1r:1
Waarde Theo,
Van harte gezondheid & sereniteit U toegewenscht op Uw verjaardag.1 Gaarne had ik tegen dien dag U ’t schij van de aardappeleters2 gestuurd, doch ofschoon het goed vordert, het is nog niet geheel af.
Ofschoon ik in betrekkelijk korten tijd het eigentlijke schij zal hebben geschilderd en grootendeels uit het hoofd, zoo heeft het een heelen winter van studiekoppen & handen schilderen gekost. En wat de enkele dagen betreft waarin ik ’t nu geschilderd heb – het is dan ook een geducht gevecht geweest, maar een zoodanig waar ik veel animo voor heb. Ofschoon telkens ik vreesde dat het er niet op zou komen.– Maar schilderen is ook een “agir-créer”.3
Als de wevers die stoffen weven welke men, meen ik, cheviottes noemt, of ook de eigenaardige Schotsche bont geruite weefsels – dan is het hun zoo als ge weet te doen eigenaardig gebroken kleuren en grijzen te verkrijgen bij de cheviottes – of bij het bont geruit goed de allerfelste kleuren tegen elkander in balans te krijgen zoo dat, in plaats van dat het weefsel rammele, ’t effet produit van ’t patroon op een afstand harmonieus zij. Een grijs dat geweven is uit roode, blaauwe, geele, vuilwitte & zwarte draden dooreen, een blaauw dat – gebroken is door een groenen en een oranje, rooden of geelen draad – zijn heel anders dan effen kleuren – namelijk zij wemelen meer en heele kleuren worden er hard, heel, en levenloos bij.4
Het is echter voor den wever, of liever den ontwerper van ’t patroon of de kleurencombinatie, niet precies altijd makkelijk zijn berekening van ’t aantal draden en hun rigting vast te stellen – evenmin is ’t makkelijk penseelstreken dooreen te weven tot een harmonisch geheel. Als gij bij elkaar zaagt – de eerste geschilderde studies die ik hier te Nuenen komende maakte – en ’t doek van nu – zoudt ge geloof ik inzien dat wat kleur betreft – er leven in de brouwerij gekomen is.
 1v:2
Ik geloof dat de kwestie van de kleurbreking in ’t verband van de kleuren U zelf nog wel eens bezig zal houden.– Want als kunstkenner en beoordeelaar moet men ook dunkt me – zeker zijn van zijn zaak en zekere convicties hebben. Althans voor zijn eigen pleizier en om zich rede te kunnen geven, en tevens men moet in enkele woorden het anderen kunnen uitleggen, die soms bij iemand als gij om licht komen, als zij wenschen iets meer van kunst te weten.
Nu echter heb ik met betrekking tot Portier wel iets te zeggen – natuurlijk is zijn privéopinie mij gansch niet onverschillig en apprecieer ik ten hoogste ook dat hij zeide dat hij niets terug nam van wat hij gezegd had.
Ook hindert het mij niet dat het bleek hij deze eerste studies5 niet opgehangen had.
Maar – als ik een schilderij stuur ook voor hem, als hij wil, gedestineerd, dan kan hij ’t slechts krijgen op voorwaarde van het te exposeeren.–
Wat de aardappeleters betreft – het is een schij dat goed in ’t goud doet, dat weet ik zeker.–6 Doch – ’t zou even zeer goed doen op een muur die met een papier behangen ware dat een diepen toon van rijp koren hadde. ’t Is echter eenvoudig niet te zien zonder die afsluiting er bij.
Tegen een donker fondsa komt het niet tot zijn regt. en vooral niet tegen een vaal fond. En dat is omdat het een kijkje is in een zeer grijs interieur.
In de werkelijkheid staat het ook in een vergulde lijst als ’t ware – daar meer naar den bekijker toe zich zou bevinden  1v:3 den vuurhaard en den schijnsel van ’t vuur op de witte muren – die nu buiten ’t schij vallen maar in de natuur het heele geval achteruit gooien.
Nog eens, men moet het dus afsluiten door iets van een diepe goud- of koper kleur er om heen te plaatsen.
Als ge ’t zelf wilt zien zóó als ’t gezien moet worden, denk daar dan s.v.p. aan. Dat in verband brengen met een goudtoon geeft tevens helderheid aan plekken waar ge die niet zoudt veronderstellen en neemt weg het gemarmerde aspect dat het krijgt als men ’t ongelukkigerwijs tegen een vaal of zwart fond plaatst. De schaduwen zijn geschilderd met blaauw en de goudkleur werkt daarop.
Ik heb het gisteren gebragt bij een kennis van me te Eindhoven die aan ’t schilderen is.7 Over een dag of 3 ga ik het daar uithalen met wat eiwit8 en bij hem nog enkele details wat afwerken. Die man die zelf zeer zijn best doet om schilderen te leeren en zelf ook zoekt een goed koloriet te krijgen, was er bijzonder mede ingenomen. Hij had reeds de studie gezien waarnaar ik de lithographie maakte9 en zeide dat hij niet gedacht had dat ik de kleur en de teekening te gelijk nog zooveel hooger zou hebben opgevoerd. Daar hij ook naar modellen schildert weet hij ook wel wat in een boerenkop of knuist zit, en van de handen zeide hij dat hij nu voor zich zelf een heel ander begrip kreeg om ze te maken.
Ik heb n.l. wel terdeeg er op willen werken men de gedachte krijge dat die luidjes die bij hun lampje hun aardappels eten, met die handen die zij in den schotel steken zelf de aarde hebben omgespit en het spreekt dus van handenarbeid en van – dat zij hun eten zoo eerlijk verdiend hebben.10 Ik heb gewild dat het doe denken aan een gansch andere manier van leven dan die van ons – beschaafde menschen.– Ik zou dan ook volstrekt niet begeeren iedereen ’t zoo maar mooi of goed vond.–
 1r:4
Ik heb den heelen winter lang de draden van dit weefsel in handen gehad en het definitieve patroon gezocht – en indien nu het een weefsel zij dat een ruw en grof aspect heeft, zoo zijn niet te min de draden met zorg en volgens zekere regels gekozen. En het zou wel kunnen blijken het een echt boerenschilderij is. ik weet dat het dit is. Maar wie liever de boeren zoetsappig ziet ga zijn gang.– Ik voor mij ben er van doordrongen dat het op den duur beter resultaten geeft ze in hun ruwheid te schilderen dan conventioneele liefheid er in te brengen.–
Een boeren meisje is mooier dan een dame – m.i. – in haar bestoven en gelapten blaauwen rok & jak die door weer, wind en zon de fijnste nuances krijgt. Maar – trekt ze – een damespak aan dan is het echte er af.– Een boer in zijn bombazijnen pak op ’t veld is mooier dan als hij zondags naar de kerk gaat in een soort van heerenjas.
En eveneens, men zou ongelijk hebben aan een boerenschilderij een zekere conventioneele gladheid te geven m.i. Als een boerenschij ruikt naar spek, rook, aardappelwasem – best – dat’s niet ongezond – als een stal ruikt naar mest – goed, daar is ’t een stal voor – als ’t veld een geur van rijp koren of aardappels of – van guano & mest hebbe – dat is juist gezond – vooral voor stadsmenschen. Aan zulke schilderijen hebben ze iets nuttigs. Maar geparfumeerd moet een boerenschilderij niet worden.– Ik ben nieuwsgierig of gij er iets in vinden zult dat U bevalt – ik hoop het.– Ik ben blij dat juist nu M. Portier gezegd heeft hij zich met mijn werk wil bemoeien, ik van mijn kant iets importanters heb dan de studies alleen. Wat Durand Ruell betreft – al heeft hij de teekeningen niet de moeite waard geacht, laat hem dit schij zien.–11 Laat het hem leelijk vinden – best – maar laat het hem toch kijken – opdat ze zien mogen dat we energie in ons streven hebben. Ge zult echter hooren – “quelle croûte!”12 wees daarop geprepareerd zoo als ik zelf geprepareerd ben.– Doch doorgaan toch met te geven iets echts en eerlijks.
 2r:5
Het schilderen van het boerenleven is iets ernstigs en ik voor mij zoude zelfverwijt hebben als ik niet trachtte schilderijen te maken zóó dat zij serieuse dingen te denken geven kunnen aan wie serieus over kunst en over leven denkt. Millet, de Groux, zoo veel anderen hebben voorbeelden gegeven van karakter en van zich niet storen aan de verwijten van – sâle, grossier, boueux, puant &c. &c., dat ’t schande zou wezen als men ook maar twijfelde.
Neen – men moet de boeren schilderen als zijnde zelf een hunner, als voelende, denkende zoo als zij zelve.
Als niet anders kunnende zijn dan men is.
Ik denk er zoo dikwijls aan dat de boeren een wereld op zich zelf zijn, in veel opzigten zooveel beter dan de beschaafde wereld.
Niet in alle opzigten want wat weten ze van kunst en meer andere dingen?–
Ik heb nog wel eenige kleinere studies – echter kunt ge denken ik door het grootere zoo bezig gehouden ben dat ik weinig anders heb kunnen doen nog bovendien.
Ik zal zoodra ’t geheel af is en droog, het doek in een kistje U maar zenden. en er dan nog wel eenige kleineren bij voegen. Ik denk dat het goed is niet lang te wachten met de zending, daarom zal ik ’t sturen. Waarschijnlijk blijft dan de tweede lithografie er van in den steek.b maar enfin – ik begrijp dat b.v. M. Portier nog versterkt moet worden in wat hij zeide, zoo dat we voor goed als een vriend op hem rekenen kunnen. Van harte hoop ik dat dit lukken zal.
 2v:6
Ik ben zoo geabsorbeerd geweest in ’t schij dat ik letterlijk haast mijn verhuizing zou vergeten, die toch ook bewerkstelligd dient te worden. De zorgen zullen er niet op verminderen voor me maar de levens van alle schilders in dat genre zijn er zoo vol van dat ik ’t ook niet makkelijker zou begeeren te hebben dan zij ’t hadden.– En aangezien ondanks alles zij toch hun schilderijen er op kregen, zullen de materieele moeielijkheden mij ook wel hinderen maar niet vernietigen of verslappen. Enfin.–
Ik geloof dat de aardappeleters wel af zullen komen – de laatste dagen zijn voor een schij altijd gevaarlijk zoo als ge weet, omdat in niet geheel droogen toestand men er met de groote kwast niet meer aan kan komen zonder groote kans ’t te bederven.– En de veranderingen heel bedaard en kalm moeten worden gedaan met een klein penseel. Daarom heb ik eenvoudig het weggebragt en tegen mijn vriend gezegd dat hij maar moest zorgen ik ’t op die wijs niet bedierf en dat ik die kleine dingen bij hem zou komen doen. Gij zult wel zien het oorspronkelijkheid heeft. Gegroet – het spijt me dat ’t niet klaar was tegen heden – nogmaals gezondheid en sereniteit U toegewenscht. geloof me, met een handdruk

b. à t.
Vincent

Vandaag werk ik nog aan enkele kleinere studies die dan tegelijk meegaan. Hebt ge dat Salonnummer nog gestuurd?13

top