1r:1
Waarde Theo,
In het boek van de Goncourt vond ik de volgende zin in het artikel over Chardin door U aangestreept. Na gesproken te hebben over ’t slecht betaald worden van de schilders zegt hij: “Que faire, que devenir. Il faut se jeter dans une condition subalterne ou mourir de faim.– On prend le premier parti”. zóó, zegt hij verder, behalve enkele martelaars, gaan de rest “schermmeester, soldaat of comediant worden”.–1
Dat is au fond wel degelijk nog een waarheid gebleven.– Wegens gij het bovenstaande hadt aangeteekend achtte ik het mogelijk gij, vooral waar ik U juist berigt heb dat ik mijn tegenwoordige werkplaats heb opgezegd, kondt verlangen te weten wat ik me verder voorneem te doen.–
Geheel en al zijn de dagen van nu niet eender als die van Chardin.– En tegenwoordig zijn er een paar dingen moeielijk weg te redeneeren. Het aantal schilders is veel grooter.
Nu maakt het op het publiek direkt een fatalen indruk als een schilder “er iets bij doet”. Ik ben betrekkelijk daar geenszins boven verheven, ik zou zeggen, schilder door, maak eens een honderd en als ’t niet genoeg is twee honderd studies, en kijk eens of dat niet U over ’t “iets er bij doet” heenzet.– Dan, zich wennen aan armoede, kijken hoe een soldaat of een sjouwer leeft en gezond blijft bij weer en wind met het gewone volkseten & woning, is even praktisch als ’t een gulden of wat meer verdienen in de week. Men is toch voor zijn gemak niet in de wereld en hoeft het niet beter te hebben dan een ander. Dat helpt toch betrekkelijk niets, of men ’t wat beter heeft – onze jonge jaren kunnen we toch niet vasthouden.
Als dat kon – maar dus het eigentlijke wat gelukkig maakt, materieel gelukkig, jong zijn en lang blijven – wel dat is hier niet – dat is in Arabie of Italie niet eens, al is dat daar beter dan hier.–
 1v:2
En ik voor mij ben van meening dat men ’t meest kans heeft om krachtig te blijven en zich te vernieuwen – onder den tiers etat2 van nu. Enfin. Ik zeg dus dat ik in ’t schilderen ’t zoek te vinden, zonder bijgedachten. Maar – ik zal denk ik wel doen, het portretten maken in ’t oog te houden. als ik verdienen wil. Ik weet dat het lastig is ’t de lui naar den zin te maken met de “gelijkenis” en ik durf niet vooruit zeggen dat ik me zeker van mijn zaak voel. Geheel onmogelijk acht ik ’t echter zeker niet want de menschen hier zullen wel al mee zijn als de menschen elders. De boeren nu en de lui uit ’t dorp vergissen zich niet en zeggen grifweg, zelfs tegen me in als ik zeg dat ze ’t mis hebben, dat is Reinier de Greef,3 dat is Toon de Groot4 en dat is Dien van de Beek5 &c. En herkennen zelfs een figuur van achteren gezien somtijds.– In stad hechten de burgerluidjes, en zeker niet minder de cocottes, altijd, wie ze ook zijn, aan portretten. En Millet – heeft ontdekt dat de scheepskapteins er “iemand om achten” zelfs, als hij dat kan (voor hun maitressen aan wal zijn die portretten denkelijk
bestemd).  1v:3 Dat is nog niet geexploiteerd.– Herinnert ge U dat uit Sensier. Ik heb het altijd onthouden hoe Millet zich zoodoende te Havre staande hield.6
Nu, in ’t ruwe is mijn plan om naar Antwerpen te gaan – hoe of wat, kan ik onmogelijk berekenen vooruit.–
Ik ben te weten gekomen 6 adressen van kunsthandelaars, dus ik wou wat medenemen en verder heb ik voor ’t werk plan zoo dra ik er kom een paar gezigten van de stad te schilderen – redelijk groot – en die direkt te exposeeren ook.
Dus alles concentreeren om daar iets uit te rigten. En er arm naar toe gaande, kan ik er in geen geval veel verliezen.–
Nu wat hier betreft – ik ken de streek en de luidjes te goed en ik houd er te veel van dan dat ik zeker weet ’t geheel uit ware. Ik zal een vertrek zien te huren waar ik mijn boel berg en ben dan gedekt tevens in geval ik in Antwerpen me voor een tijd terug wil trekken – of ’t heimwee naar buiten mogt krijgen.–
Wat betreft “’t iets er bij doen” – van begin af aan heeft b.v. Tersteeg me daar over gezanikt. En dat was zaniken, wat er ook overigens van Tersteeg zij. Die er ’t meest over praten zijn tevens niet bij magte te preciseeren wat dan.– En wat dat betreft, om in mijn geval het geheel op te helderen – als ik er “iets bij deed” dan zou het eenige wezen dat als ik ’t zij handelaars ’t zij schilders kende, ik eens iets met schilderijen zou doen eventueel, door b.v. eens voor hen naar Engeland te gaan &c.
Zulke dingen natuurlijk die bij ’t schilderen zich direkt aansluiten, maken een uitzondering, maar anders, in den regel een schilder moet geheel schilder zijn.
 1r:4
Vergeet ook niet dat ik niet voor melancolicus in de wieg ben gelegd. den bijnaam die ik hier in de buurt heb is algemeen ’t schildermenneke en het is niet ten eenemale zonder een dosis malice dat ik naar ginder ga. Nu heb ik echter ook gedacht aan Drenthe doch als bezwaarlijker uitvoerbaar.
Dat zou echter goed zijn voor ’t geval dat mijn werk uit het boerenland in Antw. mogt bevallen. Als de dingen van hier ’t zij nu ’t zij later bevallen, dan zou ik er op doorgaan en ze afwisselen met soortgelijken uit Drenthe.
Doch de kwestie is dat ik maar één ding te gelijk kan doen, dat als ik druk in boerenschilderijen zit, ik met zaken in stad me niet kan bezig houden.– Het moment van nu is juist geschikt om er eens uit te breken daar ik gescharrel met het model nemen heb gehad en verhuizen ga in alle geval.– Wat dat betreft, in deze werkplaats vlak naast den pastoor en koster7 zou er nooit een eind aan komen, dat is te voorzien.– Dus dat verander ik.
 2r:5
Maar overigens, het maakt op de lui geen absoluten indruk en met een ander vertrek te huren en ’t een paar maanden te laten rusten, is de intrigue haar kracht aanmerkelijk kwijt. Kon ik nu de paar eerstvolgende maanden ginder zijn, December & Januarij, was dat niet ’t beste.– In Amsterdam logeerde ik voor 50 cents in een volksgaarkeuken, dat zou ik ginder ook doen, of nog liever met een of ander schilder accoord maken om op zijn atelier te kunnen werken. Er komt nog een reden bij, dat het niet absoluut onmogelijk is ik ergens een gelegenheid vind om naakt te schilderen.
Op de akademie zouden zij me niet willen, noch ook ik denkelijk – maar – bij een beeldhouwer b.v., er moeten er zeker een paar wonen, kan men ligt eenige sympathie vinden. Het spreekt van zelf dat men met geld zooveel modellen kan krijgen als men wil, doch zonder dat is het een moeielijke kwestie.– Toch, er zullen ginder wel lui zijn die naakt model nemen en met wie men zich wat de kosten betreft combineeren kan.– Ik heb ’t voor veel dingen noodig.
 2v:6
Terwijl ik U schrijf ontvang ik Uw brief.–8 Ik wil wel desnoods eens naar v.d. Loo gaan, alleen gij weet dat de dokters soms niet alles zeggen, vooral in dubieuse gevallen. Begrijp ook wel dat wat ik zeg van dat zij wat beneveld is geweest, denkelijk wel nog eens weer worden zal, een ding is dat de meeste menschen die oud worden hebben. In alle geval vind ik het idee zeer praktisch om, ten zij ze absoluut er op staat er bij te blijven, haar niet bij de verhuisdrukte te laten zijn.– Overigens, kerel, geloof ik voor mij dat v.d. Loo alles, absoluut alles heeft geraden aan Moe wat te raden was, en niets nieuws zou zeggen. Ik bedoel, hij zou reeds gewaarschuwd hebben als er een af te wenden gevaar dreigde. Maar als hij niets zegt is het een teeken dat al ware er iets, hij er niets aan doen kan en er niets aan gedaan moet worden, als hij de natuur aan zich zelf overlaat dan doet hij het omdat zulks ’t beste is – v.d. Loo is fameus secuur en – Zola achtig koel en leuk.–a Enfin – maar ik zal er Wil over spreken en ’t zij dat ik er eens heenga ’t zij dat Moe v.d. Loo eens  2v:7 als hij op ’t dorp is tegenkomt,9 we zullen wel iets doen. Maar ’t zal zijn loop moeten hebben zonder veel meer denk ik.– Nu, het tobben en overbezorgd zijn in zulke gevallen, ge zult het met me eens zijn, is ondragelijk voor den patient als die ’t merkt. En oude menschen, er is net niets van te voorspellen dikwijls, juist omdat bij zooveel het hart niet normaal is, b.v. door vervetting, en dan kunnen ze net zoo goed in eens weg zijn als nog 5, nog 10 jaar blijven gaan.– Emotie dan kan natuurlijk influenceeren, maar daarom juist is er veel meer kans van leven blijven als de geest zoo heel bijster klaar niet meer is, dan in periodes van helderzien. Nog iets – bij Moe nu bepaaldelijk weet ik zeker dat er althans bij wijlen een ondergrond van diepe gedachten is (want haar inwendig, haar gemoedsleven is zoo tamelijk ingewikkeld en met verdiepingen of lagen) die zij noch zou willen noch zou kunnen zeggen. In veel gevallen was zij nog al zwijgend, dus – ik voor één, zeg liever dat ik niet altijd alles van haar af weet.– Juist nu ze helder is haar zelf te laten doen zoo als ze wil, zeker ’t makkelijkst vooreerst voor haar zelf en tweedens het meest verantwoord voor ons.
 2r:8
Stilzwijgend begrijpende hoe het voor haar geenszins een ongeluk zou wezen indien het al ware dat zij niet heel lang meer leefde en zonder veel lijden heenging, is sereniteit in deze gemotiveerd. Sereniteit echter ook al ware het dat er nog jaren van betrekkelijk machinaal leven resteerden.
Ge ziet dat ik mijn gaan naar Antwerpen zoowat ter zelfder tijd wou schikken als hun reis, die in Februarij zoowat om is.– Tusschen dan en het definitieve verhuizen van hen ben ik of te Nuenen terug of – als er iets bijzonders me langer hield, toch steeds direkt bereid om als er iets gebeurde present te zijn.
Deze moet weg, maar, ik schrijf U binnen een paar dagen wat ik met Wil afspreek. Ik zal haar voorstellen om vòòr de reis met Moe nog eens naar v.d. Loo te gaan, dat is voor Moe zelf iets van zelf sprekends. Als v.d. Loo haar dan gezien heeft, is ’t voor ’t zij Wil, ’t zij mij ’t moment om v.d. Loo kort en bondig te vragen of hij iets kan zeggen aangaande de kans die zij nog op ’t leven heeft.– Des noods, al naar mate gij en Wil er over denkt, ben ik bereid vóór dat bezoek van Moe v.d. Loo te prepareeren en zeggen wat wij gaarne zouden weten, opdat hij eens goed nog ’t heele gestel onderzoeke. Gegroet.

b. à t.
Vincent.

Schrijf me eens spoedig wat ge denkt van dat naar Antw. gaan – ik geloof er niets tegen is.

top