1r:1
Amice Rappard,
Uw brief ontvang ik zooeven – drooger en langdradiger is hij dan ooit.–
Indien ge er echter in zegt “ik wil je letteren dadelijk beantwoorden om je niet in ’t idee te versterken dat er van breken sprake is, althans niet bij mij”,1 is ’t me behoefte nog eens te herhalen ge dan eens & voor altijd maar weten moet er in ’t huis waar ik mijn werkplaats heb een logeerkamer disponible is voor U, even als voor welk schilder dan ook die hier studies wil komen maken.– Dat is duidelijk, niet waar, en het is aan U al dan niet daar gebruik van te maken.–
En ik voor mij zou en U en Wenkebach,2 die ik denkelijk morgen zien zal, raden nu & dan eens te komen, daar er hier mooie dingen genoeg zijn.– Wilt ge dit apprecieeren, best, indien niet, ook al goed.– Als ge echter komt – ieder zijn eigen gang.–
 1v:2
Wat de lithographie3 betreft, ziehier mijn explicatie – ik heb die gemaakt – geheel uit het hoofd en in 1 dag toen ik, op een compositie mal gezocht zijnde, werkende met een heel ander procedé een nieuwe gedachte zocht om ’t in elkaar te zetten. Die is bovendien een proefneming en niet anders, met later nog uitbijten op den steen.4 Oorspronkelijk – al blijven fouten in een arm of neus die U deden opvliegen natuurlijk onveranderd – was ’t clair obscur veel beter & is dat ook in de latere compositie die ik schilderde.–5 En wat die betreft, zeker zijn ook daar fouten in, doch ook dingen die maken ik geen spijt heb ze geschilderd te hebben.–
Ik kan U niet zeggen Uw schrijven van heden mij tot iets nuttig of noodig is.– Wees verzekerd echter dat Uw zeggen Uw geloof aan mij aan ’t wankelen werd gebragt en andere dingen mij vrij onverschillig zijn.– Ik laat de lui (ge maakt geen uitzondering met zekere anderen) net precies van me zeggen, denken, jegens me handelen – als ze willen – dat is voor hun verantwoording – ik ben niet verpligt dat eeuwige gezanik aan te hooren.–
Mijn ouders, meesters, heeren Goupil & Co, verder allerlei vrienden en kennissen, hebben mij zóó veel tot mijn bestwil onaangenaamheden gezegd met de beste intentien, dat ten laatste de vracht mij wat al te zwaar werd.– Sedert ik laat zeggen zonder me er om te bekommeren, ben ik niet achteruitgegaan amice – ik meen dit zeker te weten.
 1v:3
In antwoord echter dit – dat ge zelf goed werkt is zoo, maar daar volgt niet uit gij altijd in je regt zijt amice, dat er geen andere manieren & wegen zijn dan de Uwe om tot iets goeds & degelijks te komen.– ik zou over veel dingen heel graag – maak hier echter niet absoluut uit op raadvragenderwijs – met U spreken, maar dat vlot al minder en minder.– Van zelfkennis gesproke[n] – wie heeft die? ook hier “la science – nul ne l’a”.6 de la science – betreffende zich zelven, betreffende eigen slechte of goede neigingen, ieder – en ik begin met me zelf – heeft zeker ten zeerste ze noodig. Maar – meen niet dat gij U zelf ook nooit bedriegt door gebrek er aan – meen niet dat gij anderen nooit gruwelijk en onverdiend grieft door oppervlakkig oordeel.–
Ik weet – ieder doet dat – en men moet het toch met elkaar zien te vinden.– Maar gij – spreken van zelfkennis – neen amice – het desoleert me dat gij dat chapiter aanroert omdat ik vrees dat uw allerzwakste zij daar zit, althans als mensch. Maar enfin – ik zal trachten U duidelijk te zeggen waar ik om denk als ik om U denk.
 1r:4
En betreffende Uw werk – ziehier – het tegenwoordige vind ik uitmuntend – maar ziehier een gedachte zóó als ze in me is – zonder er iets van te verbergen.– ik heb U al vrij lang gekend.– Er is een poos geweest – even vóór en even na Uw ziekte7 – dat als mensch ge veel minder droog waart dan anders – voller, zachter, breeder, royaler – opregter en opener.–
Nu spreekt ge tot mij en nu doet ge jegens mij net als vroeger zekeren schrikkelijk pedanten Rappard van zekere akademie.–
Het spijt me die kennis terug te hebben en meer nog spijt me het verlies van U als vriend, zoo als in die exceptioneele periode toen ik U veranderd & verbeterd vond.– Waar ik dit observeerde – denk ik nu –: en zijn werk?? zal dat ook maar voor een korte poos breeder, voller, nobeler zijn??– Weet gij het antwoord daarop?
het is nog geen half blaadje schrifts waar ik dat idee op uitdruk maar gij ziet er in dat ik soms vrees dat ook uw werk welligt het meer nobele zal verliezen.–
Ik zeg U dit idee, dunkt mij, duidelijk en eenvoudig.–
Wat mijn fouten ook zijn mogen – ik heb opregt goeden wil in mijn streven als schilder, ik heb ook opregt goeden wil om voor andere lui goed te zijn – ik heb te veel hart om zóó ligtvaardig in mijn werk te wezen als gij altijd verwijt.– Ik hoef me Uw schrijven niet aan te trekken en ik doe het ook niet.– En Uw zeggen van dat ik iemand noodig heb die mij dingen aan ’t verstand brengt – kan wezen – maar ’t kan wel wezen tevens dat ik zelf die persoon ben om mij zelf dingen aan ’t verstand te brengen – en andere lui – althans als zij zóó bepaald zaniken als gij – best ontbeeren kan.– Gegroet – maar Uw brief was niet regtvaardig als ensemble, al zijn er details in die een zekere preciesheid hebben.

Vincent

Gij schrijft me niets over uw werk, ik U ook niets over ’t mijne.
 2r:5
Om korte wetten te makena – ziehier.–
Gelooft gij dat gij opregt gehandeld hebt jegens me? Uw zeggen dat ge het om ik weet niet wat voor vergezochte scrupules deed jegens mijn ouders, omdat ge twijfeldet aan me – maar kerel, het is toch al te saai, al te nonsens.–
Kortaf, GE ZIJT onopregt geweest en – dat zijt ge meer.–
Ik ben nu iemand die juist menschenkennis genoeg heeft om als iemand van Uw positie en stand zoo iets doet, met een glimlach het op te merken en – te vergeten.–
Wilt ge echter volhouden? doorgaan met zoo’n pedanterie?
O – dan hebt ge mijn waarschuwing – een onopregt mensch lijkt niet op Millet – en zie mijn explicatie over zekere veranderingen in U, die U duidelijk maken hoe ik als ensemble denk over mijn ondervinding van U.
 2v:6
Ik spreek Wenkebach morgen – ik zal hem zeggen – zonder details – dat ik spijt heb ge er in lang niet zijt geweest – en zoowel U als W. zelf graag van tijd tot tijd hier zou zien.–
Het is dus aan U om het goed en royaal op te maken.– En schrijf kort en praktisch daarover verder.– Onder vier oogen slechts zeg ik U, ik spreek niet U tegen dat Uw werk nobel is (welligt als reactie van een nobeler tijd als gewoonlijk in Uw leven als mensch), maar wees als mensch ook ruim, breed en nobel als ge op Millet wilt lijken – en anders? vraag ’t me niet – of als ge ’t vragen wilt – wat men als mensch is, influenceert op wat men als schilder is.–––––––––
Het beetje geschil tusschen ons – reken ik als niets – maar – ik zou niet willen ge zoo iets herhaaldet.– En ik zeg ’t niet alleen voor me zelf – als ge andere vrienden hebt, wees eenvoudiger en beter.– Denk aan Corot wat karakter betreft – en dat hebben zoo ver ik heb kunnen nagaan de fransche lui in kwestie – Millet, Dupré, Corot, Daubigny, nog al gemeen met elkaar.

top