ik ben erg wachtende op het geld, ik had gehoopt het U mogelijk geweest ware eenige dagen vroeger te zenden.–
Ik heb U lang & breed er over geschreven hoe het schilderen van een 50tal koppen dat ik me heb voorgenomen, maakt ik nog meer onkosten dan anders heb te maken. En daar ge zelf door te schrijven dat gij jegens mij achterdochtig waart er aanleiding toe gaaft, ontstemt het mij als ik bedenk dat waarschijnlijk het meer daaraan is toe te schrijven als aan iets anders als ik soms in verlegenheid zit. Dat ik niet verkoop zou me niet kunnen schelen als het werk zelf evenwel met volle kracht kon worden doorgezet. Enfin ik doe wat ik kan en ik vorder er ook après tout mede.
Gij zult dat ook terug te nemen hebben wat ge me schreeft over Uw achterdochtigheid.–1
Wanneer – dat zult ge wel zelf moeten weten – doch alleen waarschuw ik U dat juist de ergste misverstanden door achterdochtigheid komen.
Ik voor mij ben er soms beroerd over dat uw karakter zich in een plooi schijnt vast gezet te hebben waarvan ik geloof dat ge voor U zelf er later onrust door zult kunnen hebben. Maar wat geeft praten er over. ’t geen ik bedoel is een familiekwaal mijns inziens.
Ik verbeeld me altijd dat te Zundert en nog een paar jaar verdera er een betere stemming in ’t algemeen bij ons t’huis was. Sedert vind ik ’t er niet beter op werd.– Tegenwoordig – – –
Maar wat ik niet weet is of dat eerste – dat het te Zundert beter was – slechts verbeelding van me is – dat kan ook wel.–
Doch nu is ’t in alle geval zeker niet datte. Enfin. gegroet.
Onwillekeurig stel ik me U sedert dezen zomer altijd voor met uw zwartglas lorgnet.
Dit verandert een mensch zoo zeer niet, zult ge zeggen.
Kan wel – maar mijn impressie is dat in een anderen zin dan den letterlijken in Uw doen en denken ge misschien zoo’n zwartglas U hebt aangeschaft.– Achterdocht b.v.
Van den anderen kant denk ik evenwel dat het iets is goed zijn Parijs te kennen – dat als gij, er eenmaal zijnde, door en door Parijzenaar wordt – analyseerend, staalachtig, en wat men malin noemt – ik niet zoo kleingeestig wil zijn om dit te veroordeelen. Zoo ben ik niet.– Wees en blijf Parijzenaar – ook al goed, als ge wilt.–
Er zijn verschillende dingen in de wereld die groot zijn – de zee met de visschers – de voren en de boeren – de mijnen en de charbonniers.–
En zoo vind ik ook groot de trottoirs van Parijs en de lui die goed hun Parijs kennen.–
Nu echter begaat gij een fout indien van uw kant gij niet begrijpen kunt dat achterdocht van U jegens mij bepaald niet te pas komt. Zeer zeker denk ik anders, voel ik anders, doe ik anders.
Doch in zijn verband heeft het zijn reden van zijn.
En waar gij me schreeft, in Drenthe toen ik U raadde nog schilder te worden, dat ik uit de verte sprak over Uw zaken en ik zulks ook toegaf, zeer zeker is ’t omgekeerde ook zoo, dat n.l. gij betreffende mijn doen & laten slechts in de lucht grijpen kunt. Houdt Uw achterdocht dus voor U want ze komt eenvoudig niet te pas.– En in den goeden voortgang van mijn werk is juist ’t middel gelegen om, wat er ook zij van meer of van minder sympathie voor elkaar, althansonschadelijk te zijn voor elkaar, ook waar de wegen in vrij tegengestelde rigting loopen.