ik heb Wenkebach vandaag gesproken – en daar gij er hem ook een woord over gezegd had en hij wel iets van de kwestie bleek af te weten, sprak ik er – ofschoon niet in details – over. Zooveel alleen, dat ik ’t graag als een misverstand beschouwen wilde maar dat ik niet zal toegeven uw verwijten over mijn werk.–1 Wel – met alle pleizier – dat ik dikwijls – net als dat met de meesten wel ’t geval zal zijn – heel dikwijls als ge wilt – een ding verkeerd doe voor ik ’t beter krijg.– Best.– Details van uw aanmerkingen zijn heel precies, als ensemble neen.
W. dacht dan ook ge er van terug zoudt komen.– ik heb hem juist nog gewezen dat als mijn figuren veranderd zijn, het juist ter wille van meer vorm en volheid is en dat waar ik vroeger een vaste lijn zette, dit juist soms maakte het figuur plat bleef – waar ik hoe langer hoe meer ’t land aan krijg.–
Het is nu misschien echter heel goed het eens zoo gebeurd is – want zoo heel ligt zult ge nu niet voor de tweede keer aan wat ge noemdet “’t wankelen in uw vertrouwen” raken.–
Gedurende een heele reeks van jaren heb ik met een heele reeks van personen één zelfde soort onaangenaamheden.– Als ik daar soms tegen protesteerde ik ze niet verdiende, werd het hoe langer hoe erger en wilde men geen woord daar van hooren – mijn ouders & heele familie, Tersteeg en met hem veel lui die ik toen, tijdens ik bij Goupil was, kende, zijn zóó ver gegaan in hun afkeuring van al mijn doen en laten dat in de laatste paar jaar, in plaats van langer tijd te verliezen om te trachten te overtuigen, ik, die geen tijd te verliezen heb, kortweg op mijn beurt hun ook den rug heb toegedraaid. En alles laat zeggen, denken, doen wat men wil, zonder me er iets van aan te trekken.
Op zich zelf staat nu deze onaangenaamheid met U niet, al denkt ge dat soms.– Ge hebt U laten overdonderen in deze door de algemeene opinie.
Als ge dat zelf nu zoo’n beetje voelt en er eens over nadenkt, dan, herhaal ik – kan ’t heel goed zijn we eens getwist hebben.–
Ik sta echter een beetje op mijn stuk want ik wil niet het ding blijve traineeren en ik wil geen slepende vriendschap.
of hartelijk of uit.
Ziedaar dus mijn laatste woord. ik wil dat ge goed ronduit en ten eene male zonder voorbehoud terugneemt wat in Uw laatste brieven – te beginnen met die ik U retourneerde – stond.
Dat is in mijn belang doch ook in het uwe want zoodoende vernietigt ge eene handelwijze welke, indien begrijpelijk, toch niet ten eenemale flink was van U.
Zoodoende vernietigt ge een misverstand dat niet te goeder trouw door U volgehouden zou kunnen worden en waarvan het verder doorvoeren parti pris van hatelijkheid zou wezen.– Op die conditie van algeheele terugname van die brieven beginnen we de vriendschap op nieuw en zal die om dit standje misschien nu steviger worden en beter gaan.
Wil me hierop antwoorden. Wat mijn familie betreft – bij gelegenheid van het overlijden van mijn vader – voorziende dat met hun het misverstand wel eeuwigdurend zou kunnen wezen – heb ik ter wille van de duidelijkheid – eenvoudig gezegd dat wat zaken betreft en manier van leven, ik te zeer andere inzigten had dan dat op den duur we accordeeren konden.– Dat ik verlangde te doen absoluut volgens mijn eigen inzigten voor me zelf echter.– En dat van de nalatenschap ik mijn aandeel afstond2 – omdat, met mijn vader in de laatste jaren groote oneenigheid gehad hebbende, ik mij zelven geen regt toekende noch ook begeerde op wat ’t zijne was.– Dit coupeert kort en bondig verdere onaangenaamheden met mijn familie, zult ge toegeven.– Die zijn dus uit en verder ben ik heel wel met hen. Waar ik echter een zóó krasse maatregel neem aan den eenen kant, begrijp s.v.p. dat als ik ’t met u regt gaarne opmaak, ik er ver van daan ben uw grieven toe te geven, en mijn conditie is en blijft, algeheele terugname van Uw brieven die, al zijn de details hier en daar juist, in zijn geheel bepaald door mij onverdiend zijn. Gegroet.