Back to site

539 To Theo van Gogh. Nuenen, on or about Saturday, 7 November 1885.

metadata
No. 539 (Brieven 1990 542, Complete Letters 431)
From: Vincent van Gogh
To: Theo van Gogh
Date: Nuenen, on or about Saturday, 7 November 1885

Source status
Original manuscript

Location
Amsterdam, Van Gogh Museum, inv. nos. b471 a-b V/1962

Date
In his last letter of 3 or 4 November (letter 538) Van Gogh asked for L’art du dix-huitième siècle by the De Goncourts; he says here that he received it ‘yesterday evening’ (l. 2) and wanted to let Theo know how pleased he was with it ‘right away’ (l. 201). The last letter before Van Gogh went to Antwerp dates from about 20 November 1885 (letter 543). Between 3 or 4 and 20 November Van Gogh wrote another four letters altogether: 539, 540, 541 and 542. The last of these must have been written on or about 17 November, but there are no points of reference for a more precise dating of the three intervening letters. We have therefore spaced them evenly over the period and dated them on or about Saturday, 7, on or about Wednesday, 11 and on or about Saturday, 14 November 1885.

original text
 1r:1
Waarde Theo,
Het boek van de Goncourt heb ik gisteren avond ontvangen, ik ben er dadelijk in gaan lezen en ofschoon ik natuurlijk het nog op nieuw bedaard overlezen moet had ik een overzigt van ’t geheel van morgen reeds – dus ik was er nog al verlangend naar.–1 Dat hij Boucher te veel prijst kan ik niet vinden. Al wist ik van Boucher niets dan de tegenstelling van deze drie dingen, een rijk blaauw (lucht), een brons (mannenfiguur) en een parelmoerachtig wit (vrouwenfiguur), vooral met die anecdote er bij van la duchesse d’Orleans, zou ik toegeven dat hij een iemand is in de schilderwereld. Te veel prijst hij te meer hem niet omdat hij wel degelijk zegt, canaille – op de manier waarop men zonder den braven burger te kort te doen de schilderijen van Bouguereau, Perrault &c. canaille kan noemen. Omdat zij een zeker iets navrants en intiems missen, nietwaar. Te meer prijst hij Boucher m.i. niet te veel omdat ik geen oogenblik ongerust ben dat Goncourt de superioriteit van b.v. Rubens zou ontkennen – Rubens die nog productiever was zelfs dan Boucher, niet minder dan hij maar nog meer de schilder van naakte vrouwen.2
 1v:2
Wat bij Rubens zeer dikwijls niet wegneemt het navrante en intieme dat ik bedoel, vooral niet in die portretten van zijne vrouwen waarin hij dan zich zelf is of overtreft.
Maar Chardin.
Ik heb dikwijls er naar verlangd van den man iets te weten. (Watteau was juist zoo als ik dacht.)3 Tiers état. Corot achtig wat bonhomie aangaat – met meer verdriet in zijn leven en tegenspoed.4
Het is een prachtig boek. La Tour geestig en Voltaireachtig.5
Het pastel is een procedé dat ik wel wou kennen, ik zal het later wel eens doen ook, als men een kop schilderen kan moet men in een paar uur ’t kunnen leeren.
Ik heb verbazend genoten van wat hij zegt over de techniek van Chardin.6
Ik ben meer en meer overtuigd dat de ware schilders niet afmaakten in den zin waarop men afmaken steeds maar al te dikwijls heeft gebruikt – n.l. duidelijk als men er met den neus op gaat liggen.
De beste schilderijen – juist uit een technisch oogpunt de volmaaktste –  1v:3 zijn van digt bij bezien toetsen kleur naast elkaar en doen hun effekt op een zekere distantie.– Dat heeft Rembrandt volgehouden ondanks al de moeite die hij er door te lijden had (de brave burgers toch vonden v.d. Helst veel beter om reden dat men digt bij het ook kan zien).7 Chardin is in dat opzigt zoo groot als Rembrandt. Israels heeft iets dergelijks en Israels vind ik voor mij steeds admirable, juist in zijn techniek.
’t Zou te mooi zijn als iedereen dat wist en er zoo over dacht, zou Bonnemort zeggen.8 Tevens ’t zóó werkena moet men een beetje tooveren kunnen, wat duur kost om te leeren en het sombere, sarkastische woord van Michel Ange – ma manière est destinée à faire de grands sots9 – is ook waar wat betreft de durvers in zake kleur – ook daar is ’t niet na te doen door de laffen en onzelfstandigen.
Ik geloof dat ik vorder met het werk.–
Gisteren avond gebeurde mij iets dat ik U zoo precies ik kan vertellen zal. Gij kent de 3 knoteiken achter den tuin t’huis – ik heb voor de 4e keer er op gesjouwd.10 Ik had drie dagen er voor gezeten met een doek ter grootte van b.v. die hut en het boerenkerkhof die gij hebt.11
 1r:4
Het waren die pruikenb havannah blaren – om die te modeleeren en den vorm, de kleur, den toon te geven.– Ik ging er toen s’avonds mede naar die kennis van me in Eindhoven die een nog al deftige zaal heeft (grijs behang – meubels zwart met goud) waar wij het ophingen.12
Welnu, nooit heb ik zóó de overtuiging gehad dat ik dingen zal maken die goed doen, dat ik er in slagen zal mijn kleuren zoo te berekenen dat ik effekt in mijn magt heb. Dat was Havannah, zachtgroen en wit-grijs – zelfs puur wit zoo uit de tube. (ge ziet dat ik van mijn kant, al spreek ik over donker, geen prejugé heb tegen ’t andere uiterste, alleruiterste zelfs.)
Ofschoon nu die man geld heeft, ofschoon hij er veel zin in had – ik had zulk een tinteling van goeden moed toen ik zag dat het voldeed, dat het een stemming opwekte zoo als ’t daar hing door de zachte, melankolieke vrede van die kleurcombinatie – dat ik niet KON verkoopen.
Maar omdat het hem getroffen had heb ik het hem gegeven en hij heeft het aangenomen net zoo als ik ’t bedoelde, zonder veel woorden, namelijk weinig anders dan – “het ding is verdomd goed”.–
Dat denk ik nu zelf nog niet – ik moet eerst nog eens wat Chardin, Rembrandt, Oud Hollandsche en fransche lui zien en eens goed nog nadenken – omdat ik met wat minder verf dan ik b.v. in dit ding gebruikte, het nog krasser doorwerken wil.–
Wat nu die kennis van me betreft en zijn opinie over schilderijen – als iemand met een helderen, denkenden kop al is het maar een jaar lang dag in dag uit stilleven schildert en naar buiten gaat, dan moge hij daarom geen kunstkenner zijn,  2r:5 dan voelt hij zich ook nog geen schilder – maar – kijkt niet te min leukerc dan menig ander. Er komt bij hem nog dit bij, dat hij van karakter niet is als de eerste den beste. b.v. hij heeft oorspronkelijk geestelijke moeten worden – heeft op een zeker moment vierkant er voor gepast – en – heeft dat er goed afgebragt, wat in Brabant niet precies iedereen lukt. En heeft iets breeds en loyaals. Dit is iets waar Zola eens op heeft gewezen – als hij in een gesprek tusschen Mouret en diens schoolkameraad, Mouret ernstig laat worden en zeggen dat het hem veel moeite heeft gekost om dien tijd en den invloed er van den baas te worden in zich zelf, maar: dat hij wou leven en dat hij leeft.13 veel die ’t ondernemen te veranderen vallen terug, brengen ’t niet verder dan een zeker kleurloos methodisme omdat zij geen maatregelen nemen kras genoeg. Maar dat is bij hem ’t geval niet, hij is een man in zijn burgerwereld.
Weet gij wel dat de Goncourts etsen en teekeningen hebben gemaakt.–14 Ge moet niet meenen ik onpraktisch ben als ik beslist U blijf animeeren ’t zij tot teekenen ’t zij tot schilderen. Het zal U niet mislukken ook.– Het resultaat zou als ge wildet niet kleingeestig zijn ook.– En juist voor den handel, juist voor het kunstkenner zijn zou ’t u een overwigt geven boven zeer velen.  2r:6 Een overwigt dat men eigentlijk wel noodig heeft. Ik kom nog eens terug op die kennis van me – het is precies een jaar dat ik hem voor ’t eerst zag, toen ik die groote schets van een watermolen maakte die ge mogelijk kent.15 (de kleur daarvan juist rijpt goed.) Ziehier nu een beschrijving van een studie van die kennis van me – eenige daken, achterkanten van huizen, fabrieksschoorsteenen, donker tegen een avondlucht.16 Die avondlucht blaauw, overgaande aan den horizon in gloed, tusschen wolken van een rookkleur met oranje of liever rosse reflecties. De massa huizen donker maar toch nog steenkleur warm, een silhouet dat iets sombers en dreigends heeft.
Voorgrond een vaag terrein in de schemering, zwart zand, verlept gras, tuingrond enfin waarop enkele zwarte, naargeestige appelstammen, hier en daar een pruikje geele herfstblaren er aan.– Dit maakt hij absoluut geheel uit zichzelf, maar is het niet een goede opvatting, een echte impressie, goed gevoeld.– Maar in een jaar is men geen schilder, dat hoeft ook niet.– Alleen er loopt reeds een goed ding onder door en de hoop is wakker in plaats van dat men zich magteloos voor een muur voelt.–
Ik weet niet hoe het mij verder gaan zal.– Op het oogenblik, als ik van dien uitmuntenden duivel, die fameuse Latour lees17 – sakkerloot  2v:7 wat is het echt – en – wat heeft zoo’n kerel ’t leven (behalve zijn geduchte geldzucht)18 goed aangepakt en – het schilderen. Ik heb nu pas Frans Hals gezien – welnu ge weet hoe ik er vol van was, U er onmiddelijk lang over schreef, over het in eens er op zetten.19 Wat is er nu een overeenkomst tusschen de inzigten van La Tour &c. en Frans Hals als zij met pastel, dat men wegblazen zou kunnen, het leven uitdrukken.–20 Ik weet niet wat ik doen zal en hoe ’t mij gaan zal maar ik hoop de lessen die ik in den laatsten tijd zoodoende neem, niet te vergeten: in eens, kort af maar met absoluut geheele inspanning van al wat men aan geest en attentie hebben moge.
Tegenwoordig – niets is me liever dan ’t werk met ’t penseel – er mee teekenen ook – in plaats van een ontwerp in houtskool te maken. Als ik me afvraag hoe de oude Hollanders aanlegden sta ik voor de betrekkelijk zoo weinige eigentlijke teekeningen. En wat – teekenen – ze verbazend. Maar – ik geloof in de meeste gevallen begonnen ze, vorderden ze, eindigden ze – met hun penseel.21
Zij – vulden niet in.
Een Van Goyen – b.v. – ik zag van hem nu pas die in de collectie Dupper, een eikeboom op een duin  2v:8 in den storm,22 en de Cuyp, gezigt op Dordt.–23 Een verbazende techniek – maar – met niets en als vanzelf en buiten de verf24 en – doodeenvoudig schijnbaar.– Maar – ’t zij in figuur – ’t zij in landschap – wat is er steeds onder de schilders een streven geweest om de lui te overtuigen van dat een schilderij iets anders is dan de natuur in een spiegel, iets anders dan nabootsen, n.l. herscheppen.
Ik zou U nog veel willen zeggen over wat Chardin vooral mij te denken geeft betreffende kleur – en – het niet maken van de lokale kleur. Ik vind het prachtig: “Comment surprendre – comment dire de quoi est faite cette bouche démeublée qui a d’infinies délicatesses. Cela n’est fait que de quelques traînées de jaune et de quelques balayures de bleu!!!25Toen ik dit las dacht ik aan – Delftsche van der Meer.– Het stadsgezigt in den Haag,26 als men dat digt bij ziet, is ongeloofelijk en gedaan met heel andere kleuren dan men op een paar pas afstand zou vermoeden.
Gegroet, ik heb niet willen nalaten U dadelijk te zeggen hoe mooi ik het boek van de Goncourt vind.

b. à t.
Vincent

translation
 1r:1
My dear Theo,
I received De Goncourt’s book yesterday evening. I started reading it right away, and although I’ll obviously have to read it again quietly, I already had a general view of the whole thing by this morning — you can see I’d really been looking forward to it.1 I don’t think he praises Boucher too much. Even if I knew nothing of Boucher but the contrast of these three things, a rich blue (sky), a bronze (male figure) and a mother-of-pearl white (female figure), particularly with the addition of that anecdote about the Duchess of Orleans, I would admit that he is someone in the world of painters. What’s more, he doesn’t praise him too much, because he does come out and say, vulgar — in the way that one can call the paintings of Bouguereau, Perrault &c. vulgar without selling the worthy gentlemen short. Because they lack a certain poignancy and intimacy, don’t they? What’s more he doesn’t praise Boucher too much, to my mind, because I’m not concerned for one moment that De Goncourt would deny the superiority of Rubens, say — Rubens, who was still more productive even than Boucher, no less than him but even more the painter of nude women.2  1v:2
Which in Rubens very often does not detract from the poignancy and intimacy that I mean, particularly not in those portraits of his wives in which he is, or surpasses, himself.
But Chardin.
I’ve often longed to know something about the man. (Watteau was exactly as I thought.)3 Third Estate. Corot-like as far as bonhomie is concerned — with more sadness and adversity in his life.4
It’s a splendid book. La Tour witty and Voltaire-like.5
Pastel is a process I’d really like to know. I’ll do it later, too. If one can paint a head, one must be able to learn it in a few hours.
I greatly enjoyed what he says about Chardin’s technique.6
I’m more and more convinced that the true painters didn’t finish in the sense in which people all too often used finish — that’s to say clear if one stands with one’s nose pressed to it.
The best paintings — precisely the most perfect from a technical point of view —  1v:3 seen from close to are touches of colour next to one another, and create their effect at a certain distance. Rembrandt persisted in this despite all the trouble he had to suffer as a result (the worthy citizens thought Van der Helst much better for the reason that one can also see it close to).7 In that respect, Chardin is as great as Rembrandt. Israëls has something of the same, and for my part I always find Israëls admirable, specifically in his technique.
It would be too good if everyone knew this and thought about it like this, as Bonnemort would say.8 At the same time, to bring this off one has to be able to do a little magic, which costs one dear to learn, and Michelangelo’s gloomy, sarcastic words — my manner is destined to make great fools9 — is also true of those who dare take risks in regard to colour — there, too, it can’t be imitated by the cowards and the dependent.
I believe I’m making progress with the work.
Yesterday evening something happened to me that I’ll tell you as precisely as I can. You know the 3 pollard oaks at the end of the garden at home — I slogged away at them for the 4th time.10 I’d sat in front of them for three days with a canvas the size of that cottage, say, and the peasant cemetery you have.11  1r:4
The thing was the canopies of Havana-coloured leaves — how to model them and get the form, the colour, the tone. Then one evening I took it with me to that acquaintance of mine in Eindhoven, who has quite an elegant drawing room (grey wallpaper — furniture black with gold), where we hung it.12
Well now, never before have I felt such a conviction that I’ll make things that work, that I’ll succeed in calculating my colours such that I have it in my power to create an effect. That was Havana, soft green and white-grey — even pure white straight from the tube. (You see that for my part, even though I talk about dark, I have no prejudice against the other extreme, the utmost extreme even.)
Although the man has money, although he really liked it — I had such a tingle of good spirits when I saw that it worked, that it created a mood as it hung there because of the soft, melancholy peace of that colour combination — that I COULD not sell.
But because it had affected him, I gave it to him, and he accepted it just as I meant it, without many words, that’s to say little other than — ‘the thing’s damned good’.
I don’t yet think so myself — I must first see some more Chardin, Rembrandt, Old Dutch and French fellows and really think things over — because I want to work even more vigorously with rather less paint than I used in this thing, for instance.
Now as to my acquaintance and his opinion of paintings — if someone with a clear, rational mind paints still lifes and works outside day in and day out, even if it’s only for a year, then he may not be an art expert as a result,  2r:5 then he doesn’t yet feel himself to be painter — but — nonetheless sees more coolly than many another. And then there’s also this about him, that his character is not like just anyone’s. For instance, he was originally supposed to have become a clergyman — at a certain moment flatly refused — and — got his way in that, which by no means everyone in Brabant succeeds in doing. And has something generous and loyal about him. This is something Zola once referred to — when in a conversation between Mouret and his school friend, he makes Mouret get serious and say that it has taken him a great deal of effort to overcome that time and its influence in himself, but that he wanted to live and that he was living.13 Many who endeavour to change slip back, don’t get any further than a certain colourless Methodism because they don’t take any measures vigorously enough. But that’s not the case with him; he is a man in his bourgeois world.
Did you know that the De Goncourts made etchings and drawings?14 You mustn’t think I’m being impractical if I decidedly go on trying to encourage you either to draw or to paint. I know you won’t fail. I know if you put your mind to it, the result wouldn’t be petty. And specifically in the trade, specifically as an art expert, it would give you an ascendancy over many others.  2r:6 An ascendancy that one actually does need. I return for a moment to that acquaintance of mine — it’s exactly a year since I saw him for the first time, when I was making that large sketch of a water mill which you possibly know.15 (The colour of that one is just maturing nicely.) Now here’s a description of a study by that acquaintance of mine — some roofs, backs of houses, factory chimneys, dark against an evening sky.16 That evening sky blue, shading at the horizon into a glow, between clouds of a smoky colour with orange, or rather, reddish reflections. The bulk of the houses dark, but still a warm brick colour, a silhouette that has something sombre and threatening about it.
Foreground a vague bit of ground in the twilight, black sand, withered grass, a garden anyway, with a few dismal black apple trunks in it, a small canopy of yellow autumn leaves on them here and there. He made this absolutely entirely of his own accord, but isn’t it a good concept, a real impression, well felt? But one isn’t a painter in a year, nor is that necessary. Only there’s already a good thing running through it, and hope is alive instead of one feeling powerless in front of a wall.
I don’t know how things will go for me from now on. At the moment, when I read about that outstanding devil, that famous La Tour17 2v:7 how real it is, by Jove — and — how well (apart from his terrible avarice)18 that fellow tackled life and — painting. I’ve only just seen Frans Hals — well now, you know how I was full of it, wrote to you at length about it straightaway, about putting things down in one go.19 Well, what a similarity there is between the ideas of La Tour &c. and Frans Hals, when they express life in pastel that one could blow away.20 I don’t know what I’ll do or how things will go for me, but I hope I won’t forget these lessons I’ve been taking recently: in one go, quickly but with absolutely total exertion of everything one may have in the way of spirit and attention.
Nowadays — I like nothing better than working with a brush — drawing with it too — instead of making a design in charcoal. When I ask myself how the old Dutchmen set about it, I come up against the relatively few actual drawings. And how astoundingly they — draw. But — I believe that in most cases they began, they progressed, they ended — with their brush.21
They — didn’t fill in.
A Van Goyen — for instance — I’ve just seen the one of his in the Dupper Collection, an oak tree on a dune  2v:8 in a storm,22 and the Cuyp, view of Dordrecht.23 An astounding technique — but — with nothing and as if of its own accord and beyond the paint24 and — apparently perfectly simple. But — be it in the figure — be it in landscape — how painters have always striven to convince people that a painting is something other than nature in a mirror, something other than imitation, that’s to say re-creation.
I would like to tell you a lot more about what Chardin, in particular, makes me think about colour — and — not making things the local colour. I think it’s splendid: ‘How to surprise — how to define the substance of this toothless mouth with its infinite subtleties. It’s made with nothing more than a few streaks of yellow and a few sweeping strokes of blue!!!25 When I read this, I thought of – Vermeer of Delft. When one sees it from close to, the townscape in The Hague26 is incredible, and done with completely different colours from what one would suppose a few steps away.
Regards, I really wanted to tell you right away how good I think De Goncourt’s book.

Yours truly,
Vincent
notes
1. See for L’art du dix-huitième siècle by the De Goncourts: letter 535, n. 27.
2. Van Gogh derives his remarks from the essay on Boucher in L’art du dix-huitième siècle (see Goncourt 1881-1914, vol. 1, pp. 195-314). On the aspects in Boucher’s work: pp. 197-198; on Boucher’s dalliance with the Duchess of Orleans: pp. 206, 223; the word ‘vulgar’ (canaille) appears on p. 239, and the nude women and Rubens are discussed on pp. 210, 217-218. The source for the English translations from the De Goncourt’s book is: Goncourt 1948.
3. Van Gogh is referring here to what it says in the essay on Watteau in L’art du dix-huitième siècle (pp. 1-90).
4. The De Goncourts write that Chardin’s father was a carpenter, not that the painter himself was a member of the Tiers état (the third estate, the (common) people – the term was used under the Ancien Régime to describe the lower classes, the proletariat). They do observe that Chardin portrayed the domestic life and the occupations of working people in the ‘petty bourgeoisie of the time, the strong mother of the third estate’ (petite bourgeoisie du temps, la forte mère du Tiers état) (pp. 121-122). ‘Without education, without the classics, he has, like the poor households that he paints, something of the common people in some respects’ (Sans éducation, sans humanités, il est, comme les ménages pauvres qu’il peint, peuple par certaines côtés) (p. 148).
Chardins ‘bonhomie’ is discussed on pp. 149-150; on the hardships in his life it says that his first wife was sickly, that his work did not sell well and that later in life he was ‘weary, ill, weakened’ (lassé, malade, affaibli) p. 144) – at the end of his life he suffered from kidney stones and was confined to bed with swollen legs (p. 153).
5. The essay on the French portrait painter and pastel artist Maurice Quentin de La Tour: pp. 315-413; the reference to the ‘witty’ painter is on pp. 343-344, and the ‘Voltaire-like’ reference is on pp. 340, 350.
6. Several passages are devoted to Chardin’s astonishing technique, particularly his use of colour. The comparison with Rembrandt – which Van Gogh also makes – occurs repeatedly, as does his comment that works of art have to be seen from a distance. The De Goncourts say of Chardin’s works: ‘look at them carefully, from a little way off, and soon the flowers will stand out from the canvas’ (regardez-les attentivement, d’un peu loin, et bientôt les fleurs se lèvent de la toile) (pp. 106-108, 117, 126-127, 146-147, 157-158; quotation on p. 107).
7. This notion derives from what E.J.T. Thoré (under the pseudonym W. Bürger) had written in his Musées de la Hollande, in which he contrasted Rembrandt’s work with that of Bartholomeus van der Helst; to him the realism of the latter represented ‘the common view’: ‘in contrast, Van der Helst’s way of looking at things is more general or more vulgar, which is the same thing. It is more in line with the common view of the masses. The scene depicted in The Banquet would come across the same, or almost the same, to everyone’ (La manière de voir de van der Helst, au contraire, est plus générale, ou plus vulgaire, c’est le même mot. Elle s’accorde mieux avec le sens commun à la foule. La scène du Banquet apparaîtrait ainsi, ou à peu près, à tout le monde) (see Thoré 1858-1860, vol. 1, p. 38).
8. In Zola’s novel Germinal the simple Bonnemort, an old man who has lived all his life in and around the mines, says: If we always ate bread, that would be too much of a good thing!’ (Si l’on mangeait toujours du pain, ça serait trop beau!) See Zola 1960-1967, vol. 3, p. 1141.
a. Read: ‘Om het bovendien zo uit te voeren’ (moreover to carry it off like this).
9. Van Gogh may have taken this remark by Michelangelo from Eugène Emmanuel Amaury-Duval, who observed: ‘Michel-Ange disait: “Mon style est destiné à faire de grands sots”.’ See L’atelier d’Ingres; souvenirs par Amaury-Duval. Paris 1878, p. 287.
10. Autumn landscape with four trees (F 44 / JH 962 ). It measures 69 x 87.8 cm. By ‘the 4th time’ Van Gogh must mean that he had worked on it in four sessions.
11. Vincent had sent Theo the paintings The cottage (F 83 / JH 777 ) and The old church tower at Nuenen (‘The peasants’ churchyard’) (F 84 / JH 772 ): see letters 506 and 507. They measure 65.7 x 79.3 cm and 65 x 80 cm respectively.
b. Means: ‘kruinen’ (canopies).
12. The friend is Anton Kerssemakers. He described the painting and recalled the events when Van Gogh gave it to him: Verzamelde brieven 1973, vol. 3, p. 97.
c. Means: ‘kalmer’ (more coolly).
13. Van Gogh again refers to the conversation between Mouret and his friend Vallagnosc in Au bonheur des dames, which he had quoted in letter 464. During this conversation Mouret becomes ‘grave’, after he had said, among other things, that he had lived, despite his problems: ‘I have never lived so much... it’s the shortest hours in which one dies of suffering!... I’m broken, I can’t go on; it doesn’t matter, you won’t believe how much I love life! (Jamais je n’ai tant vécu... ce sont les heures les plus courtes, celles où l’on meurt de souffrance! ... Je suis brisé, je n’en peux plus; n’importe, tu ne sauras croire combien j’aime la vie!) (see Zola 1960-1967, chapter 11, pp. 696-697).
14. Jules de Goncourt was the etcher and watercolourist of the two. Van Gogh may already have borrowed Philippe Burty’s Maîtres et petits maîtres (1877) (cf. letter 542). In it, in the essay ‘Les eaux-forts de Jules de Goncourt’ it says that Edmond ‘was also a painter when it suited him’ (fut peintre aussi à son moment) (see Burty 1877, pp. 333-357 (quotation on p. 341)).
15. Water mill at Gennep (F 125 / JH 525 ).
16. This painting by Kerssemakers is not known.
17. In the essay on La Tour in L’art du dix-huitième siècle the authors describe him as ‘diabolical’ (see Goncourt 1881-1914, vol. 1, p. 352).
18. The De Goncourts held forth about La Tour’s greed (‘the painter is grasping’ (le peintre est avide)) on the basis of a number of anecdotes about the exorbitant prices he sometimes asked (pp. 347 ff.).
19. After his visit to the Rijksmuseum, where he had studied Hals’s loose brushwork, Van Gogh wrote about it in letters 534 and 535.
20. The De Goncourts describe pastel as ‘volatile’ (p. 326) and ‘fragile paint’ (p. 372) and they say of the vitality of La Tour’s work: ‘it’s no longer art, it’s life’ (ce n’est plus de l’art, c’est la vie) (p. 358).
21. This had been a point of discussion as early as August 1883: ‘But now I don’t give a rap if the drawing is erased, and I always do them directly with the brush, and enough form comes into it to make the study useful’ (letter 370).
22. See for Van Goyen’s Landscape with two oaks : letter 535, n. 12.
23. See for this copy after Aelbert Cuyp, View of Dordrecht at sunset : letter 535, n. 14.
24. See for the expression ‘beyond the paint’: letter 439, n. 3.
25. Van Gogh skipped two phrases and added three exclamation marks and the italics (cf. Goncourt 1881-1914, vol. 1, p. 147).
26. See for Jan Vermeer of Delft, View of Delft : letter 538, n. 9, where the work is also cited as an argument.