1r:1
Waarde Theo,
Hierbij nog eenige krabbels van koppenstudies.1 Van t’huis hoorde ik ge een goed jaar hadt gehad – en een aanbieding van frs 1000 per maand – die ge geweigerd hadt.2 Ik kan me begrijpen dat bij G&Cie eenmaal zijnde, ge er blijft – ’t is een van de eerste groote huizen geweest – welnu – ’t zou ook nog welligt verscheiden concurrenten kunnen overleven.–
Echter ik blijf ’t er voor houden dat het met ’t jaar moeielijker zal worden de routine die den schilderijhandel tot heden volhoudt, door te voeren, en een nieuwe taktiek van zaken doen nu te vinden. zal ’t gebeuren? misschien wel niet. En toch – tenzij er een nieuwe taktiek komt – dreigt dan niet met den dag meer ’t gevaar dat door den val van ’t een of ander groot huis b.v. sommige dingen dalen en die daling een paniek in alles ten gevolge hebbe.– Werkelijk, dat gevaar is geloof ik niet precies maar ingebeeld.– Betrekkelijk in zeer korten tijd zijn de prijzen tot de tegenwoordige hoogte gestegen – in laat ons zeggen een jaar of 40 hoogstens. En zou er meer tijd dan dat noodig zijn om den berg weer af te rollen? in den regel gaat het anders makkelijker & sneller berg af dan berg op.– En toch – er is iets in de kunst dat maakt dat er altijd wel – een kans althans tot uitbreiding van ’t publiek dat koopt, mogelijk is.– Alleen nog eens, zal men dat nieuwe publiek créeeren.– indien niet dan vrees ik voor mij dat ’t even snel dalen zal als ’t gerezen is.
 1v:2
Haast geen jaar begon ik dat een somberder aspect had, in een somberder stemming, en ik verwacht dan ook geen toekomst van succes doch – een toekomst van strijd.
Het is buiten triest – de velden een marmer van klonten zwarte aard en wat sneeuw, meestendeels enkele dagen daar tusschen van mist en slijk – de roode zon s’avonds en s’morgens – kraaien, verdord gras en verlept rottend groen, zwarte boschjes, en de takken van de populieren en de wilgen nijdig als ijzerdraad tegen de trieste lucht.–
Dit, ik zie ’t in ’t voorbij gaan en ’t is alleen in harmonie met de binnenhuizen, erg somber in deze donkere winterdagen.
Het is ook in harmonie met de physionomies van boeren en wevers.
de laatsten hoor ik niet klagen maar ze hebben ’t bar.– Een wever die hard doorwerkt maakt een stuk van 60 el b.v. in de week. Terwijl hij weeft moet een vrouw voor hem zitten spoelen, dat is de klossen garen winden – dus zijn er twee die werken en er van leven moeten.
Op dat stuk wint hij netto b.v. f. 4.50 in die week3 – en als hij ’t naar den fabrikant brengt krijgt hij menigmaal tegenwoordig de boodschap dat hij pas over 8 of 14 dagen een nieuw stuk kan mee nemen.
 1v:3
Dus loon laag niet alleen, maar werk vrij schaarsch.–
Er is dan ook dikwijls iets gejaagds en onrustigs in de lui.
’t is een andere stemming dan die van de charbonniers die ik bijwoonde in een jaar van grèves en veel ongelukken.4 Dat was nog wel erger – maar toch, het is hier nu ook dikwijls navrant – de lui zijn stil en letterlijk nergens hoorde ik iets wat naar oproerige redenaties geleek.–
Maar ze kijken evenmin vrolijk als de vigelante paardena of de schapen die per stoomboot naar Engeland worden getransporteerd.
Gegroet – ik hoop dat ge zult kunnen sturen, ik heb niet heelemaal een gulden meer en moet vandaag nog eenige uren model hebben.
Dus morgen zit ik weer vast, doch welligt komt uw brief.–

b. à t.
Vincent

top