Back to site

537 To Theo van Gogh. Nuenen, on or about Wednesday, 28 October 1885.

metadata
No. 537 (Brieven 1990 540, Complete Letters 429)
From: Vincent van Gogh
To: Theo van Gogh
Date: Nuenen, on or about Wednesday, 28 October 1885

Source status
Original manuscript

Location
Amsterdam, Van Gogh Museum, inv. nos. b469 a-b V/1962

Date
The opening words tell us that Theo had replied to letter 536 of about 20 October; we regard the present letter as Vincent’s immediate response to that. Since Van Gogh did not thank Theo for the November allowance until letter 538, which dates from 3 or 4 November, the present letter must have been written somewhere between these two dates. Given the remark ‘lately I made several studies outdoors, of the autumn landscape’ (ll. 241-242) we can say that some time has in any event elapsed since the previous letter. Moreover he knew that the November allowance was due, because he says ‘I’ll write again in the next few days anyway’ (ll. 244-245). Although it is not possible to give a precise date, in the light of the above we have dated the letter on or about Wednesday, 28 October 1885.

Ongoing topic
Discussion of colour theory (536)

original text
 1r:1
Waarde Theo,
Met veel genoegen las ik Uw brief over zwart.1 En die overtuigt me dan ook dat gij geen parti pris tegen zwart hebt.
Uw beschrijving van de studie van Manet, Le Toreador mort,2 was goed geanalyseerd. En de heele brief bewijst me ’t zelfde wat uw croquis van Parijs van in der tijd me deden denken, dat als gij U er op toelegt, gij iets in woorden schilderen kunt.3
Het is zeker dat door de wetten der kleuren te bestudeeren, men van instinktmatig geloof in de groote meesters tot ’t zich rekening kunnen geven waarom men mooi vindt wat men mooi vindt komen kan, en dat is wel noodig tegenwoordig als men bedenkt hoe verschrikkelijk willekeurig er beoordeeld wordt en oppervlakkig.–
Ge moet mij mijn pessimisme in den handel van nu maar laten houden want het sluit volstrekt niet in zich op moedeloosheid.– Ik redeneer bij me zelf aldus: Stel dat ik gelijk heb met meer en meer iets als tulpenhandel te zien in ’t zonderling scharrelen met de prijzen van schilderijen.–4 Stel, zeg ik, dat als de tulpenhandel in ’t eind der vorige,5 de kunsthandel met andere takken van speculatie in t’eind van deze eeuw verdwijne zoo als hij gekomen is, n.l. betrekkelijk snel.
Verga de tulpenhandel, DE BLOEMKWEEKERIJ BLIJFT. En ik voor mij ben content voor beter of voor ergera een tuinmannetje te zijn die hart voor zijn planterij heeft.
Tegenwoordig is ’t op mijn palet aan het dooien en het barre van het eerste begin is weg.6
Ik stoot nog wel dikwijls mijn hoofd bij ’t ondernemen van iets, maar toch, de kleuren volgen als van zelf op elkaar en een kleur als uitgangspunt nemende komt mij helder voor den geest wat er uit afgeleid wordt en hoe men er leven in krijgen kan.–
 1v:2
Jules Dupré is in landschap wel wat Delacroix is, want wat enorme verscheidenheid van stemming drukte hij uit in symfonien van kleur.7
Nu eens een marine met de teerste blaauwgroenen en gebroken blaauw en allerlei parelachtige toonen.–
Dan een herfstlandschap met gebladerte van af diep wijnrood tot fel groen, van af sterk oranje tot donker havanah, met andere kleuren weer in de lucht in grijzen, lilas, blaauw, wit, met de geele blaren weer tegenstelling vormend.
Dan weer een zonsondergang in zwart, in violet, in vuurrood.
Dan weer grilliger, zoo als ik een hoek tuin van hem zag dat ik nooit heb vergeten, zwart in de schaduw, wit in de zon, sterk groen, een vuurrood en dan nog een donkerblaauw, een bitumeusb groenbruin en een licht bruingeel.– Waarlijk kleuren die nog al iets aan elkaar kunnen te vertellen hebben.–
Ik heb altijd gedweept met Jules Dupré en hij zal nog meer erkend worden dan nu. Want hij is een echt colorist – altijd interessant en met iets zoo puissants en dramatisch. Ja hij is wel een broer van Delacroix.
Zooals gezegd vind ik Uw brief over zwart erg goed en wat gij zegt van ’t niet maken van de lokale kleur is ook juist.
Doch het voldoet me niet. Er zit veel meer achter dat niet maken der lokale kleur m.i. Les vrais peintres sont ceux qui ne font pas la couleur locale – dat was ’t geen Blanc & Delacroix eens bespraken.8
Mag ik er niet brutaalweg door verstaan dat een schilder wel doet als hij uitgaat van de kleuren op zijn palet in plaats van uit te gaan van de kleuren van de natuur.
 1v:3
Ik bedoel, wanneer men een kop wil schilderen b.v. en men kijkt de natuur die men voor zich heeft eens goed aan, dan kan men denken, die kop is een harmonie van roodbruin, violet, geel, alles gebroken – ik zal een violet en een geel en een roodbruin op mijn palet zetten en die breken onder elkaar.
Ik behoud van de natuur een zekere volgorde en een zekere juistheid van plaatsing der toonen, ik bestudeer de natuur om geen gekke dingen te doen, raisonable te blijven – doch – of mijn kleur precies letterlijk eender is, geef ik minder om, als zij maar mooi doen op mijn doek even als ze mooi doen in ’t leven. Veel waarder is een portret van Courbet, mannelijk, vrij – in allerlei mooie, diepe toonen geschilderd van roodbruin, van goudachtig, van kouder violet in de schaduw, met zwart als repoussoir, met een stukje getint wit linnen als rust voor ’t oog9 – mooier dan een portret van wie ge wilt – die met afgrijselijke preciesigheid de kleur van ’t gezigt heeft nagebootst.–10
Een manskop of een vrouwekop is goddelijk mooi niet waar, goed [be]daard bekeken.– Welnu – dat algemeene mooi doen tegen elkaar van de toonen in de natuur, men verliest het door pijnlijk letterlijke nabootsing, men behoudt het door herschepping in een kleurgamma EVENWIJDIG, maar desnoods niet precies of lang niet eender aan ’t gegevene.
Gebruik maken, altijd en intelligent, van de mooie toonen die de verven van zelf vormen wanneer men ze breekt op ’t palet, nog eens – van zijn palet uitgaan – van zijn kennis van mooi doen van kleuren, is iets anders dan machinaal en slaafsch de natuur copieeren.–
 1r:4
Ziehier een ander voorbeeld.– Stel ik moet schilderen een herfst landschap, boomen met geele blaren.–11 Goed – wat komt ’t er op aan als ik ’t opvat als – een symfonie in geel, of mijn grondkleur van geel ’t zelfde is of niet van dat wat de blaren hebben – weinig doet dat toe of af. Veel, alles komt aan op mijn gevoel voor de oneindige verscheidenheid van toonen van een zelfde familie.
Vindt ge dit een gevaarlijk overhellen tot de romantiek, een ontrouw aan “realisme”, een – peindre de chic12 – een meer liefde hebben voor ’t palet van den colorist dan voor de natuur, welnu que soit.
Delacroix, Millet, Corot, Dupré, Daubigny, Breton, 30 namen meer, vormen zij niet het hart van deze eeuw in zake schilderkunst, en deze allen, hebben zij niet hun wortel in de romantiek al overtroffen zij de romantiek. De roman en het romantieke is onze tijd, en verbeeldingskracht, sentiment moet men bij ’t schilderen hebben. Realisme en naturalisme zijn er niet vrij van GELUKKIGERWIJS. Zola schept maar houdt geen spiegel voor de dingen, schept ze verbazend maar schept, dicht. daarom is het zoo mooi. Zooveel voor naturalisme en realisme die TOCH met de romantiek in verband staan. En ik blijf er bij dat ik ontroerd wordt als ik een schilderij zie uit die dagen van 30-48,13 een Paul Huet, een oude Israels als de visscher van Zandvoort,14 een Cabat, een Isabey. Maar zoo sterk vind ik dat woord waar, ne pas peindre le ton local – dat ronduit ik liever een schilderij zie dat lager staat dan de natuur, dan een dat precies zoo hoog staat als de natuur.–
 2r:5
Liever een aquarel die ietwat vaag en onaf is van den anderen kant, dan een die opgewerkt is om de werkelijkheid te halen.
De beteekenis van dat woord is breed – ne pas peindre le ton local – en laat den schilder vrij kleuren te zoeken die een geheel vormen en in een verband tot elkaar staan dat te meer uitkomt door tegenstelling met een andere reeks.–
Wat kan ’t me schelen dat ’t portret van een braaf burger precies me vertelt wat de water en melk-, rose-paarschachtige, nietszeggende kleur van s’godvruchtigen mans gelaat is – waar ik nooit naar gekeken had. Maar de medeburgers van ’t stadje waar het individu in casu zich zóó verdienstelijk heeft gemaakt dat hij meende verpligt te zijn ’t nageslacht op de hoogte zijner physionomie te houden – zijn zeer gesticht door de sprekende preciesigheid.–
KLEUR DRUKT UIT ZICH ZELF IETS UIT, dat kan men niet missen, daar moet men gebruik van maken. wat mooi doet, werkelijk mooi – is ook juist.– Toen Veronese de portretten zijner beau monde geschilderd had in de Noces de cana,15 toen had hij al den rijkdom van zijn palet in sombere violetten, in prachtig goud achtige toonen er op besteed.–  2v:6 Toen – was er nog een dun azuur en parelachtig wit waaraan hij dacht – dat niet voorkomt in den voorgrond. Hij dondert het er achter – en ’t was goed, verandert van zelf in de entourage van marmerpaleizen en hemel die eigenaardig de figurenrei completeert.–
Zoo prachtig is dat fond dat het van zelf, spontanement ontstaan is uit een kleurberekening.
Heb ik hier ongelijk in.–
Is ’t niet anders geschilderd dan iemand ’t doen zou die tegelijk aan ’t paleis had gedacht en aan de figuren? als één geheel.–
Al die architectuur en hemel is conventioneel en ondergeschikt aan de figuren, berekend om de figuren mooi te laten doen.–
Dat is waarachtig schilderen – en komt mooier uit dan preciese nabootsing der dingen zelf. Aan één ding denken en de entourage er bij laten hooren, uit te laten voortvloeien.–
Het studeeren naar de natuur, het worstelen met de werkelijkheid – ik wil ’t niet wegredeneeren. Jaren lang heb ik zelf haast vruchteloos  2v:7 en met allerlei trieste resultaten het zoo aangepakt.– Ik zou die – fout – niet willen missen.–
Dat altijd op die zelfde manier doorgaan gekkewerk en dom zou zijn, dat bedoel ik – maar niet dat al mijn moeite absoluut verloren zou zijn.–
On commence par tuer, on finit par guerir, is een doktersgezegde.–
Men begint met vruchteloos zich uit te sloven, de natuur te volgen en alles is tegen den draad in.
Men eindigt met stil uit zijn palet te scheppen, en de natuur klopt er mee, volgt er uit. Maar deze twee tegenovergestelden bestaan niet zonder elkaar. Te blokken, al is ’t schijnbaar te vergeefs, geeft een vertrouwdheid met de natuur, een degelijker kennis van de dingen. En een mooi woord van Doré, die soms zoo knap is!, is je me souviens.16
Ofschoon ik geloof dat de mooiste schilderijen betrekkelijk vrij uit ’t hoofd gemaakt worden, ik kan er niet van afscheiden dat men niet te veel naar de natuur studeeren, blokken zelfs kan.
 2r:8
De grootste, magtigste verbeeldingskrachten hebben tevens dingen naar de werkelijkheid direkt gemaakt waar men verstomd van staat.
In antwoord op uw beschrijving van de studie van Manet stuur ik U een stilleven van een open, dus een gebroken wit, bijbel in leer gebonden, tegen een zwart fond met geelbruinen voorgrond, met nog een noot citroengeel.17
Ik schilderde die in eens, op één dag. Dit om U te laten zien dat als ik zeg dat ik misschien niet geheel voor niets geblokt heb, ik zulks meen, omdat tegenwoordig het mij betrekkelijk heel grifweg afgaat een gegeven voorwerp, wat den vorm of kleur ook zij, zonder aarzelen te schilderen.
Dezen laatsten tijd maakte ik eenige studies buiten van herfstlandschap. Ik stuur U binnenkort het stilleven en een van die herfststudies.18 ik schrijf dezer dagen toch weer en stuur dezen brief in haast om te zeggen dat wat gij van ’t zwart zegt, mij goed beviel. gegroet.

b. à t.
Vincent

translation
 1r:1
My dear Theo,
I read your letter about black with great pleasure.1 And it convinces me accordingly that you aren’t prejudiced against black.
Your description of the Manet study, The dead toreador,2 was well analyzed. And the whole letter proves to me the same as your croquis of Paris made me think at the time, that if you put your mind to it you can paint something in words.3
It’s certain that by studying the laws of colours one can move from an instinctive belief in the great masters to being able to account for why one likes what one likes, and that’s very necessary nowadays when one considers how terribly arbitrarily and superficially people judge.
You must just let me maintain my pessimism about today’s trade, because it definitely does not imply despondency. This is how I reason to myself. Suppose that I’m right when I increasingly see something like tulip mania in the curious haggling about the price of paintings.4 Suppose, I say, that like tulip mania at the end of the previous century,5 the art trade, with other branches of speculation, were to disappear at the end of this as it came, that’s to say relatively quickly.
Tulip mania may have perished, BULB-GROWING REMAINS. And for my part I’m content, for better or worse, to be a little gardener who loves his nursery.
Presently my palette is thawing, and the bleakness of the earliest beginnings has gone.6
I still often run up against a blank wall when undertaking something, but all the same, the colours follow one another as if of their own accord, and taking a colour as the starting-point I see clearly in my mind’s eye what derives from it, and how one can get life into it.  1v:2
Jules Dupré is like Delacroix in landscape, for what enormous diversity of mood he expressed in symphonies of colour.7
Now a seascape, with the most delicate blue-greens and broken blue, and all sorts of pearly tones.
Then an autumn landscape with foliage from deep wine red to vivid green, from bright orange to dark havana, with yet more colours in the sky in greys, lilacs, blue, white, forming another contrast to the yellow leaves.
Then again a sunset in black, in violet, in fiery red.
Then again more capricious, like the corner of a garden by him that I saw and have never forgotten; black in the shadow, white in the sun, bright green, a fiery red, and then again a dark blue, a bituminous greenish brown and a light brownish yellow. Truly colours that can have quite a lot to say to one another.
I’ve always idolized Jules Dupré, and he’ll become even more recognized than he is now. For he’s a real colourist — always interesting, and with something so powerful and dramatic. Yes, he is indeed a brother to Delacroix.
As I said, I think your letter about black very good, and what you say about not doing it in the local colour is also correct.
Still, it doesn’t satisfy me. To my mind there’s far more behind not doing it in the local colour. True painters are the ones who don’t do it in the local colour — that was what Blanc and Delacroix discussed once.8
May I not simply understand by it that a painter does well if he starts from the colours on his palette instead of starting from the colours in nature?  1v:3
I mean, when one wants to paint a head, say, and one looks closely at the nature one has before one, then one might think, this head is a harmony of reddish brown, violet, yellow, all broken — I’ll put a violet and a yellow and a reddish brown on my palette, and break them into each other.
I retain from nature a certain sequence and a certain correctness of placement of the tones, I study nature so as not to do anything silly, to remain reasonable — but — I don’t really care whether my colours are precisely the same, so long as they look good on my canvas, just as they look good in life. Truer by far is a portrait by Courbet, manly, free — painted in all sorts of beautiful, deep tones of reddish brown, of goldish, of colder violet in the shadow, with black as a foil, with a little piece of tinted white linen as a rest for the eye9 — finer than a portrait by anyone you will — who has imitated the colour of the face with hideous precision.10
A man’s head or a woman’s head, looked at very composedly, is divinely beautiful, isn’t it? Well then — with painfully literal imitation one loses that general effect of looking beautiful against one another that tones have in nature; one preserves it by re-creating it in a colour spectrum PARALLEL to, but not necessarily exactly, or far from the same as the subject.
Always and intelligently making use of the beautiful tones that the paints form of their own accord when one breaks them on the palette, again — starting from one’s palette — from one’s knowledge of the beautiful effect of colours, isn’t the same as copying nature mechanically and slavishly.  1r:4
Now here’s another example. Suppose I have to paint an autumn landscape, trees with yellow leaves.11 Very well — if I conceive it as — a symphony in yellow, what does it matter whether or not my basic yellow colour is the same as that of the leaves — it makes little difference. Much, everything comes down to my sense of the infinite variety of tones in the same family.
If you think this a dangerous tendency towards romanticism, a betrayal of ‘realism’ — painting from the imagination12 — having a greater love for the colourist’s palette than for nature, well then, so be it.
Delacroix, Millet, Corot, Dupré, Daubigny, Breton, 30 more names, do they not form the heart of this century where art is concerned, and all of them, do they not have their roots in romanticism, even if they surpassed romanticism? Romance and romanticism are our era, and one must have imagination, sentiment in painting. HAPPILY, realism and naturalism are not free of them. Zola creates, but doesn’t hold a mirror up to things, creates them amazingly, but creates, poetizes. That’s why it’s so good. So much for naturalism and realism, which are NONETHELESS related to romanticism. And I still say that I’m touched when I see a painting from the days of 30-48,13 a Paul Huet, an old Israëls like the Zandvoort fisherman,14 a Cabat, an Isabey. But I find that saying, don’t paint the local tone, so very true — that I would far rather see a painting with lower values than nature than one that’s exactly the same as nature.  2r:5
Rather a watercolour that’s somewhat vague and unfinished, on the other hand, than one that has been worked up to capture reality.
That saying has a broad meaning — don’t paint the local tone — and leaves the painter free to seek colours that form a whole and are related to one another, which comes out all the more through contrast to another series.
What do I care that the portrait of a worthy citizen tells me precisely what the milk and water, pinkish, purplish, nondescript colour of the pious man’s face — which I’d never seen — is? But the fellow citizens of the little town where the individual in question made himself so estimable that he felt it incumbent upon him to keep posterity familiar with his physiognomy — are very edified by the speaking likeness.
COLOUR EXPRESSES SOMETHING IN ITSELF. One can’t do without it; one must make use of it. What looks beautiful, really beautiful — is also right. When Veronese had painted the portraits of his beau monde in the The marriage feast at Cana,15 when he had devoted to it all the richness of his palette in sombre violets, in magnificent golden tones —  2v:6 then — there was still a faint azure and a pearly white he thought of — which doesn’t appear in the foreground. He flung it on at the back — and it was right, changed of its own accord into the surroundings of marble palaces and sky that singularly complete the array of figures.
That background is so magnificent in that it came about of its own accord, spontaneously, from a colour calculation.
Am I wrong about this?
Isn’t it painted differently from how someone would do it who had thought about the palace and about the figures at the same time? As a single whole?
All that architecture and sky is conventional and subordinate to the figures, calculated to make the figures show up well.
That is truly painting — and the result is more beautiful than precise imitation of the things themselves. Thinking about one thing and letting the surroundings belong to it, derive from it.
Making studies from nature, wrestling with reality — I don’t want to argue it away. I’ve tackled it that way myself for years and years, almost fruitlessly  2v:7 and with all sorts of sad results. I wouldn’t want to have missed that — error.
Always carrying on in the same way would be folly and stupid, that’s what I mean — but not that all my effort has been utterly in vain.
One begins by killing, one ends by healing is a doctors’ saying.
One begins by fruitlessly working oneself to death to follow nature, and everything is contrary.
One ends by quietly creating from one’s palette, and nature is in accord with it, follows from it. But these two opposites don’t exist without each other. Swotting, even if it’s apparently in vain, gives a familiarity with nature, a sounder knowledge of things. And a fine saying of Doré’s, who’s sometimes so clever! is I remember.16
Although I believe that the finest paintings are made relatively freely from the imagination, I can’t break with the idea that one can’t study nature, swot even, too much.  2r:8
The greatest, most powerful imaginations have also made things directly from reality that leave one dumbfounded.
In reply to your description of the study by Manet, I’m sending you a still life of an open, hence an off-white Bible, bound in leather, against a black background with a yellow-brown foreground, with an additional note of lemon yellow.17
I painted this in one go, in a single day. This to show you that when I say that perhaps I haven’t swotted entirely for nothing I mean it, because these days it really comes quite readily to me to paint a given object, whatever the shape or colour may be, without hesitation.
Lately I made several studies outdoors, of the autumn landscape. I’ll send you the still life and one of these autumn studies soon.18 I’ll write again in the next few days anyway, and send this letter in haste to say that I was very pleased with what you say about black. Regards.

Yours truly,
Vincent
notes
1. Theo must have replied to letter 536, in which the question of whether or not it was permissible to use black was raised.
2. Edouard Manet, The dead toreador, 1863 (Washington, DC, National Gallery of Art). Ill. 226 .
3. Vincent had praised Theo several times in the past for his graphic way with words; see for example letter 244.
4. Theo must have returned to Vincent’s views about the contemporary art trade in letter 527, where he also refers to tulip mania. See also letter 409, n. 5.
5. The historic tulip mania Van Gogh refers to here occurred in the Netherlands in the seventeenth century.
a. An anglicism, derived from the English expression ‘for better or worse’.
6. An allusion to the colours in Autumn landscape with four trees (F 44 / JH 962 ).
7. Van Gogh may have taken this description from Charles Blanc, who talks about ‘the orchestration of colours’ both in Grammaire des arts du dessin and in Les artistes de mon temps (Blanc 1870, p. 607, and Blanc 1876, p. 28). The descriptions of Dupré’s paintings are too general to permit of identification.
b. See for the word form ‘bitumeux’ (bituminous): letter 458.
8. See for the anecdote in which this expression occurs: letter 449, in which Van Gogh copied out the relevant passage from Charles Blanc’s Les artistes de mon temps.
9. This phrase derives from Van Gogh’s quotation from Blanc’s Les artistes de mon temps with regard to Delacroix: see letter 536, n. 20.
10. See for this question about whether colours should or should not be painted true to life, the quotation from Bracquemond’s Du dessin et de la couleur: letter 531, n. 2.
11. Van Gogh must have been referring here to the autumn landscape Avenue of poplars (F 45 / JH 959 ). Cf. letter 542, n. 15.
12. ‘Peindre de chic’, a term used in artists’ studios to distuingish it from painting from life.
13. The so-called July monarchy (1830-1848), when Louis-Philippe i, Duke of Orleans, was King of France. During this period the French state encouraged the arts in an unprecedented manner. Cf. Michael Marrinan, Painting politics for Louis-Philippe. Art and ideology in Orléanist France, 1830-1848. New Haven and London 1988.
14. See for Israëls’s The Zandvoort fisherman : letter 534, n. 19.
15. Paolo Veronese, The marriage at Cana, 1562-1563 (Paris, Musée du Louvre). Ill. 1406 . Van Gogh’s opinion corresponds closely with what Blanc had written about Veronese’s work in Les artistes de mon temps (see Blanc 1876, p. 77).
16. This saying is regularly quoted in the literature as one of Gustave Doré’s dictums, however no contemporary source has been traced.
17. Still life with Bible (F 117 / JH 946 ).
18. In letter 538 Van Gogh tells Theo that he will be sending two autumn landscapes; see n. 2 there. In letter 542 he says that he will take Avenue of poplars (F 45 / JH 959 ) with him to Antwerp.
The four autumn landscapes are the said Avenue of poplars (F 45 / JH 959 ), Autumn landscape with four trees (F 44 / JH 962 ), Autumn landscape (F 119 / JH 949 ) and The parsonage garden with figures (F 124 / JH 955 ).