1r:1
Zaturdag avond

Waarde Theo,
Wilde U nog eenige impressies van Antwerpen schrijven. Van morgen heb ik een heel echte wandeling gemaakt in den plasregen, een togt die ten doel had om mijn goed van het douanenkantoor te halen.1 de verschillende entrepots en hangars aan de kaaien zijn erg mooi.
Verscheiden keeren reeds ben ik op allerlei manieren langs die dokken & kaaien gewandeld. Vooral wanneer men uit ’t zand en de hei & de stilte van een boerendorp komt en lang niets anders dan in een stille omgeving is geweest, is het curieus als contrast. Het is een ondoorgrondelijken warboel.–
Een van de spreekwoorden van de Goncourt was “Japonaiserie for ever”.–2 Wel, die dokken zijn een fameuse Japonaiserie, grillig, eigenaardig, ongehoord – ten minste men kan ’t zoo zien.–
Ik zou er wel eens met U willen loopen om te weten of we ’t zelfde kijken.–
Men zou er alles kunnen maken, stadsgezigten – figuren van ’t meest uiteenloopend karakter – de schepen als hoofdzaak met water & lucht van fijn grijs – maar vooral – Japonaiseries.–
Ik bedoel, de figuren zijn er altijd in beweging, men ziet ze in de zonderlingste entourages, alles grillig, en er ontstaan vanzelf telkens interessante tegenstellingen.
Een wit paard in den modder, in een hoek waar hoopen marchandises met zeildoek bedekt liggen – tegen oude, zwart berookte muren van ’t magazijn. Doodeenvoudig, maar een effekt van Black & White.
Men zal door ’t raam van een zeer elegante engelsche kroeg uitzien op den vuilsten modder en op een schip waar b.v. liefelijke koopwaar als vellen en buffelhoorns uitgeladen worden door monstrueuse types van sjouwerlui of uitheemsche matrozen; daar naar, of naar iets anders, staat voor ’t raam een zeer blank, zeer fijn engelsch meisje te kijken. Het interieur met figuur gansch in toon, en als licht – de zilverachtige lucht boven dien modder en de buffelhoorns alweer een reeks van tegengestelden die nog al kras is. Er zullen vlaamsche matrozen met overdreven gezonde gezigten, met breede schouders, krachtig en vol en door & door Antwerpsch, mosselen staan te eten en bier drinken, en met veel lawaai en beweging zal dat geschieden.– Oppositie – daar komt een zeer klein figuurtje in ’t zwart met de handjes tegen ’t lijf onhoorbaar aansluipen langs de grijze muren.  1v:2 In een encadrement van gitzwart haar een klein ovaal gezigtje, bruin? oranjegeel? ik weet het niet.
Even slaat ze de oogleden op en kijkt met een scheeven blik uit een paar gitzwarte oogen. Het is een chineesche meid, geheimzinnig, stil als een muis, klein, wandluisachtig van karakter. Wat een contrast met de groep vlaamsche mosseleters.
Een ander contrast – men gaat door een zeer naauwe straat tusschen geducht hooge huizen. Magazijnen en bergplaatsen. Maar beneden aan straat kroegen voor alle natien met bijbehoorende mannelijke en vrouwelijke individus. Winkels van eetwaren, van zeemanskleeren, bont en woelig.–
Die straat is lang, men ziet er telkens iets echts en het is bijwijlen een gewoel als er een standje is, krasser dan elders. b.v. ge loopt daar te kijken – en in eens gaat er een hoerah op en allerlei geschreeuw. Op klaar lichten dag wordt een matroos door de meiden uit een hoerekast gesmeten en door een woedenden kerel vervolgd en een sleep meiden. Waarvoor hij blijkbaar zeer bang is – ten minste, ik zag hem over een hoop zakken klauteren en door een raam in een magazijn verdwijnen. Heeft men nu genoeg van dat lawaai – aan ’t eind der aanlegplaatsen waar de Harwich en Havre booten liggen – ziet men – de stad achter zich hebbende, voor zich uit niets, absoluut niets dan een oneindigheid van vlak, halfoverstroomd weiland, verbazend triest en nat, golvend dor riet, modder – de rivier met een enkel zwart bootje, water op den voorgrond grijs, lucht mistig en koud, grijs – stil als de woestijn.–
’t Ensemble nu van de haven of een dok – nu eens is het meer verward en grillig dan een doornheg, verward zóó dat men geen rust vind voor het oog, zoo dat men duizelt, gedwongen wordt door het papillotteeren van kleuren en lijnen nu eens hier dan eens daar te kijken, zonder dat het bij lang kijken op een zelfde punt zelfs mogelijk is het een uit het ander te houden.
Maar gaat men op een plek waar men een vaag terrein als voorgrond heeft – dan krijgt men weer de mooiste, stilste lijnen en die effekten die b.v. Mols dikwijls maakt.  1v:3 Nu eens ziet men een meid die prachtig is van gezondheid en althans schijnbaar heel loyaal en naïf vroolijk, dan weer een aangezigt zóó geniept valsch dat men er een angst van krijgt als van een hyena. Niet te vergeten de van de pokken geschonden gezigten die een kleur hebben als gekookte garnaal, met fletsch grijze oogjes zonder wenkbraauwen en weinig, glad, dun haar, kleur van puur varkenshaar of iets geeler – Zweedsche of deensche types.– Om er te werken – ’t zou mooi zijn – maar hoe en waar. Want men zou al bijzonder gaauw ’t er te kwaad kunnen krijgen.– Ik ben toch een heele partij straten & stegen doorkruist zonder avonturen, heb heel fideel met diverse meiden zelfs zitten praten, die mij blijkbaar voor een schipper hielden.
Ik acht het niet onmogelijk dat door het maken van portretten ik nog eens aan goede modellen kom.–
Vandaag heb ik mijn goed gekregen en gereedschap – waar ik hard naar verlangde. En ik heb mijn werkplaats dus in orde.– Als ik betrekkelijk kosteloos aan goed model kon komen dan was ik voor niets bang. Ik reken het ook niet erg dat ik geen geld heb zóóveel als noodig ware om door betalen te forceeren.
Misschien is het idee om portretten te maken en die met poseeren te laten betalen een secuurder weg. Want het is in stad niet zoo als bij de boeren. Enfin. Zeker is het dat Antwerpen voor een schilder zeer curieus en mooi is.–
Mijn werkplaats is nog al dragelijk. vooral omdat ik een partij japansche prentjes tegen de muren heb gespeld die mij erg amuseeren. Ge weet wel, van die vrouwenfiguurtjes in tuinen of aan ’t strand, ruiters, bloemen, knoestige doorntakken.3
Ik heb er vrede mede dat ik gegaan ben – en hoop van den winter niet stil te zitten.
Nu, het is mij een rust dat ik een hokje heb waar ik bij slecht weer werken kan.4
Dat ik nu deze laatste dagen niet in buitensporige weelde precies leven zal, hoort tot de begrijpelijke dingen.–
 1r:4
Zie dat gij den eersten Uw brief wegzendt want ik heb mij van brood voorzien tot dan, maar ik zou verdere dagen in de rats zitten.
Mijn kamertje valt me nog erg mede en het ziet er bepaald niet triest uit.
Nu ik mijn 3 studies die ik medenam hier heb,5 zal ik ook eens naar de marchands de tableaux zien te gaan, die echter naar ’t schijnt meest in gesloten huizen wonen, geen etalage aan straat.
Het park6 is ook mooi, ik heb er nog op een morgen zitten teekenen.
Nu – ik heb dus in zoover geen tegenspoed, wat woning betreft ben ik geborgen want ik heb door nog een paar francs te laten schieten een kagchel en een lamp gekregen. Vervelen zal ik me niet ligt, dat verzeker ik U. Ik heb ook OCTOBRE van Lhermitte gevonden, vrouwen s’avonds op ’t aardappelveld, prachtig.–7 Novembre echter nog niet.8– Hebt gij die soms bijgehouden. Ik heb ook gezien dat er een Figaro illustré is met een mooie teekening van Raffaelli.9
Ge weet mijn adres is 194 Rue des images. adresseer dus daar Uw brief s.v.p. en het tweede deel van de Goncourt10 als ge ’t uit hebt.
Gegroet.

b. à t.
Vincent.

Zonderling is het dat mijn geschilderde studies hier in stad donkerder doen dan buiten – komt dit omdat het licht in stad overal minder helder is? ik weet het niet – maar dat kan meer schelen dan men oppervlakkig zeggen zou, het heeft me gefrappeerd en ik zou me kunnen begrijpen dat dingen die bij U zijn ook donkerder lijkenen dan ik buiten meende ze waren. Toch, die welke ik nu medenam doen niet slecht met dat al – de molen – laan met herfstboomen en stilleven en een paar kleintjes.

top