1r:1
Waarde Theo,
’t zal U zeker wel interesseeren hoe het staat met ’t beroep n. Helvoirt dat Pa heeft ontvangen.–1 Pa heeft tot de lui in Helvoirt gezegd dat hij het zeker niet in overweging kon nemen zelfs, tenzij tractement H. in ’t evene werd gebragt met tractement Nuenen.– En dit ’t verschil in tractement opmaken – ze moeten er een f. 150 bij leggen geloof ik – schrijft Pa heden dat zij niet veel bezwaar schijnen tegen te maken.– Dus ofschoon niets is beslist – gegeven de bereidwilligheid der brave inboorlingen van Helv. – er is wel degelijk kans op dat Pa het nu ingevolge van zijn eigen woorden in zeer serieuse consideratie zal dienen te nemen.– Dit is voor mij belangrijk om reden ik zeker niet trek zou hebben naar Helv. mede te gaan.– Hoe die zaak staat wou ik U eens precies zeggen.–
Dezer dagen ben ik ondanks het hier vrij terdeeg vriest nog buiten aan ’t werk aan een nogal groote studie (meer dan 1 meter) van een ouden watermolen te Gennep, aan den anderen kant van Eindhoven.2 Ik wil dat geheel buiten afwerken – maar ’t zal ook wel ’t laatste zijn dat ik dit jaar buiten schilder. Sedert ik U schreef ben ik bovendien aan andere studies doende – onder anderen twee koppen van polderwerkers.–3
ik heb nu 3 lui in Eindhoven die schilderen willen leeren en die ik stillevens leer maken.–4
 1v:2
Ik durf gerust beweren ik in techniek van schilderen en in kleur sedert Uw bezoek5 ben gevorderd. En dat dit nog toe zal nemen ook.
il y a les premiers pas qui coûtent6 in ’t schilderen – ’t is later meer meegaande en ik heb sommige troeven in de hand.– En ik geloof dat daar slagen mee te halen zijn.– Nu weet ge dat ik een demarche gedaan heb, op nieuw bij Mauve en Tersteeg, om te redresseeren wat vroeger is gepasseerd.–
Die demarche heb ik geen spijt van.–
Maar ze hebben geweigerd zich er mee in te laten – “zeer stellig” geweigerd.– Dit decourageert me niet.–
Ik beschouw het als iets dergelijks als dat men een schij naar een expositie stuurt en geweigerd wordt.–
Men moet eerst eens of meermalen zelfs oppositie hebben.–
Dus nog eens, ik heb geen spijt van mijn demarche en zal die hoogst denkelijk herhalen – niet precies direct – maar over niet al te langen tijd.–
 1v:3
Nu wou ik U zeggen dat het mij zeer aangenaam zou zijn als gij niet maar neutraal U hieldt in dezen – doch integendeel medehielpt om er door te krijgen wat ik wil.– Ik heb tegenover Mauve niet alleen doch ook tegenover T. ongelijk bekend.–
Te eer omdat ik geloof later ze zelf in zullen zien zij van hun kant dingen radicaal mis verstaan hebben.–
Wat ze nu nog niet zien.–
Dus van mijn kant heb ik ditmaal door zoo ver te gaan van heel royaal gedecideerd ongelijk te bekennen over vroeger, verder eenvoudig huna werk te laten zien naar gelang het beter wordt, en ben van eventueele excuses maken verder quand bien même af.– Eens is voldoende, en hoefde ik desnoods niet eens in zóó ver als ik ’t gedaan heb, namelijk – onvoorwaardelijk. Hun royaal te krijgen van hun kant – is nu een tweede – werk gij daaraan mee als ge lust hebt.– Anders – laat maar waaijen doch dan ga ik over een tijd er toch alleen op nieuw op door.–
 1r:4
Ik weet niet hoe gij mijn laatsten brief zult hebben opgenomen – die toch niet kwaad gemeend was.– Mijn zaken kunnen goed gaan en in ons beider belang wou ik we de kracht waar we over disponeeren kunnen, concentreerden.– Ik heb en Tersteeg en M. ook met een kort woord geantwoord op hun weigering, om hun te zeggen dat “ik het met Tersteeg eens was betrekkelijk dat het voor mij beter was nieuwe lui te zoeken dan oude relaties te zoeken te vernieuwen, dat zulks wel degelijk mijn eigen idee ook is doch dat buiten en behalve dat, ik toch vertrouwen genoeg in de toekomst heb dat ik het niet ligt zal opgeven ook zelfs oude relaties te herwinnen, beter dan vroeger zelfs”. Dit is mijn antwoord aan T. geweest.– En is ook mijn woord aan U – ik geloof dat het mogelijk is ook met U – op beter voet te komen dan den tegenwoordigen.–
Maar – ronduit gezegd – de laatste 1 1/2 of twee jaar vind ik gij te neutraal zijt geweest jegens mij en wensch ik meer hartelijkheid vooral en was de vriendschap me te koel en te weinig geanimeerd.–
Vind dit pedant van me als ge wilt – doch het is niet pedant maar ’t is uit grondige praktische redenen dat ik U hier op vroeger wees en nog eens wijs.

Margo Begemann komt dezer dagen te Nuenen terug7 – ik ben altijd goede vrienden met haar gebleven en ’t is op mijn aanraden dat zij niet toegegeven heeft aan haar zusters die lieten merken dat ze maar liever hadden ze weg bleef en die haar nahouden dat zij huns inziens het verbruid heeft.– Integendeel heeft haar familie verpligtingen aan haar en heeft zij in der tijd haar eigen geld in de zaak gegeven toen haar broer8 failliet is geweest.–
 2r:5
De zaak is hier dat indien zij en ik verkiezen van elkaar te houden, aan elkaar gehecht zijn – trouwens al lang geweest zijn – is dit geen kwaad van ons of iets wat men ons verwijten mag.– ’t Zij aan haar ’t zij aan mij.– En in mijn oog is het iets absurds dat de lui meenden zich hierover ’t hoofd te moeten opwinden – nog wel – in hun meening – in mijn of in haar belang.– Dat was een slechte dienst.–
Iedereen moge dit doen met de beste intenties – doch – – – Louis Begemann – die had ook zijn bezwaren maar was zóó en bleef zóó dat en zij en ik met hem konden praten,  2v:6 en dat het nog niet veel erger afliep is juist doordat hij humaan en bedaard was en toen dat met haar gebeurde, waar ik alleen van wist, kon hij helpen en al de anderen hinderden slechts. En in de maatregelen toen te nemen zijn we ’t volkomen eens geweest.
Drie dagen te voren trouwens had ik hem al gewaarschuwd en gezegd, ik ben bezorgd over je zuster.
Zeer zeker is het dat zij vroeger of later zoowat al de lui hier in de buurt meer of minder goedheid en diensten heeft bewezen, ’t zij in ziekte ’t zij als ze in een of andere ongelegenheid waren.
 2v:7
En zij en ik zijn juist gehecht geworden tijdens de ziekte van Moe.
Zij schrijft mij nu nog pas: als er soms zieken zijn in Nuenen, ga gij er dan toch eens kijken en zie of er iets te helpen is.– Enfin – er zijn duizend dingen in haar van dien aard.
En dat er hier een zeer deplorabel misverstand heeft plaats gehad, dat is het allerzachtst wat men er van zeggen kan.–
Ik geloof van U dat van achteren beschouwd gij nu niet meer zóó zoudt spreken als op dien avond.9
 2r:8
Dat gold mij alleen – en ik kon er tegen, dus er is geen sprake van verwijt mijnerzijds tegen U in deze zaak.
Alleen tot explicatie voor U zeg ik, even als gij spraakt tot mij die er tegen kan, spraken haar zusters10 tot haar die bleek er radeloos door te worden. Gij hebt part nog deel hieraan want ge spraakt tot mij die er tegen op kan en ge spraakt niet tot haar.
Maar de eigentlijke schuld ligt aan haar zusters, of liever vooral één der zusters die te verharder blijkt daar zij eigentlijk nog mokt en rancune heeft.–
Gij – zoudt me zelf moeten herzeggen dat ge rancune houdt – eer ik er U van zou verdenken.–
Zooveel als dit laatste mijnerzijds tot U.–

top