Back to site

499 To Theo van Gogh. Nuenen, on or about Saturday, 2 May 1885.

metadata
No. 499 (Brieven 1990 502, Complete Letters 405)
From: Vincent van Gogh
To: Theo van Gogh
Date: Nuenen, on or about Saturday, 2 May 1885

Source status
Original manuscript

Location
Amsterdam, Van Gogh Museum, inv. no. b443 V/1962

Date
Vincent replied to a letter from Theo as soon as he received it. He discusses The potato eaters at length. Evidently the Salon has meanwhile opened – this happened on 1 May – since Vincent says he is longing to hear about it. As the letter that precedes this was written on 30 April (497) and the one that follows it (in which Van Gogh says he is going to send The potato eaters) on 4 and 5 May, we have dated the present letter on or about Saturday, 2 May 1885.

Ongoing topic
Portier’s opinion of The potato eaters (494)

Sketch

  1. Three people sharing a meal (F - / JH 776), letter sketch

original text
 1r:1
Waarde Theo,
Heden middag ontving ik Uw schrijven en wilde er dadelijk op antwoorden. Verlangend ben ik een idee te krijgen van den Salon, vooral ook naar ’t schij van Roll.1
Het verwondert mij niet dat b.v. Durand Ruell nog geen notitie nam van de teekeningen. En zelfs heb ik liever Portier niet overdrijve met deze mooi te vinden (ten minste ik voel dat ik ’t beter kan) omdat ik juist weer aan het veranderen ben en wel zoo dat ik geaarzeld vind dat van vroeger.–
Ik denk dat ge zien zult wat ik bedoel aan het schij van de aardappeleters.2
Ik denk dat Portier het begrijpen zal. Het is zeer donker echter en in het wit b.v. is haast niet eens wit gebruikt doch eenvoudig de neutrale kleur die ontstaat als men rood, blaauw, geel dooreen mengt, b.v. vermilloen, Parijsch blaauw en Napels geel.– Die kleur is dus op zich zelf een vrij donker grijs maar doet wit in ’t schij. Ik zal U zeggen waarom ik dat doe. Hier is ’t motief een grijs interieur, verlicht door een lampje.
’t Graauw linnen tafelkleed, de berookte muur, de stoffige mutsen waar de vrouwen mee op ’t land gewerkt hebben – dat alles, wanneer men door de haren van de oogen ziet, blijkt bij ’t licht der lamp zeer donker graauw te zijn, en de lamp, ofschoon geelros schijnsel zijnde, lichter nog – en heel wat – dan ’t wit in kwestie.
 1v:2
Nu de vleeschkleuren – ik weet wel dat die bij oppervlakkige beschouwing, n.l. als men niet er bij doordenkt, het lijkenen wat men noemt vleeschkleur.
Doch ik heb ze bij ’t begin van ’t schij zoo eens geschilderd – wat geel oker, rood oker en wit b.v.
Maar dat was veel te licht en deugde bepaald niet.–
Wat toen gedaan.– al de koppen had ik af en nog al met veel zorg afgemaakt – maar ik heb ze grif overgeschilderd zonder genade en de kleur waar ze nu mee geschilderd zijn is zoowat de kleur van een goed stoffigen aardappel, ongeschild natuurlijk.
Terwijl ik dat deed dacht ik er nog aan dat het zoo juist gezegd is van de boeren van Millet – “Ses paysans semblent peints avec la terre qu’ils ensemencent.”3 Een woord waar ik telkens onwillekeurig aan denken moet als ik ze aan ’t werk zie, buiten zoowel als binnen. Ik houd het dan ook voor zeker dat als men Millet, Daubigny, Corot zou vragen een sneeuwlandschap te schilderen zonder wit te gebruiken – zij het doen zouden en de sneeuw zou wit lijkenen in hun schilderij.  1v:3
Hetgeen gij zegt van de lith.,4 dat het effekt wollig is, vind ik zelf ook en is in zooverre mijn eigen schuld niet, daar de lithograaf beweerde dat, omdat ik haast nergens wit op den steen had gelaten, het niet goed drukken zou. Ik heb toen op zijn aanraden lichte plekken uitgebeten. als ik ’t eenvoudig gedrukt had zoo als de teekening was zou het algemeen donkerder geweest zijn maar niet gerammeld hebben. en er zou atmosfeer tusschen de plans zijn gebleven.–
Doch wat moet ik doen met het schij. het is zoo groot als die spinster van verl. jaar.–5 Ik heb het nu weer in de hut om er naar de natuur nog dingen aan te doen. Ik geloof echter ik het af zal krijgen. dit bij wijze van spreken – want mijn eigen werk zal ik eigentlijk nooit af of klaar vinden zelf.
Ik kan er een kleiner van maken of een teekening echter, als ge die liever hebt, want ik voel het ding zoo dat ik ’t letterlijk droomen kan.

[sketch A]
Kunt ge U niet begrijpen ’t geval dat ik hier neerkrabbel prachtig was.– Toen ik vanavond naar de hut ging vond ik de luidjes aan het schoften bij ’t licht van ’t raampje in plaats van onder de lamp.6
O het was verbazend mooi. de kleur was ook eigenaardig – ge herinnert U die koppen tegen ’t raam uit geschilderd7 – op die manier was het effekt, doch nog donkerder.–
 1r:4
Zoodat de twee vrouwen en ’t interieur zoo wat net precies de kleur van donkere groene zeep hadden. Doch het mannenfiguur links werd even verlicht door een invallend licht van een deur verderop.– Zoodoende werd kop en handen de kleur van b.v. een 10 centime stuk, enfin dof koper.– En zijn kiel het fijnst mogelijk verschoten blaauw, waar ’t licht raakte.
Als ge weer schrijft, antwoord dan s.v.p. eens hoe ge wilt dat ik met het schij zal doen. Natuurlijk moeten we zorgen Portier iets nieuws krijge.– Doch ik kan net zoo goed het overschilderen op halve grootte b.v. voor hem en dit grootere b.v. eens n. Antwerpen sturen.
Wat de heldere schilderijen van tegenwoordig betreft, ik heb in de laatste jaren er zoo weinig van gezien.8 Maar over de kwestie heb ik toch nog al gedacht. Corot, Millet, Daubigny, Israels, Dupré, anderen – schilderen ook heldere schilderijen – n.l. men kan in alle hoeken en diepten door kijken enz. – al zij de gamma nog zoo diep.
Maar ze zijn – bovengenoemden – geen van allen lui die letterlijk den lokalen toon schilderen, ze volgen de gamma waar ze mee beginnen – voeren hun eigen gedachte door – in kleur & toon & teekening. En dat hunne lichten meestal vrij donkere grijzen zijn – op zich zelf – die in ’t schij licht doen door tegenstelling – dat is een waarheid die ge dagelijks wel in de gelegenheid zijt op te merken.
Nu gegroet. Ge begrijpt, ik zeg niet dat Millet geen wit gebruikt als hij sneeuw schildert doch beweer dat hij en de an[dere] toonisten als zij wilden en ’t er eens om doen zouden, dat leveren zouden op de zelfde wijs als Delacroix zegt van Paul Véronèse – dat hij blanke, blonde, naakte vrouwen schildert met een kleur die op zich zelf veel heeft van straatslijk.–9
Met een handdruk.

b. à t.
Vincent

Ik denk dat gij in ’t schij wel zien zult dat ik een eigen manier van kijken heb maar dat het toch zich aansluit bij anderen – b.v. zekere belgen.–10

Schandalig dat ze ’t schij van Josephson geweigerd hebben.11 Maar waarom vereenigen zich de geweigerden niet om zelf wat te doen.–12 eendragt maakt magt.–

translation
 1r:1
My dear Theo,
I received your letter this afternoon, and wanted to reply to it straightaway. I’m longing to get an idea of the Salon, particularly of the painting by Roll.1
It doesn’t surprise me that Durand-Ruel, say, haven’t yet taken notice of the drawings. And I would even prefer that Portier didn’t exaggerate in finding them good (at least, I feel I can do it better), because I’m just changing again, and in such a way that I find the earlier things hesitant.
I think you’ll see what I mean from the painting of the potato eaters.2
I think that Portier will understand it. It’s very dark, though, and in the white, for instance, white has hardly been used at all but simply the neutral colour that occurs if one mixes red, blue, yellow together — say vermilion, Paris blue and Naples yellow. So this colour in itself is a fairly dark grey, but it looks white in the painting. I’ll tell you why I do this. The subject here is a grey interior, lit by a small lamp.
The drab linen tablecloth, the smoke-stained wall, the dusty caps in which the women have worked on the land — all these, when you look at them through your eyelashes, prove to be very dark grey in the light of the lamp, and the lamp, although being a red gold glow, is even lighter — and by a long way — than that white.  1v:2
Now the flesh tones — I know that on a superficial examination, that is if you don’t think it through, they look like what people call flesh colour.
I did paint them that way at the beginning of the painting — some yellow ochre, red ochre and white, for example.
But that was much too light and certainly didn’t do.
What was to be done? — I had finished all the heads and even finished them with great care — but I quickly repainted them without mercy, and the colour they’re painted now is something like the colour of a really dusty potato, unpeeled of course.
While I was doing it I thought again about what has so rightly been said of Millet’s peasants — ‘His peasants seem to have been painted with the soil they sow’.3 A phrase I can’t help thinking of whenever I see them at work, outside as well as indoors. I’m certain that if you were to ask Millet, Daubigny, Corot to paint a snowy landscape without using white — they would do it and the snow would appear white in their paintings.  1v:3
What you say about the lithograph,4 that the effect is woolly, I think so too, and it isn’t my own fault, in so far as the lithographer insisted that it wouldn’t print properly because I’d left virtually no white on the stone. On his advice I then bit out light areas. If I had just printed it as the drawing was, it would have been generally darker but wouldn’t have lacked cohesion. And there would still have been atmosphere between the planes.
Still, what should I do with the painting? It’s as big as last year’s woman spinning.5 I’ve got it in the cottage again to do more things to it from life. I believe I’ll finish it though — in a manner of speaking — for I myself will actually never think my own work finished or ready.
I can make a smaller version of it or a drawing, though, if you would rather have that, for I feel the thing in such a way that I can literally dream it.

[sketch A]

Can you not understand that the thing I scribble down here was superb? When I went to the cottage this evening I found the folk eating their meal by the light of the little window instead of under the lamp.6
Oh, it was astonishingly beautiful. The colour was also singular — you remember those heads painted against the window7 — the effect was like that, only darker still.  1r:4
So that the two women and the interior were almost exactly the same colour as dark green soap. But the figure of the man on the left was just lit by light coming in from a door further along. Thus head and hands became the colour of, say, a 10-centime piece, that is, dull copper. And his smock the most delicate faded blue possible, where the light caught it.
When you write again, please tell me what you want me to do with the painting. Obviously we must make sure Portier gets something new. But I could just as well paint it again half size, say, for him, and send this larger one to Antwerp, say.
As regards the light paintings of the present day, I’ve seen so few of them in recent years.8 But I’ve thought a great deal about the question. Corot, Millet, Daubigny, Israëls, Dupré, others — also paint light paintings — that is, one can see into all the corners and depths etc. — however deep the spectrum may be.
But not one of them — the above-mentioned — are people who literally paint the local tone; they follow the spectrum they start with — carry through their own idea — in colour and tone and drawing. And that their lights are generally fairly dark greys — in themselves — which look light in the painting by contrast — that’s a truth that you have the opportunity to observe every day.
Well, regards. You understand, I do not say that Millet doesn’t use any white when he paints snow, but maintain that, if they’d ever wanted to, and deliberately, he and the other tonists could have done that in the same way as Delacroix says of Paul Veronese — that he painted white, blonde, nude women with a colour that in itself is very like dirt from the street.9
With a handshake.

Yours truly,
Vincent

I think that you’ll certainly see in the painting that I have my own way of looking, but that it nonetheless links up with others — certain Belgians, for instance.10

Scandalous that they rejected Josephson’s painting.11 But why don’t the rejected ones band together to do something themselves?12 Unity is strength.
notes
1. Alfred Philippe Roll, Le travail, chantier de Suresnes (Seine) (Labour, building site at Suresnes (Seine), 1885 (Cognac, Musée Municipal). The print after this painting, Le travail, chantier de Suresnes (Seine) was published in the Salon issue of L’Illustration 85 (25 April 1885), p. 292. Ill. 2139 . See letter 500, n. 4.
2. The potato eaters (F 82 / JH 764 ).
3. Van Gogh took this from Sensier, La vie et l’oeuvre de J.F. Millet: see letter 495, n. 9.
4. The potato eaters (F 1661 / JH 737 ).
5. See for this large painting of a woman spinning, which is only known from a photograph on a ‘carte de visite’: letter 463, and cf. letters 449 and 450.
6. We do not know whether Van Gogh made a work of the scene in the letter sketch Three people sharing a meal (F - / JH 776). There is a sketchy drawing of virtually the same scene: Three people sharing a meal (F 1229v / JH 775).
The ‘cottage’ he refers to, at number 4 Gerwenseweg (in the continuation of De Berg, where the parsonage was), was home to members of the De Groot and Van Rooij family. It is not clear whether this family really was portrayed, but there is no doubt that one of the sitters was Gordina de Groot. See cat. Amsterdam 1999, pp. 136-145, cat. no. 26.
7. In March Van Gogh painted various heads silhouetted against a window, among them Head of a woman (F 70 / JH 715) and Head of a woman (F 70a / JH 716), which Theo had seen in Nuenen at the end of March; cf. letter 485.
8. Theo must have written to Vincent about painters who used a light palette. He discusses this again at length in his next letter.
9. Taken from Charles Blanc, Les artistes de mon temps (see Blanc 1876, pp. 23-24). This observation is also in the passage that Van Gogh quoted in letter 449. In Blanc’s Grammaire des arts du dessin there is a reference to a flesh tone based on ‘la boue des rues’ (the mud of the streets) (see Blanc 1870, p. 609).
10. Van Gogh would have been thinking here of Charles Degroux, whom he had talked about in letters 493 and 497 – Henri Leys, who is mentioned not long after this, did not paint peasants.
11. In 1885 Ernst Josephson’s Strömkarlen (Stockholm, Prins Eugens Waldemarsudde) – a new version of The water sprite of 1884 (see letter 477, n. 4) – was rejected by the Salon judges. Ill. 1004 .
12. From the way this is put, we can infer that Van Gogh did not know about the Salon des Indépendants, staged for the first time in 1884. He must have been thinking of the Salon des Refusés (1863). Ironically, the painting was eventually shown at the exhibition of the so-called Opponents, ‘Vom Strand der Seine’, in Stockholm in the spring of 1885, and then in the autumn of the same year at the Opponents’ second exhibition, likewise in Stockholm. See exhib. cat. Hamburg 1984, p. 132, and exhib. cat. Portland 1964, pp. 21-23.