Back to site

469 To Theo van Gogh. Nuenen, on or about Friday, 14 November 1884.

metadata
No. 469 (Brieven 1990 471, Complete Letters 385)
From: Vincent van Gogh
To: Theo van Gogh
Date: Nuenen, on or about Friday, 14 November 1884

Source status
Original manuscript

Location
Amsterdam, Van Gogh Museum, inv. nos. b419 a-b V/1962

Date
Van Gogh refers to his father’s discussions in Helvoirt about his call to go and serve there. We know in any event that these took place some days after 11 November 1884, since on the evening of Tuesday, 11 November 1884 Mr van Gogh told Theo that he was thinking of going to Helvoirt in the next few days to talk about his possible appointment (FR b2261). In view of the distribution of the other three letters that Vincent wrote to Theo in November (470, 471 and 472), and in view of the cold snap that set in on 12-13 November – Van Gogh says that ‘it’s freezing quite hard’ (ll. 16-17) – we have dated the present letter on or about Friday, 14 November 1884 (KNMI). See also under Date in the notes to the following letters this month.

Additional
The letter is unsigned, so it may be incomplete.

Ongoing topics
Efforts to resume contacts with Mauve and Tersteeg (468)
Margot Begemann is in Utrecht (456)

original text
 1r:1
Waarde Theo,
’t zal U zeker wel interesseeren hoe het staat met ’t beroep n. Helvoirt dat Pa heeft ontvangen.–1 Pa heeft tot de lui in Helvoirt gezegd dat hij het zeker niet in overweging kon nemen zelfs, tenzij tractement H. in ’t evene werd gebragt met tractement Nuenen.– En dit ’t verschil in tractement opmaken – ze moeten er een f. 150 bij leggen geloof ik – schrijft Pa heden dat zij niet veel bezwaar schijnen tegen te maken.– Dus ofschoon niets is beslist – gegeven de bereidwilligheid der brave inboorlingen van Helv. – er is wel degelijk kans op dat Pa het nu ingevolge van zijn eigen woorden in zeer serieuse consideratie zal dienen te nemen.– Dit is voor mij belangrijk om reden ik zeker niet trek zou hebben naar Helv. mede te gaan.– Hoe die zaak staat wou ik U eens precies zeggen.–
Dezer dagen ben ik ondanks het hier vrij terdeeg vriest nog buiten aan ’t werk aan een nogal groote studie (meer dan 1 meter) van een ouden watermolen te Gennep, aan den anderen kant van Eindhoven.2 Ik wil dat geheel buiten afwerken – maar ’t zal ook wel ’t laatste zijn dat ik dit jaar buiten schilder. Sedert ik U schreef ben ik bovendien aan andere studies doende – onder anderen twee koppen van polderwerkers.–3
ik heb nu 3 lui in Eindhoven die schilderen willen leeren en die ik stillevens leer maken.–4
 1v:2
Ik durf gerust beweren ik in techniek van schilderen en in kleur sedert Uw bezoek5 ben gevorderd. En dat dit nog toe zal nemen ook.
il y a les premiers pas qui coûtent6 in ’t schilderen – ’t is later meer meegaande en ik heb sommige troeven in de hand.– En ik geloof dat daar slagen mee te halen zijn.– Nu weet ge dat ik een demarche gedaan heb, op nieuw bij Mauve en Tersteeg, om te redresseeren wat vroeger is gepasseerd.–
Die demarche heb ik geen spijt van.–
Maar ze hebben geweigerd zich er mee in te laten – “zeer stellig” geweigerd.– Dit decourageert me niet.–
Ik beschouw het als iets dergelijks als dat men een schij naar een expositie stuurt en geweigerd wordt.–
Men moet eerst eens of meermalen zelfs oppositie hebben.–
Dus nog eens, ik heb geen spijt van mijn demarche en zal die hoogst denkelijk herhalen – niet precies direct – maar over niet al te langen tijd.–
 1v:3
Nu wou ik U zeggen dat het mij zeer aangenaam zou zijn als gij niet maar neutraal U hieldt in dezen – doch integendeel medehielpt om er door te krijgen wat ik wil.– Ik heb tegenover Mauve niet alleen doch ook tegenover T. ongelijk bekend.–
Te eer omdat ik geloof later ze zelf in zullen zien zij van hun kant dingen radicaal mis verstaan hebben.–
Wat ze nu nog niet zien.–
Dus van mijn kant heb ik ditmaal door zoo ver te gaan van heel royaal gedecideerd ongelijk te bekennen over vroeger, verder eenvoudig huna werk te laten zien naar gelang het beter wordt, en ben van eventueele excuses maken verder quand bien même af.– Eens is voldoende, en hoefde ik desnoods niet eens in zóó ver als ik ’t gedaan heb, namelijk – onvoorwaardelijk. Hun royaal te krijgen van hun kant – is nu een tweede – werk gij daaraan mee als ge lust hebt.– Anders – laat maar waaijen doch dan ga ik over een tijd er toch alleen op nieuw op door.–
 1r:4
Ik weet niet hoe gij mijn laatsten brief zult hebben opgenomen – die toch niet kwaad gemeend was.– Mijn zaken kunnen goed gaan en in ons beider belang wou ik we de kracht waar we over disponeeren kunnen, concentreerden.– Ik heb en Tersteeg en M. ook met een kort woord geantwoord op hun weigering, om hun te zeggen dat “ik het met Tersteeg eens was betrekkelijk dat het voor mij beter was nieuwe lui te zoeken dan oude relaties te zoeken te vernieuwen, dat zulks wel degelijk mijn eigen idee ook is doch dat buiten en behalve dat, ik toch vertrouwen genoeg in de toekomst heb dat ik het niet ligt zal opgeven ook zelfs oude relaties te herwinnen, beter dan vroeger zelfs”. Dit is mijn antwoord aan T. geweest.– En is ook mijn woord aan U – ik geloof dat het mogelijk is ook met U – op beter voet te komen dan den tegenwoordigen.–
Maar – ronduit gezegd – de laatste 1 1/2 of twee jaar vind ik gij te neutraal zijt geweest jegens mij en wensch ik meer hartelijkheid vooral en was de vriendschap me te koel en te weinig geanimeerd.–
Vind dit pedant van me als ge wilt – doch het is niet pedant maar ’t is uit grondige praktische redenen dat ik U hier op vroeger wees en nog eens wijs.

Margo Begemann komt dezer dagen te Nuenen terug7 – ik ben altijd goede vrienden met haar gebleven en ’t is op mijn aanraden dat zij niet toegegeven heeft aan haar zusters die lieten merken dat ze maar liever hadden ze weg bleef en die haar nahouden dat zij huns inziens het verbruid heeft.– Integendeel heeft haar familie verpligtingen aan haar en heeft zij in der tijd haar eigen geld in de zaak gegeven toen haar broer8 failliet is geweest.–
 2r:5
De zaak is hier dat indien zij en ik verkiezen van elkaar te houden, aan elkaar gehecht zijn – trouwens al lang geweest zijn – is dit geen kwaad van ons of iets wat men ons verwijten mag.– ’t Zij aan haar ’t zij aan mij.– En in mijn oog is het iets absurds dat de lui meenden zich hierover ’t hoofd te moeten opwinden – nog wel – in hun meening – in mijn of in haar belang.– Dat was een slechte dienst.–
Iedereen moge dit doen met de beste intenties – doch – – – Louis Begemann – die had ook zijn bezwaren maar was zóó en bleef zóó dat en zij en ik met hem konden praten,  2v:6 en dat het nog niet veel erger afliep is juist doordat hij humaan en bedaard was en toen dat met haar gebeurde, waar ik alleen van wist, kon hij helpen en al de anderen hinderden slechts. En in de maatregelen toen te nemen zijn we ’t volkomen eens geweest.
Drie dagen te voren trouwens had ik hem al gewaarschuwd en gezegd, ik ben bezorgd over je zuster.
Zeer zeker is het dat zij vroeger of later zoowat al de lui hier in de buurt meer of minder goedheid en diensten heeft bewezen, ’t zij in ziekte ’t zij als ze in een of andere ongelegenheid waren.
 2v:7
En zij en ik zijn juist gehecht geworden tijdens de ziekte van Moe.
Zij schrijft mij nu nog pas: als er soms zieken zijn in Nuenen, ga gij er dan toch eens kijken en zie of er iets te helpen is.– Enfin – er zijn duizend dingen in haar van dien aard.
En dat er hier een zeer deplorabel misverstand heeft plaats gehad, dat is het allerzachtst wat men er van zeggen kan.–
Ik geloof van U dat van achteren beschouwd gij nu niet meer zóó zoudt spreken als op dien avond.9
 2r:8
Dat gold mij alleen – en ik kon er tegen, dus er is geen sprake van verwijt mijnerzijds tegen U in deze zaak.
Alleen tot explicatie voor U zeg ik, even als gij spraakt tot mij die er tegen kan, spraken haar zusters10 tot haar die bleek er radeloos door te worden. Gij hebt part nog deel hieraan want ge spraakt tot mij die er tegen op kan en ge spraakt niet tot haar.
Maar de eigentlijke schuld ligt aan haar zusters, of liever vooral één der zusters die te verharder blijkt daar zij eigentlijk nog mokt en rancune heeft.–
Gij – zoudt me zelf moeten herzeggen dat ge rancune houdt – eer ik er U van zou verdenken.–
Zooveel als dit laatste mijnerzijds tot U.–

translation
 1r:1
My dear Theo,
You’ll certainly be interested in how things stand with the call to Helvoirt that Pa received.1 Pa told the people in Helvoirt that he certainly couldn’t even consider it unless the H. stipend was brought up to the level of the Nuenen stipend. And Pa writes today that they don’t seem to be raising any objections to making up the difference in stipend — they have to add 150 guilders to it, I believe. So although nothing has been decided — given the willingness of the good natives of Helvoirt — there’s a real chance that as a result of his own words Pa will have to consider it very seriously. This is important to me, because I would certainly not want to go to Helvoirt with them. I just wanted to tell you exactly how things stand.
These last few days, although it’s freezing quite hard here, I’ve been working outdoors on a rather large study (more than 1 metre) of an old water mill in Gennep, on the other side of Eindhoven.2 I want to finish the whole thing outdoors — but it will definitely be the last that I paint outdoors this year. Since I wrote to you I’ve also been working on other studies — among them two heads of polder workers.3
I now have 3 people in Eindhoven who want to learn to paint and whom I’m teaching to paint still lifes.4  1v:2
I can safely say that I’ve progressed in painting technique and in colour since your visit.5 And that this will continue to improve, too.
In painting, it’s the first steps that count6 — it gets easier later, and I have some trumps in my hand. And I think there are tricks to be taken with them. Now you know that I made an approach to Mauve and Tersteeg again, to put right what happened in the past.
I don’t regret that approach.
But they’ve refused to have anything to do with it — ‘very definitely’ refused. This doesn’t discourage me.
I regard it as something like sending a painting to an exhibition and having it rejected.
One has to encounter opposition at first, or even several times.
So again, I don’t regret my approach, and shall most likely repeat it — not straightaway, exactly — but before too long.  1v:3
I wanted to tell you now that I’d be very pleased if you didn’t just stay neutral in this matter — but on the contrary helped me to get what I want. I’ve admitted I was wrong, not just to Mauve but to T. as well.
All the more because I believe that later on they themselves will realize that for their part they totally misunderstood things.
Which they don’t see yet.
So for my part, by going so far this time as to very generously and decidedly admit I was wrong in the past, moreover to simply show them work as it gets better, in any event I won’t have to make any more apologies in future. Once is enough, and I didn’t necessarily even have to go as far as I did, namely — unconditionally. Getting them to be generous for their part — is another thing – you could assist in this if you want to. If not — don’t bother about it, but then after a while I’ll return to it again on my own.  1r:4
I don’t know how you’ll have taken my last letter — which wasn’t meant angrily. My affairs can prosper, and in both our interests I wish that we could concentrate the strength we have at our disposal. I’ve replied briefly to both Tersteeg and M. about their refusal, to tell them that ‘I rather agree with Tersteeg that it would be better for me to seek out new people than to try to renew old relationships, that this really is my own idea, too, but above and beyond that, that I nonetheless have enough faith in the future that I will not lightly give up regaining even old relationships, even better than before’. This has been my answer to T. And is also what I tell you — I believe that it’s possible — to get on better terms than the present ones — with you, too.
But — speaking bluntly — I think that you’ve been too neutral towards me the last 1 1/2 or two years, and I wish above all for more warmth, and the friendship was too cool and not animated enough for me.
Find this pedantic of me if you will — yet it isn’t pedantic but it’s for sound practical reasons that I pointed this out to you before and point it out again.

Margot Begemann is coming back to Nuenen one of these days7 — I’ve always remained good friends with her, and it’s on my advice that she did not give in to her sisters, who let it be seen that they’d rather she stayed away and who keep telling her that in their view she has made a hash of things. On the contrary, her family has obligations towards her, and in the past she put her own money into the business when her brother8 went bankrupt.  2r:5
The issue here is that if she and I choose to love each other, be attached to each other — indeed have been for a long time — this is no wrongdoing on our part nor something for which people may blame us. Either her or me. And in my view it’s absurd that people felt they should get worked up about it — and then — in their opinion — in my interest or in hers. That was a bad turn.
Anyone may do this with the best intentions — yet — — — Louis Begemann — he had his objections, too, but was such and remained such that both she and I could talk to him,  2v:6 and it was precisely because he was humane and calm that it didn’t turn out much worse, and when that happened with her, which only I knew about, he could help and all the others only hindered. And we were in complete agreement about the steps to be taken then.
Three days before, after all, I had already warned him and said, I’m concerned about your sister.
Most certainly, at some time she has done greater or lesser good turns for pretty well all the people here in the neighbourhood, either in sickness or when they were in some trouble or other.  2v:7
And she and I actually became attached during Ma’s illness.
She has just written to me: should there be any people sick in Nuenen, do go and visit them and see if anything can be done to help. Well, there are a thousand things of that nature in her.
And to put it very mildly, one can say that there has been a most deplorable misunderstanding here.
I think that, with hindsight, you would now no longer speak as you did on that evening.9  2r:8
That concerned me alone — and I could take it, so there’s no question of my reproaching you in this matter.
Only as an explanation for you, I say, just as you spoke to me, who can take it, so her sisters10 spoke to her, who was made distraught by it. You have nothing to do with it, because you spoke to me, who can take it, and you did not speak to her.
But the real fault lies with her sisters, or rather one of the sisters in particular, who proves to be very hard, since she’s actually still sulking and bearing a grudge.
You — would have to tell me again yourself that you bear a grudge — before I would suspect you of it.
So much on my part to you.
notes
1. This call had already been alluded to in letter 465.
2. Water mill at Gennep (F 125 / JH 525 ); the work measures 87 x 151 cm. The mill is about 8 km from Nuenen (now South of Eindhoven). Probably in exchange for tobacco, Van Gogh gave his sketch of the water mill to Jansje van den Broek, who ran a tobacconist’s near Jan Baijens’s paint shop, where Van Gogh bought his paint (see De Telegraaf, 3 July 1969).
3. These two heads of polder workers are not known; several male heads have survived, Hulsker dates them to late 1884, early 1885.
4. These ‘3 people’ were the goldsmith Antoon Hermans, the tanner Anton Kerssemakers and the telegraph operator Willem van de Wakker. On 11 November Mr van Gogh told Theo: ‘Vincent is very hard at work and is being greatly encouraged by Gentlemen in Eindhoven’ (FR b2261).
Mrs van Gogh had already written to him on 27 October 1884: ‘Vincent ... also goes to Eindhoven often, still for that business for that Mr Hermans and then he has another acquaintance there who draws, but is actually a telegrapher; at bottom I think he’s still depressed though. Rappard is a quiet one but very hard-working ... I think Vincent would like to go out sometimes after Rappard’ (FR b2259).
5. Theo had been in Nuenen in August (letter 453).
6. The saying is ‘Il n’y a que le premier pas qui coûte’; it is attributed to Marie de Vichy-Chamrond, Marquise du Deffand, who is supposed to have said it to Cardinal Polignac in 1763 (John Bartlett, Familiar quotations. 10th ed. Boston 1919).
a. Read: ‘aan hen’ (to them).
7. Mrs van Gogh told Theo on 11 November: ‘Margot’s homecoming is approaching’ (FR b2262), but it was postponed. On 25 March 1885 she wrote: ‘Margot is coming home next week, may she be wise and may both of them find distraction in their work. She has been ill again and stretched her absence out as long as she could’ (FR b2268).
8. Louis Begemann.
9. During Theo’s visit there had been a serious clash about Vincent’s conduct: see letters 456 and 458.
10. Margot had three sisters: see letter 457, n. 2.