Back to site

516 To Anthon van Rappard. Nuenen, on or about Wednesday, 15 July 1885.

metadata
No. 516 (Brieven 1990 515, Complete Letters R53)
From: Vincent van Gogh
To: Anthon van Rappard
Date: Nuenen, on or about Wednesday, 15 July 1885

Source status
Original manuscript

Location
Amsterdam, Van Gogh Museum, inv. nos. b8385 a-b V/2006

Date
We are assuming that Wenckebach’s visit to Nuenen took place on or about Thursday, 16 July 1885 (see letters 519 and 515, Date), and Van Gogh says in the present letter that he will probably see Wenckebach ‘tomorrow’ (ll. 17-18), so we have dated this letter on or about Wednesday, 15 July 1885.

Ongoing topic
Van Rappard’s reaction to the lithograph of The potato eaters (503)

original text
 1r:1
Amice Rappard,
Uw brief ontvang ik zooeven – drooger en langdradiger is hij dan ooit.–
Indien ge er echter in zegt “ik wil je letteren dadelijk beantwoorden om je niet in ’t idee te versterken dat er van breken sprake is, althans niet bij mij”,1 is ’t me behoefte nog eens te herhalen ge dan eens & voor altijd maar weten moet er in ’t huis waar ik mijn werkplaats heb een logeerkamer disponible is voor U, even als voor welk schilder dan ook die hier studies wil komen maken.– Dat is duidelijk, niet waar, en het is aan U al dan niet daar gebruik van te maken.–
En ik voor mij zou en U en Wenkebach,2 die ik denkelijk morgen zien zal, raden nu & dan eens te komen, daar er hier mooie dingen genoeg zijn.– Wilt ge dit apprecieeren, best, indien niet, ook al goed.– Als ge echter komt – ieder zijn eigen gang.–
 1v:2
Wat de lithographie3 betreft, ziehier mijn explicatie – ik heb die gemaakt – geheel uit het hoofd en in 1 dag toen ik, op een compositie mal gezocht zijnde, werkende met een heel ander procedé een nieuwe gedachte zocht om ’t in elkaar te zetten. Die is bovendien een proefneming en niet anders, met later nog uitbijten op den steen.4 Oorspronkelijk – al blijven fouten in een arm of neus die U deden opvliegen natuurlijk onveranderd – was ’t clair obscur veel beter & is dat ook in de latere compositie die ik schilderde.–5 En wat die betreft, zeker zijn ook daar fouten in, doch ook dingen die maken ik geen spijt heb ze geschilderd te hebben.–
Ik kan U niet zeggen Uw schrijven van heden mij tot iets nuttig of noodig is.– Wees verzekerd echter dat Uw zeggen Uw geloof aan mij aan ’t wankelen werd gebragt en andere dingen mij vrij onverschillig zijn.– Ik laat de lui (ge maakt geen uitzondering met zekere anderen) net precies van me zeggen, denken, jegens me handelen – als ze willen – dat is voor hun verantwoording – ik ben niet verpligt dat eeuwige gezanik aan te hooren.–
Mijn ouders, meesters, heeren Goupil & Co, verder allerlei vrienden en kennissen, hebben mij zóó veel tot mijn bestwil onaangenaamheden gezegd met de beste intentien, dat ten laatste de vracht mij wat al te zwaar werd.– Sedert ik laat zeggen zonder me er om te bekommeren, ben ik niet achteruitgegaan amice – ik meen dit zeker te weten.
 1v:3
In antwoord echter dit – dat ge zelf goed werkt is zoo, maar daar volgt niet uit gij altijd in je regt zijt amice, dat er geen andere manieren & wegen zijn dan de Uwe om tot iets goeds & degelijks te komen.– ik zou over veel dingen heel graag – maak hier echter niet absoluut uit op raadvragenderwijs – met U spreken, maar dat vlot al minder en minder.– Van zelfkennis gesproke[n] – wie heeft die? ook hier “la science – nul ne l’a”.6 de la science – betreffende zich zelven, betreffende eigen slechte of goede neigingen, ieder – en ik begin met me zelf – heeft zeker ten zeerste ze noodig. Maar – meen niet dat gij U zelf ook nooit bedriegt door gebrek er aan – meen niet dat gij anderen nooit gruwelijk en onverdiend grieft door oppervlakkig oordeel.–
Ik weet – ieder doet dat – en men moet het toch met elkaar zien te vinden.– Maar gij – spreken van zelfkennis – neen amice – het desoleert me dat gij dat chapiter aanroert omdat ik vrees dat uw allerzwakste zij daar zit, althans als mensch. Maar enfin – ik zal trachten U duidelijk te zeggen waar ik om denk als ik om U denk.
 1r:4
En betreffende Uw werk – ziehier – het tegenwoordige vind ik uitmuntend – maar ziehier een gedachte zóó als ze in me is – zonder er iets van te verbergen.– ik heb U al vrij lang gekend.– Er is een poos geweest – even vóór en even na Uw ziekte7 – dat als mensch ge veel minder droog waart dan anders – voller, zachter, breeder, royaler – opregter en opener.–
Nu spreekt ge tot mij en nu doet ge jegens mij net als vroeger zekeren schrikkelijk pedanten Rappard van zekere akademie.–
Het spijt me die kennis terug te hebben en meer nog spijt me het verlies van U als vriend, zoo als in die exceptioneele periode toen ik U veranderd & verbeterd vond.– Waar ik dit observeerde – denk ik nu –: en zijn werk?? zal dat ook maar voor een korte poos breeder, voller, nobeler zijn??– Weet gij het antwoord daarop?
het is nog geen half blaadje schrifts waar ik dat idee op uitdruk maar gij ziet er in dat ik soms vrees dat ook uw werk welligt het meer nobele zal verliezen.–
Ik zeg U dit idee, dunkt mij, duidelijk en eenvoudig.–
Wat mijn fouten ook zijn mogen – ik heb opregt goeden wil in mijn streven als schilder, ik heb ook opregt goeden wil om voor andere lui goed te zijn – ik heb te veel hart om zóó ligtvaardig in mijn werk te wezen als gij altijd verwijt.– Ik hoef me Uw schrijven niet aan te trekken en ik doe het ook niet.– En Uw zeggen van dat ik iemand noodig heb die mij dingen aan ’t verstand brengt – kan wezen – maar ’t kan wel wezen tevens dat ik zelf die persoon ben om mij zelf dingen aan ’t verstand te brengen – en andere lui – althans als zij zóó bepaald zaniken als gij – best ontbeeren kan.– Gegroet – maar Uw brief was niet regtvaardig als ensemble, al zijn er details in die een zekere preciesheid hebben.

Vincent

Gij schrijft me niets over uw werk, ik U ook niets over ’t mijne.
 2r:5
Om korte wetten te makena – ziehier.–
Gelooft gij dat gij opregt gehandeld hebt jegens me? Uw zeggen dat ge het om ik weet niet wat voor vergezochte scrupules deed jegens mijn ouders, omdat ge twijfeldet aan me – maar kerel, het is toch al te saai, al te nonsens.–
Kortaf, GE ZIJT onopregt geweest en – dat zijt ge meer.–
Ik ben nu iemand die juist menschenkennis genoeg heeft om als iemand van Uw positie en stand zoo iets doet, met een glimlach het op te merken en – te vergeten.–
Wilt ge echter volhouden? doorgaan met zoo’n pedanterie?
O – dan hebt ge mijn waarschuwing – een onopregt mensch lijkt niet op Millet – en zie mijn explicatie over zekere veranderingen in U, die U duidelijk maken hoe ik als ensemble denk over mijn ondervinding van U.
 2v:6
Ik spreek Wenkebach morgen – ik zal hem zeggen – zonder details – dat ik spijt heb ge er in lang niet zijt geweest – en zoowel U als W. zelf graag van tijd tot tijd hier zou zien.–
Het is dus aan U om het goed en royaal op te maken.– En schrijf kort en praktisch daarover verder.– Onder vier oogen slechts zeg ik U, ik spreek niet U tegen dat Uw werk nobel is (welligt als reactie van een nobeler tijd als gewoonlijk in Uw leven als mensch), maar wees als mensch ook ruim, breed en nobel als ge op Millet wilt lijken – en anders? vraag ’t me niet – of als ge ’t vragen wilt – wat men als mensch is, influenceert op wat men als schilder is.–––––––––
Het beetje geschil tusschen ons – reken ik als niets – maar – ik zou niet willen ge zoo iets herhaaldet.– En ik zeg ’t niet alleen voor me zelf – als ge andere vrienden hebt, wees eenvoudiger en beter.– Denk aan Corot wat karakter betreft – en dat hebben zoo ver ik heb kunnen nagaan de fransche lui in kwestie – Millet, Dupré, Corot, Daubigny, nog al gemeen met elkaar.

translation
 1r:1
My dear friend Rappard,
I just received your letter — it’s drier and more long-winded than ever.
However, when you say in it, ‘I want to answer your missive at once so as not to encourage you in the idea that there’s any question of a breach, at least not on my part,’1 I need to repeat yet again that you must know once and for all that in the house where I have my studio there’s a spare room at your disposal, as it is for any painter whatsoever who wants to come and make studies here. That’s clear, isn’t it, and it’s up to you whether or not you make use of it.
And for my part I’d advise you and Wenckebach,2 whom I’ll probably see tomorrow, just to come now and then, since there are beautiful things enough here. If you have a mind to appreciate this, very well. If not, that’s all right too. If you do come, though — each goes his own way.  1v:2
As far as the lithograph3 is concerned, here’s my explanation — I made it — entirely from memory and in 1 day when, going crazy searching for a composition, working with a very different process, I was looking for a new idea for putting it together. Besides, this is a trial and nothing more, biting it out on the stone later.4 Originally — although faults in an arm or nose that caused you to fly off the handle obviously remain unchanged — the chiaroscuro was much better and it also is in the later composition that I painted.5 And as to that, there are certainly faults in it too, but also things which lead me not to regret having painted it.
I can’t tell you that your letter of today is at all useful or necessary to me. Be assured, though, that your saying that your faith in me was shaken and so forth is a matter of relative indifference to me. I let people (you and certain others are no exception) say, think of me, act towards me precisely — as they wish — that’s their business — I’m not obliged to listen to that eternal nagging.
My parents, teachers, Messrs Goupil & Co., besides all sorts of friends and acquaintances, have said so many unpleasant things to me for my own good, with the best intentions, that in the end the burden got too heavy for me. Since I’ve been letting them get on with it without worrying about it, I haven’t got worse, my dear friend — I believe I know this for sure.  1v:3
In reply, though, this — it’s true that you do good work, but that doesn’t mean to say that you’re always in the right, my dear friend, that there are no other manners and ways but yours to achieve something good and sound. I’d very much like to talk to you about many things — although you must definitely not take this to mean that I’m asking for advice — but there’s less and less point in it. Speaking of self-knowledge — who has it? Here again ‘the knowledge — no one has it’.6 Some knowledge — concerning oneself, concerning one’s own bad or good tendencies, everyone — and I begin with myself — is certainly in the utmost need of it. But — don’t think that you never deceive yourself for lack of it – don’t think that you never hurt others cruelly and undeservedly with superficial judgements.
I know — everyone does that — and people have to manage to get on together all the same. But you — to speak of self-knowledge — no, my dear friend — it distresses me that you broach this subject, because I’m afraid that this is where your very weakest side is, at least as a human being. But anyway — I’ll try to tell you clearly what I think about when I think about you.  1r:4
And regarding your work — look — I find the present things excellent — but look, here’s a thought just as it is in my mind — without concealing any part of it — I’ve known you for a long time now. There was a time — just before and just after your illness7 — when you were much less dry as a person than usual — more rounded, milder, broader, more generous — more sincere and more open.
Now you speak to me and you behave towards me just like a former certain horribly priggish Rappard at a certain academy.
I’m sorry to have that acquaintance back, and I’m even sorrier to have lost you as a friend, as you were in that exceptional period when I found you changed and improved. Since I observed this — now I think — and his work?? Will that also be broader, more rounded, nobler only for a short while?? Do you know the answer to this?
It’s taken me less than half a page of writing to express this idea, but you can see from it that I sometimes fear that your work, too, will perhaps lose its nobler quality.
I’m telling you this idea, it seems to me, clearly and simply.
Whatever my faults may be — I have genuine good will in my endeavours as a painter, I also have genuine good will to be good to other people — I have too much heart to be as frivolous in my work as you always accuse me of being. I don’t have to take your letter to heart, and I won’t. And what you say about my needing somebody to get things into my head — maybe — but at the same time it could be that I myself am the person to get things into my own head — and can well do without other people — at least if they nag as much as you do. Regards — but your letter as a whole wasn’t fair, although there are details in it that have a certain accuracy.

Vincent

You tell me nothing about your work, I likewise tell you nothing about mine.  2r:5 Look here — to make short work of it.
Do you believe that you’ve behaved fairly towards me? The fact that you say that you’ve done it for I don’t know what far-fetched scruples towards my parents, because you doubted me — but old chap, it’s just too boring, just too nonsensical.
In short, YOU HAVE been unfair and — you are that on more than one occasion.
Now I’m someone who has enough understanding of human nature, when someone of your position and standing does something like that, to observe it with a smile and — forget it.
Do you want to persist, though? Carry on with this sort of priggishness?
Oh — then you have my warning — an unfair person isn’t like Millet — and see my explanation about certain changes in you, which makes clear to you what I think as a whole about my perception of you.  2v:6
I’ll speak to Wenckebach tomorrow — I’ll tell him — without details — that I’m sorry you haven’t been here for a long while — and would like to see both you and W. himself here from time to time.
So it’s up to you to make it up properly and magnanimously. And write about it further briefly and practically. Just between ourselves, I tell you that I don’t disagree with you that your work is noble (perhaps as a reaction from a nobler time than usual in your life as a human being), but be generous, broad and noble as a human being, too, if you want to be like Millet — and otherwise? Don’t ask me — or if you want to ask — what one is as a human being affects what one is as a painter.
The little difference between us — I count as nothing — but — I wouldn’t want you to repeat something like that. And I don’t say it for myself alone — if you have other friends, be simpler and better. Think about Corot as far as character is concerned — and, as far as I’ve been able to make out, those French fellows — Millet, Dupré, Corot, Daubigny, tend to have that in common with one another.
notes
1. Van Gogh is referring to Van Rappard’s reaction to letter 514, in which he wrote that he assumed their friendship was at an end (ll. 117-118).
2. Willem Wenckebach, who in 1880 joined the Utrecht art lovers’ society, Vereniging ‘Kunstliefde’, where he became friendly with Van Rappard. They stayed together in Drenthe in July-August 1882 and July-September 1884.
3. The potato eaters (F 1661 / JH 737 ).
4. Dimmen Gestel, brother of the owner of the Gestel printing works, later wrote about Van Gogh’s lithography manner: ‘It will have been in 1884 that Van Gogh first came to us. We already had a lithographic printing works in Eindhoven at that time. He dropped in occasionally to get black printing ink, which he appeared to use in his paintings. ... Later he came back again and asked us to prepare a stone for him. After the stone had been treated, he started to draw on it straightaway, right there in our office. He set to work with a lithographic crayon straightaway, without making a sketch beforehand. Nor was there an example. He worked from memory. With broad, heavy lines he produced sharp-featured, angular heads of a peasant family at a table, drinking coffee and eating by lamplight. Although this was evidently the first time he’d drawn on a stone he was not at all timid about it. He scratched with a needle and smudged with his thumb and fingers as if he were working on paper. And although my brother told him that one should avoid touching the surface of a lithographic stone with the fingers since it causes spots later, he didn’t take the least notice, much to the surprise and disgust of our lithographer, who regarded such work with contempt.
After the shapes had been thoroughly scored with the needle again by way of finishing, so much so that the person seen in profile had a prominent bump on his nose, it had been too deeply scored to cover it up at all, so it had to stay like that. Perhaps that was actually his intention, because later I saw the painting of the same subject in his studio, also with exaggerated, caricature shapes, and the colours I think were pure Prussian blue and chrome yellow. The stone was etched and then perhaps 100 impressions were made from it, which turned out better than our printers had expected. That’s what my brother remembered. When I got home from holiday later, I saw one of the impressions stuck on the office wall.’ Dimmen Gestel to Albert Plasschaert, The Hague, 13 July 1912 (FR b3040).
5. The painting The potato eaters (F 82 / JH 764 ).
6. See for this expression, which originated with Meissonier, the article ‘Meissonier. A propos de l’exposition récente de ses oeuvres’ by G. Dubufe fils: letter 514, n. 2.
7. Van Rappard suffered from fevers, for which he had gone on a cure in the summer of 1883: see letter 290, n. 8.
a. Variant of ‘korte metten maken’.