben om, wil ik hier werk vinden voor portretten, mijn atelier vol te hebben met – heel goede koppen.–
Dat is te bereiken, het is iets waar men een eind aan kan zien, al is ’t betrekkelijk niet makkelijk ze klaar te krijgen.–
 1r:4
Zullen wij nu zeggen als de droogklooten en suffers: wij kunnen niet, wij hebben geen geld, er is niets te doen.–
Ik zeg U, neen.
Dit zullen we zeggen – en s.v.p. zamen zeggen. Wij zullen er persoonlijk arm voor zijn en gebrek lijden – zoolang ’t moet – zóó als men doet in een belegerde stad die men NIET van zins is over te geven, maar wij zullen toonen dat we iemand zijn.–16
Of men is dapper – of men is laf. We moeten ’t zoover brengen dat wij het ’t publiek prettig maken – ik bedoel b.v., de meiden moeten trek krijgen in hun portretten.– Dat er zijn die ze zouden willen, ik geloof het.– Ik sprak heden een bediende van een photograaf er over of hij me geen portretten bezorgen kon. Deze wou een commissie van me voor iedere meid die hij bij me zou brengen voor een portret.– Ik heb die zaak laten traineeren, in zoover echter alleen dat ik geen commissie beloofd heb voor en aleer ik mijn individu wat beter ken. Maar ik zal hem denkelijk zeer binnenkort terug zien.
En dan zal ik zien of ik direkt met hem iets kan doen of wel dat ik met zijn patroon eens direkt er over ga spreken. Maar soms is de bediende beter, zult ge begrijpen, dat is al naar mate.– Ik zeide hem nu dat ik hem niet kende en dat ik wel wou zien of hij iets doen kon maar dat ik er bij riskeerde omdat ik altijd mijn onkosten moet maken voor een portret. Enfin ik zal daar verder op doorgaan – maar wat presseert – het is dat ik mooie koppen kunne laten kijken.
 2r:5
Ik moet ook onder de meiden kennissen zoeken te krijgen, wat met een beurs waar weinig in is geen prettige karwei is, dat kan ik U verzekeren, men is dan lang niet voor zijn pleizier uit. Maar het is niet de moeite waar ik tegenop zie.– Alleen, ik geloof dat gij het U al te zeer, al te zeer hebt aangewend het maar heel goed te vinden dat ik altijd achteruit gezet blijf, dat gij al te zeer vergeet dat al sedert zoo veel jaren ik niet heb wat me toekomt.
En dat de begeerte die ik heb om mijn zaken uit te breiden niet alleen voor mij goed is maar ook voor U omdat slechts langs dien weg we kunnen verdienen.
En nu nog iets. Theoretisch althans zegt gij dat het noodig is dat men goed gekleed en al wat daar verder bij hoort, voor den dag moet kunnen komen bij zekere gelegenheden, als men lui moet gaan opzoeken enz.– Welnu de tijd is er nu zelfs volgens mij, die daar geen haast mee maak – zoo als ge weet – dat dit er op aan begint te komen.
Zijn zulke dingen noodig of niet???
Hangt er iets van af ja dan neen???
Welnu, gegeven die periode van te moeten doorbreken is het maandgeld te weinig dan dat ik met mogelijkheid het er van doen kan.– Gij zijt zelf zuinig, gij kunt nagaan wat absoluut behoeften zijn. En ik vraag het U, kan men het absoluut noodige doen van wat met mogelijkheid mij voor mij zelf resteert na aftrek van schilderbehoeften, model, kamerhuur.– Indien ik vrienden had, wat bekend ware, ja dan, dan gaat het makkelijker – maar die heb ik niet en die moet ik me maken juist.–
Maar laat ik niet vergeten U te bedanken voor de zending van tweede deel de Goncourt.–17 Het is een heerlijk ding die tijd te kunnen nagaan – waar zooveel uit te leeren is voor, om de uitdrukking te gebruiken, notre fin du siècle waar we in zijn.–
 2v:6
Ik kan U niet zeggen hoezeer ik in mijn schik blijf naar Antwerpen te zijn gegaan. En hoeveel er is wat voor mij die er zoolang uit ben geweest er op te merken valt.
Hoe goed het mij doet – al houd ik nog zoo veel van de boeren en buiten – de stad eens weer te zien.
Hoe het bijeenbrengen van uitersten me nieuwe idees geeft – uitersten, het geheel buiten en de drukte van hier. Ik had het hard noodig.
Ah als ik ’t U aan ’t verstand kon brengen hoe veel meer satisfactie voor U zelf ge zoudt kunnen hebben, hoe veel meer ge vriend voor me zoudt zijn – als in plaats van het steile en onhartelijke achteruitzetten en me op een afstand houden – denk aan van den zomer en vorige zomers! – er eindelijk eens een overtuiging bij U mogt komen dat het niet zóó de manier is. Altijd te zijn in een verbannen toestand, altijd tusschen hangen en wurgen, altijd halve maatregelen.
Maar enfin – de familie vreemder dan vreemd – is één daadzaak – Holland achter den rug 2.– DAT LUCHT WEL EENS OP. ziedaar mijn eenig gevoel en toch ben ik zóó gehecht geweest dat de vervreemding me eerst als ’t ware gek maakte.
Maar ik heb te goed in de kaarten gekeken dan dat ik aarzel.– En ik heb mijn zelfvertrouwen en sereniteit terug.–
’t Geheim van die partij – Delarocheachtigheid, mediocreteit.
Achteruit – het is me een ergernis.
Wat U betreft – gij zijt nog zwevende tusschen de twee partijen. en ik heb altijd gezegd dat Uw karakter zich nog in een beslisten vorm te zetten heeft – dat U nog en gemoedsstrijd en misschien strijd in ’t maatschappelijke om Uw positie wacht, serieuser dan ge ooit hebt doorgemaakt.
 2v:7
Ik weet dat U dit onbarmhartig jegens t’huis voorkomt.– En toch zeg ik U dat Pa zelf het soms vaag gevoeld heeft dat hij zich van partij vergist had.– Maar hij zocht onvereenigbare dingen tegelijk te behartigen en – – – was niet zoo vast van karakter als hij scheen en als ik dacht in mijn jongensjaren, en nog later zelfs, dat hij was.– Enfin.–
Wat de expositie Tassaert18 betreft – Als er ooit een verongelijkt is, was hij het wel.– Om nu bij deze gelegenheid er nog een te noemen – ik wacht niet tot de exposities om mijn opinie te hebben over schilders – Chaplin zal men ook moeten erkennen.–
Wat de kleur van Tassaert betreft, hij is harmonist en zijn werk, in één toon geschilderd betrekkelijk, is mooi door ’t modelé, door het fijn gevoel dat hij had van de vrouwelijke vormen, door iets gepassioneerds in de expressies – en ik vind hem van de familie van de Greuzes en Prudhons – beter, moderner, degelijker in zijn sentiment dan Greuze.19
Chaplin is meer colorist dan hij.
En ik vind wel dat ’t een beetje jammer is van Tassaert dat hij die zoo mooi vet schilderde, niet wat meer gloed en leven soms in de kleur zocht.
Maar zeker is hij beter dan Scheffer & Delaroche en Dubuffe en Gerome, die zoo weinig schilder zijn. Wat is het gloeiend jammer van een kerel als Gerome, die le prisonnier maakte en die le camp russe maakte en le berger Syrien,20 dat er zoo veel kouds en steriels in hem zit. Isabey zal men ook erkennen, Ziem ook. die twee zijn erg schilder en dat is het waar après tout ’t bij ’t schilderen op aan komt.
Zij hebben me van thuis geschreven met Nieuwejaar & ik heb ook een briefkaart gestuurd. Maar schrijven zou toch niet gaan terwijl bovendien ik geloof dat onwillekeurig uit routine zij overal alles vertellen dus – ik schreef – tot ziens – ik zie hen in ’t voorjaar toch denkelijk langer of korter.
Ik moet eindigen.
Wat het coloriet is in een schilderij, dat is toch het enthousiasme in ’t leven en dus – het is geen kleine zaak het te zoeken te behouden.
Terwille van de modellen zal ik denk ik Verlat, die directeur is van de academie hier,21 eens gaan opzoeken deze maand – en ik zal zien hoe de reglementen zijn en in hoeverre men er naar naakt model zou kunnen werken – ik zal een portret dan meenemen en teekeningen.  2r:8 Ik heb een verbazende begeerte om mij in kennis van het naakt te versterken. Ik heb gezien een groote bronzen groep van Lambeau – twee figuren – een man die eene vrouw omhelst – Superbe, iets als b.v. Paul Dubois of enfin de lui van den eersten rang. Het is aangekocht voor ’t museum.22 Ik benijd de beeldhouwers dikwijls.– Maar het is overal een beetje ’t zelfde, ik moet wat meer verdienen om te kunnen uitbreiden.
Ik wil U ook nog wel eens zeggen dat gegeven die begeerte voor figuurstudie ik – bij aldien het hier me niet lukte – misschien eer nog verder zou doordringen dan teruggaan naar Holland vóór en aleer ik eens een poosje op een atelier geweest ben. En dus dat verdere – mogelijk Parijs zou wezen, zonder aarzelen.23 Gij kunt Uw opinie hebben over dat ik een onmogelijk karakter ben maar – dat is absoluut Uw zaak.– Daar hoef ik b.v. me niet aan te storen en zal ik me niet aan storen. Ik weet dat bij tijden ge beter en anders denkt maar ik weet dat de routine er U toe brengt om altijd weer in dat zelfde euvel te vervallen ten mijnen opzigte.– Hetgeen ik zoek is zóó regt uit dat gij zult moeten eindigen het toe te geven. Laat ons dus ten slotte zeggen – hoe eer hoe beter.
Gegroet & met een handdruk.

b. à t.
Vincent

Wat het eind van de maand betreft – ik verzoek U ten allervriendelijkst maar absoluut – laat althans voor frs 50 een Uwer creanciers gebrek lijden (die kunnen er wel tegen, wees gerust) maar s.v.p. niet mij want OOK DAN is het voor mij nog bar.–

translation
 1r:1
My dear Theo,
It’s already late, but I don’t want to put off reporting the safe receipt of your letter and 150 francs.
Before I forget — let me begin by replying to your recent question about the painting by Franck or Francken in St Andrew’s.1 Which I saw today. I think it a good painting — above all fine in sentiment — in sentiment it’s not very Flemish or Rubenesque. One thinks more of Murillo. The colour is warm, in a reddish spectrum as Jordaens sometimes is. The shadows in the flesh are very powerful, Rubens doesn’t have that and Jordaens often does, and in consequence there’s something mysterious in the painting that one can appreciate in that school.
I couldn’t get near enough to examine the technique from very close to, which would have been worthwhile. The head of Christ is less conventional than the Flemish painters usually conceive it. I imagine, though, that I can do it like that too, and the painting didn’t tell me anything new.
And since I’m not content with what I can do now and am trying to move forward in my work — enough — and move on to other paintings. What did strike me in that church was a sketch by Van Dyck? or Rubens? — a Descent from the Cross that was hanging high up but appeared to me to be good, a lot of sentiment in the pale body.2 This in passing.
There’s a stained-glass window that I find superb — very, very remarkable.3 A shore, a green sea with a castle on the rocks, a sparkling blue sky in the most magnificent tones of blue, greenish, whitish, deeper, higher in tone. A huge three-master, whimsical and fantastic, silhouetted against the sky, breaking everywhere, light in the dark, dark in the light.
In the blue a figure of the Blessed Virgin, bright yellow, white, orange. Higher up again, the window is dark green with black, with glowing red. Anyway — do you remember it? It’s very fine and Leys would certainly have fallen in love with it, or James Tissot in his old manner, or Thijs Maris.
I saw a few paintings bought for the Musée Moderne, Verhas and Farasyn. Verhas, ladies riding on donkeys and fisher boys on the beach.4 Farasyn, a large thing of the old Antwerp Fish Market.5
Also an Emile Wauters — Cairo or somewhere, a marketplace.6 The Verhas works well, is a clever painting, in any event daring, with colours in a light spectrum, several fine combinations, including a figure in orange against light blue, light green and white.  1v:2
I’m still working on my portraits7 — and at last I’ve got two that are definitely ‘like’, a profile8 and a 3/49 That’s not everything, that’s not even the most important thing. All the same, it’s worth my while to seek it, and perhaps it helps one learn how to draw. Besides, I’m beginning to like portraits more and more.
There you have some very famous Rubens — Virgin with the parrot10, Christ on the straw11 &c., but for my part I walk past them to look rather at that bold portrait of a man12 — painted with such a tremendously firm hand — still sketchy here and there — that hangs not far from the Saskia by Rembrandt.13 In a Descent from the Cross by Van Dyck, the one high up, the big one — there’s also a portrait, definitely a portrait — not just of a head but, thank God, of a whole figure.14 Superb — in yellow and lilacish — a woman, bending forward, who is weeping. The torso, the legs beneath the clothes really intimately executed and felt. What high art it is, when art is simply true.
And an Ingres, a David, painters who really don’t always paint beautifully, how tremendously interesting even they become when, putting their pedantry aside, they forget themselves in — being true — in capturing a character — like in the two heads in the Musée Moderne.15 Anyway.
Oh, if only one could get the models that one wanted!!!
Now tell me — supposing first and foremost that you want to be a financier — and I have nothing against that, in fact I even highly approve of it — are you entirely happy with your own reasoning, when you say to me at the beginning of the year, to my disappointment: I have a very great deal to pay and you’ll just have to see that you manage until the end of the month?
Listen, this is what I have to say against it, and just think about whether or not I’m right, at any rate that there are grounds for my reasoning: Am I less than your creditors?
Who should wait, they or I??? if one of the two has to wait, which is in the nature of human things.  1v:3
A creditor is not a friend, that’s for sure, and, in case you don’t know it for sure, I am — at least perhaps. And do you have any notion how heavy the burdens that the work demands every day are for me, how hard to get models, how expensive the things needed for painting? Do you realize that it’s sometimes almost literally impossible for me to keep going? And that I must paint, that too much depends on pressing on with the work here with assurance immediately and without hesitation? A few weaknesses could make me fall in a way from which I wouldn’t recover for a long time. My situation is perilous on all sides and can only be won by working on determinedly. The paint bill weighs on me like lead and yet I must go forward!!!
I have to keep people waiting, too — who will nonetheless get their money — but — are waiting; I’ve condemned a few of them to that. And without mercy, unless they give me credit. And the less credit, the more they’ll be made to wait. There’s no winning nowadays except with very good work, with things that are not mediocre. That higher standard costs more in money and — in difficulty and intense effort — yet this is the way, now more than ever.
What I’m telling you is plain and simple. Do you or do you not understand that it makes perfectly good sense when I point out to you that, if I want to find work here making portraits, it’s an absolute necessity for me to have my studio full of — very good heads?
This can be achieved, it’s something that one can see an end to, even if it’s not exactly easy to get them done.  1r:4
Shall we now say, like the damned bores and fools: we can’t, we haven’t any money, there’s nothing to be done?
I tell you, no.
This is what we’ll say — and say together, if you please. We’ll be poor for it personally and suffer want — as long as we have to — just as one does in a besieged city that one does NOT mean to surrender, but we’ll show that we are someone.16
Either one is brave — or one is cowardly. We must get to the point where we please the public — I mean, for example, the girls have to start liking their portraits. I believe that there are some who’d want them. I talked to a photographer’s assistant today about whether he couldn’t put some portraits my way. He wanted me to give him a commission for every girl he brought to me for a portrait. I let the matter lie, only in so far, though, as I didn’t promise any commission before and until I know this individual rather better. But I’ll probably see him again very soon.
And then I’ll see whether I can do anything with him directly, or whether I’ll go and talk directly to his boss about it. But sometimes the assistant’s better, you’ll understand, it all depends. Now I told him that I didn’t know him and that I’d like to see whether he could do anything, but that I’d be taking a risk because I always have to incur my expenses for a portrait. Anyway I’ll pursue this — but what’s pressing — is that I should be able to show fine heads.  2r:5
I must also try to make some acquaintances among the girls, which is no easy task with a purse with little in it, I can assure you; one is by no means doing it for one’s pleasure. But it’s not the effort that I find daunting. Only, I believe that you’ve become all too, all too accustomed to thinking it perfectly all right for me always to be neglected, that you all too readily forget that for so many years I haven’t had what’s due to me.
And that the desire I have to expand my affairs is good not just for me, but for you too, because it’s only by this means that we can earn.
And now something else. Theoretically, at any rate, you say that it’s necessary to be able to appear well dressed and all the rest of it on certain occasions, when one has to visit people, etc. Well then, now is the time even according to me who is in no hurry to do it — as you know — that it’s beginning to come to this.
Are such things necessary or not???
Does anything depend on them, yes or no???
Well, given this period of having to break through, the monthly allowance isn’t enough for me to possibly make do on it. You’re thrifty yourself; you can imagine what absolute necessities are. And I ask you, can one possibly do what’s absolutely necessary with what’s left for me after deducting painting materials, models, rent? If I had friends, were a little known, yes, then, then it would be easier — but I don’t have any and I have to make myself known.
But I mustn’t forget to thank you for sending the second volume of De Goncourt.17 It’s a wonderful thing to be able to examine that era — from which there’s so much to be learnt for, to use the expression, our end of an era in which we are.  2v:6
I can’t tell you how delighted I still am that I came to Antwerp. And how much there is to observe here for me, who has been out of things for so long.
How much good it does me — much as I love the peasants and countryside — to observe a city again.
How the bringing together of extremes gives me new ideas — extremes, the countryside as a whole and the bustle here. I really needed it.
Oh, if only I could make you understand how much more satisfaction you could have for yourself, how much more of a friend you would be to me — if, instead of the inflexible and cold neglect, and keeping me at a distance — think about last summer and previous summers! — you might at last come to the realization that this isn’t the way. Always to be in a state of exile, always hanging by a thread, always half measures.
But anyway — the family stranger than strangers — is one fact — Holland behind me 2. THAT COMES AS QUITE A RELIEF. You see that’s my only feeling, and yet I had been so attached that at first the estrangement drove me mad, as it were.
But I’ve seen through it all too well to hesitate. And I’ve recovered my self-confidence and serenity.
The secret of that group — Delaroche-ishness, mediocrity.
Backwards — it offends me.
As to you — you’re still hovering between the two sides, and I’ve always said that your character still has to set in a definite form — that you still face an inner struggle and perhaps a struggle for your position in society, more serious than you have ever experienced.  2v:7
I know this seems to you to be uncharitable to the people at home. And yet I tell you that Pa himself sometimes vaguely felt that he had chosen the wrong side. But he tried to espouse irreconcilable things at the same time and — — — wasn’t as firm of character as he appeared and as I thought he was in my young days, and even later still. Anyway.
As to the Tassaert exhibition18 — if ever anyone was wronged, it was he. Taking the opportunity to mention another — I don’t wait for exhibitions to form my opinion about painters — they’ll have to recognize Chaplin too.
As to Tassaert’s colour, he’s a harmonist and his work, painted in more or less one tone, is good because of the modelling, because of the fine sense of the female forms that he had, because of something impassioned in the expressions — and I think he belongs to the family of the Greuzes and Prud’hons — better, more modern, more sound in his sentiment than Greuze.19
Chaplin is more of a colourist than he is.
And I do think it’s rather a pity that Tassaert, who painted so wonderfully boldly, didn’t sometimes seek for more glow and life in the colour.
But he’s certainly better than Scheffer and Delaroche and Dubufe and Gérôme, who are so little painters. What a dreadful pity it is that a fellow like Gérôme, who painted The prisoner and who painted The Russian camp and The Syrian shepherd,20 has so much that is cold and sterile in him. People will also recognize Isabey; Ziem too. Those two are very much painters and that, after all, is what it comes down to in painting.
They wrote to me from home at New Year and I also sent a postcard. But writing wouldn’t work, while I moreover believe that unconsciously, as a matter of course, they tell everyone everything, so — I wrote — goodbye for now — after all I’ll probably see them in the spring for some time.
I must close.
What the coloration in a painting is — it’s surely the enthusiasm in life and so — it’s no small matter to seek and preserve it.
With a view to getting models, this month I think I’ll go and see Verlat, who’s the director of the academy here21 — and I’ll see what the rules are and to what extent one could work from a nude model — I’ll take a portrait and some drawings with me when I go.  2r:8 I have an immense desire to improve my knowledge of the nude. I’ve seen a large bronze group by Lambeaux — two figures — a man embracing a woman — superb, something like Paul Dubois, say, or anyway the first-rate fellows. It’s been purchased for the museum.22 I often envy sculptors. But it’s much the same everywhere; I have to earn a little more in order to be able to broaden out.
I also just want to tell you that, given my desire to study the figure — if I weren’t to manage it here — I might perhaps go further afield rather than go back to Holland before I’ve worked in a studio for a while. And that further afield — might possibly be Paris, without hesitation.23 You may be of the opinion that I’m an impossible character, but — that’s absolutely your business. I, for instance, don’t have to worry about it and I won’t worry about it. I know that from time to time you think better and differently, but I know that habit always makes you lapse back into that same mistake in regard to me. What I seek is so straightforward that in the end you’ll have to admit it. So let’s say in conclusion — the sooner the better.
Regards and with a handshake.

Yours truly,
Vincent

As regards the end of the month — I ask you most kindly but absolutely — let one of your creditors at least do without 50 francs (they can stand it, rest assured) but please not me, because EVEN THEN it will still be tough for me.
notes
1. Frans Francken ii, The Crucifixion (Golgotha), 1603. Ill. 855 . The canvas was fixed in a wooden Holy Cross altar in the sixteenth-century Church of St Andrew, which is situated in a side street off Nationalestraat in the centre of Antwerp. See Goovaerts 1978, pp. 48, 78-79.
2. Charles Michel Marie Verlat, The descent from the Cross Ill. 1403 . It hangs several metres above the choir stalls in the chancel of St Andrew’s. Van Gogh mistook the painting by his future teacher at the Academy for a seventeenth-century work.
3. The sixteenth-century Maris Stella window, which was destroyed in 1889 as a result of an explosion elsewhere in the city. There is a replica on the north side of the church, above the Lady Chapel. Ill. 2172 . See Goovaerts 1978, p. 42 and Hammacher 1982, facing p. 128, no. 91.
4. Jan Verhas, Donkey rides on Heist beach, 1884. Ill. 442 .
5. Edgard Farasyn, The old fish market in Antwerp in 1882. Ill. 831 .
6. Emile Wauters, Cairo at the Kasr-el-Nil Bridge, 1881. Ill. 446 . Evidently the Musée Moderne displayed its latest acquisitions together.
7. On 12 January 1886 Theo wrote to his mother: ‘I’ve had a couple of letters from Vincent. He’s working hard and seems to be going to concentrate on painting portraits; in time he should be able to earn a bit from that. I hope he won’t suffer too much from the cold, for it must really be wintry there, as it is here’ (FR b905).
8. Woman with a scarlet bow in her hair (F 207 / JH 979 ).
9. Van Gogh is probably referring here to a painted portrait; most likely the same portrait – which has not survived – that he mentioned in letter 550.
10. Peter Paul Rubens, Virgin with a parrot, c. 1614. Ill. 1304 . The works of art Van Gogh refers to here are all in Antwerp museums.
11. Peter Paul Rubens, Christ on the straw, c. 1618. Ill. 1297 .
12. He must mean Rubens’s Jan Gaspar Gevartius, c. 1628. Ill. 1607 .
13. See for this supposed work by Rembrandt letter 547, n. 20.
14. Anthony van Dyck, The descent from the Cross, c. 1629. Ill. 800 .
15. See for Self-portrait by Ingres and Man with a hat by David: letter 544, nn. 29 and 30.
16. Taken from the preface to Edmond de Goncourt’s Chérie, where the same word is emphasized: ‘Well! when you have done that … it will be really difficult not to be someone in the future’ (Eh bien! quand on a fait cela... c’est vraiment difficile de n’être pas quelqu’un dans l’avenir). Goncourt 1884, p. xvi. Van Gogh referred to this preface in letter 550.
17. The second volume of L’art du dix-huitième siècle by the De Goncourts, which Van Gogh had asked for in letter 545.
18. In December 1885-January 1886 the Parisian art gallery Georges Petit staged a retrospective of the work of Nicolas François Octave Tassaert with 122 paintings. It was widely reviewed in the press. See Bernard Prost, Octave Tassaert. Notice sur sa vie et catalogue de son oeuvre. Paris 1886, p. xx.
19. During his lifetime Jean Baptiste Greuze enjoyed a reputation as a genre and portrait painter. His oeuvre reveals influences of Boucher, Van Dyck, Gerard Dou, David and others. Greuze’s life and work are discussed in L’art du dix-huitième siècle by the De Goncourts (see Goncourt 1881-1914, vol. 2, pp. 3-101). Theo had just sent Vincent this book.
Pierre Paul Prud’hon is known for his allegorical paintings and portraits, which reveal the influence of the eighteenth-century tradition of sensibilité; in that sense his work was less austere than the neo-classicism of David and his followers.
20. See for Jean Léon Gérôme’s The prisoner letter 418, n. 1; ‘le camp russe’ (The Russian camp) is Récréation au camp (Souvenir de Moldavie, 1854), 1855 (private collection). See Ackerman 1986, pp. 198-199, cat. no. 66. It was no. 645 in the series ‘Photographie (Musée Goupil et Cie)’ as Récréation du camp (Recreation in a camp, Memory of Moldavia, 1854) (Bordeaux, Musée Goupil). Ill. 129 . See for The Syrian shepherd letter 507, n. 7.
21. Verlat was appointed director of the Antwerp Academy in October 1885.
22. Jef Lambeaux, The kiss, 1881. Ill. 1022 . The Koninklijk Museum voor Schone Kunsten had acquired this bronze statue in 1882.
23. This is the first time the idea of going to Paris is mentioned; cf. also letter 552.