ik ben zeer druk werkende aan de serie koppen uit het volk1 die ik me heb voorgenomen te maken.–
ik sluit hier nog een krabbeltje in van de laatste2 – s’avonds krabbel ik ze uit het hoofd meestal even op een vodje papier, vandaar deze.
Ik zal ze misschien later in aquarel maken ook.– Doch ze eerst schilderen.
Hoor nu eens hier – weet gij dat heel in ’t begin reeds ik U altijd sprak3 over mijn groot respect & sympathie voor ’t werk van vader de Groux.– Dezer dagen denk ik meer dan ooit aan hem.– Men moet van hem niet zien zijn enkele historiestukken – ofschoon ook die mooi zijn – ook niet in de eerste plaats enkele schilderijen die in ’t sentiment van b.v. den schrijver Conscience zijn.– Maar men moet zien van hem: le benedicité, le pèlérinage, le banc des pauvres en vooral, vooral de eenvoudige brabantsche types.–4
De Groux is evenmin geapprecieerd als b.v. Thijs Maris.– Hij is evenwel anders – doch – dit hebben ze gemeen, dat zij woedende oppositie gehad hebben.–
Nu – in dezen tijd – of ’t publiek wijzer is – weet ik niet – doch dit weet ik wel – dat het volstrekt niet overbodig is ernstig te wezen in wat men wil en wat men doet.
En ik zou U op dit moment eenige nieuwe namen kunnen noemen van lui die weer op ’t zelfde oude aambeeld hameren waarop de Groux heeft gehamerd.
Indien de Groux – toen ter tijde – zijn brabantsche karakters in costumes moyen age had believen te kleeden, zoo zou hij met Leys evenwijdig hebben geloopen, niet alleen wat genie maar misschien ook wat – fortuin – aangaat.– Dit echter deed hij niet en nu – jaren later – is men van ’t middeneeuwsche aanmerkelijk teruggekomen – ofschoon Leys altijd Leys blijft en Thijs Maris Thijs Maris – en Victor Hugo’s Notre Dame – Notre Dame.–5
Maar – ’t realisme – toen niet gewild – wordt nu – geeischt – en – er is meer dan ooit behoefte aan.– Aan dat realisme dat karakter en een serieus sentiment heeft.– Ik wil U dit wel zeggen, dat mij aangaande ik mijn roer zal trachten regt te sturen – en het dood eenvoudige, meest alledaagsche – zal schilderen.–
In godsnaam, hoe is het toch mogelijk dat gij niet schijnt te kunnen of willen begrijpen dat met mijn atelier hier gevestigd te hebben en ’t er voor als nog ook te houden, ik het me mogelijk heb gemaakt geld genoeg voor ’t schilderen te hebben – en dat als ik anders gedaan had, noch voor mezelf noch voor anderen ’t goed ware uitgekomen.
Had ik dat niet gedaan zoo zou ik misschien nog 3 jaar hebben moeten scharrelen eer ik definitief door den zuren appel van kleur en toon hadde heen gebeten, ook bepaald wegens de kosten.
’t Is nu een jaar net geleden ik hier door den nood gedrongen arriveerde.–6 Voor mijn pleizier ben ik hier zeker niet in huis – maar voor mijn schilderen – en als zoodanig vind ik ’t zeer verkeerd van U dat gij me een gelegenheid zoudt ontnemen indien ik hier
1r:4nu wegging – voor en aleer ik iets nieuws heb.– Ik moet voor mijnschilderen hier nog een tijd zijn – dan – zoodra dat meer definitief nog overwonnen is ben ik content te gaan waar dan ook waar ik ’t zelfde verdien wat ik nu hier heb.
Doch achteruitgaan – behoef of verdien ik niet – noch heb ik den minsten trek in – ziet ge.– En te zoeken van U ontslagen te zijn, dat heb ik nooit gedaan doch waar gij te duidelijk me hebt laten merken hoe weinig kans er was dat wij werkelijke zaken zouden doen zamen – accepteer ik zulks voor de toekomst, dat wel. Weet dit eens en vooral, als ik U geld vraag, ik vraag het niet voor niets – mijn werk dat ik er mee maak kunt gij er voor krijgen en indien nu ik daarin ten achter ben – ik ben op een regten weg om er in vóór te komen zelfs.–
Ik schrijf dezen nog eens om de zelfde reden als de vorige brieven – ik zit met mijn eind van de maand vast want ik heb nog maar voor 2 à 3 dagen genoeg voor mijn model te betalen.– En ik ben er beroerd over ik weer 10 dagen vast zal zitten, of 12, deze maand.–
En ten allerernstigste nog eens – kunt ge er niet iets op vinden me te helpen aan frs 20 b.v. om dat eindje te dekken.– Het is mijn tijd die niet voldoende besteed is anders, die me aan ’t hart gaat.– Gegroet.