Ziehier de twee photographies van de wevers.–1 Volgende week hoop ik nog U te zenden twee motieven van de decoratie voor Hermans.–2
Ge weet genoeg dat uw kritiek van althans de laatste 1 1/2 jaar mij voorkomt slechts een soort vitriool te zijn. Meen niet dat ik niet weet men eenvoudig tegen die vitriool zich moet voorzien van een soort leer waar ’t niet ligt [d]oordringt, en dat als men er tegen gelooid is ’t zooveel niet hindert – dus – wat geef ik erom?
Ik geloof ook bovendien dat gij het goed meent. Dus wat wilt ge meer.–
Ik blijf alleen dit zeggen, dat ik beweer ’t volstrekt niet alleen mijn schuld is als ’t geld dat ge aan mij geeft slechte rente geeft niet alleen voor U, doch ook slechte rente voor mij zelf.
Het eerste, dat ’t slechte rente geeft voor U, bedroeft me meer dan ’t laatste, dat het slechte rente geeft ook voor mij.
Het kan beter worden, zult ge zeggen – ja maar dan zal toch niet alleen ik maar zult ook gijzelf heel wat moeten veranderen.
Ik wou U er eens over schrijven dat ik van den winter, misschien de volgende maand reeds, voor een tijdje van hier ga – ik heb gedacht over Antwerpen – ik heb gedacht over den Haag.–
Doch ik heb nu dezer dagen gedacht over iets dat welligt nog beter is.–
Vooreerst ik wil in alle geval eens een beetje stadsleven hebben, een beetje verandering van entourage, daar
1v:2 ik een vol jaar en meer of in Drenthe of hier te Nuenen ben geweest.– En ik geloof dit mij een goede afwisseling zal wezen in ’t algemeen voor mijn stemming, die vooral den laatsten tijd niet zoo opgewekt was of kon zijn als ik wel zou willen.
Ziehier nu – in den Bosch woont Stracké den beeldhouwer, die tevens direkteur is van de teekenakademie aldaar – ik zag een terre cuite van een leerling van hem en hoorde bij die gelegenheid dat Stracké volstrekt niet onwillig is of onverschillig voor wie in deze buurt iets aan kunst doen. Dat hij in den Bosch verscheiden modellen heeft voor de akademie en dat er lui zijn die hij gelegenheid geeft om naakt te teekenen of te modeleeren in klei. Waarschijnlijk moet men echter zelf ’t modelbetalen maar dat is niet zoo heel duur en verder heeft men een goed lokaal waar men niet voor betaalt.3
Wat hier van is ga ik verder onderzoeken en dan is het niet onmogelijk dat ik eens op de wijs dat b.v. Breitner naar Cormon is
1v:3 gegaan,4 naar Stracké ga. Dit zou in de buurt zijn5 en ’t zou ook ’t goedkoopst uitkomen.–
Ik heb mij aangeschaft een zeer mooi werk over anatomie, Anatomy for Artists van John Marshall, dat wel duur was doch waar ik ook mijn leven lang nut van hebben zal want het is zeer goed.6 Bovendien heb ik ook wat ze aan de Ecole des Beaux Arts gebruiken en wat ze te Antwerpen gebruiken.7
Zulke dingen maken echter groote gaten in mijn zak. ik zeg U dit alleen om het U toch in vredesnaam begrijpelijk te maken dat als ik nu terwijl ik hier in huis ben Pa en Moe niet betaald heb er voor, dit niet is omdat ik niet wil betalen doch omdat ik veel uitgaven heb gedaan die ik voor mij nu eenmaal niet overbodig vind.
De sleutel van veel dingen is de grondige kennis van het menschelijk ligchaam, maar het kost ookbepaaldgeld die te leeren. En ik vind bovendien dat kleur, dat clair obscur, dat perspectief, dat toon, dat teekening, alles enfin – ook wel degelijk bepaalde wetten heeft die men bestudeeren moet en kan zoo als chimie of algebra.
Dit is lang de makkelijkste opvatting der dingen niet en iemand die zegt – o het moet alles van nature er inzitten – maakt er zich makkelijk af.–
Als dat afdoende was – – Doch ’t is niet afdoende want al weet men nog zoo veel instinktmatig, men moet juist dan nog driedubbel meer zijn best doen mijns inziens om van instinct te komen tot LA RAISON.
Ge moet U niet voorstellen dat ik bij ’t werk van Hermans heb verdiend – ik kreeg den eersten dag twee facturen van de spieramen, doeken en een aantal tubes verf, die bedroegen meer dan ik van hem ontving om ze direkt af te doen.–
Ik zeide tot hem dat ik niet wou die rekeningen bleven staan, en of hij ze op zijn naam wilde stellen of dat hij me wat vooruit wou geven. O neen zei hij, laat ze maar staan, dat hoeft niet direkt betaald teworden. Ik zei – ja wel, ze moeten direktbetaald worden. Toen gaf hij me f. 25.
Toen kreeg ik al mijn kosten voor model, (niet rekenende mijn tijd, moeite &c.) maar sedert zag ik van hem geen geld meer, wat ikook niet gevraagd heb. Integendeel – omdat mijn werk hem beviel van ’t eerste tot ’t laatste reken ikmezelf desnoods reeds betaald. Daar bovendien de doeken mijn eigendom blijven en ik voor mezelf dien te weten wat ik zelf er aan moet ten koste leggen.–
Maar genoeg, ik heb dus sedert die spanramen, doeken &c. zeker een f. 20 onkosten gehad, misschien nog meer, maar heb die nog niet eens terug. Alleen de man is content en met me ingenomen. Is het dan goede politiek om geld te vragen? Men moet m.i. daar mee oppassen, juist ALS DE LUI CONTENT ZIJN eerzijn prijs verminderen dan vermeerderen.
Vooral waar après tout de som niet zóó is dat ’t al dan niet ontvangen er van bijzonder veel gewigt in de schaal legt. Als ik er kom zal ik er juist komen door goedkooper te werken dan anderen misschien, en door de liefhebbers het makkelijk te maken.–
Nu, Hermans is heel goed en een man om aan te houden en hij is wel degelijk rijk – doch – altijd gierig geweest, eer dan mild. Heel iets anders dan een eigentlijk gierigaard maar après tout – ik verdienminder (heel wat minder) dan niets.
Maar dit merkende ben ik er heel vriendelijk en voorkomend tegen in.– Ik heb een heel prettigen, gezelligen vriend aan hem en het is bepaald treffend om een man van 60 jaar8 zijn best te zien doen om nog schilderen te leeren met dezelfde groenheid van enthousiasme als of hij 20 was. Wat hij doet is niet mooi maar hij werkt hard en heeft 4 van de 6 van mij gecopieerd reeds met een ander sentiment en het zijne heeft iets middeneeuwsch, iets boerenbreughel-achtigs.9
Ge hebt mij wel eens gesproken van dat ik altijd geïsoleerd zou worden.–10 dat geloof ik niet – dan vergist ge U toch bepaald in mijn karakter. En ik voor mij ben volstrekt niet voornemens minder hartstogtelijk in idees of in leven te worden dan ik ben.– Geenszins – laat ik mijn hoofd stooten, laat ik zelfs me vergissen dikwijls – – ongelijk hebben dikwijls – dat – ’t gaat ook slechts voor zoover ’t voeten heeft11 – au fond ongelijk heb ik echter niet.
’t zijn noch de beste schilderijen noch de beste menschen – waar geen fouten of partis pris in zijn.–
En nog eens, al schijnen deze tijden lam,12 ze zijn het toch niet.
Ik spreek ook bepaald tegen dat mijn beweering van dat zekere partijen nog even sterk tegenover elkaar staan in 84 als in 48, overdreven zou wezen.–13
’t is iets anders als die sloot van U, dat verzeker ik U – ik spreek hier van de partijen, meer dan precies van U en mij – maar gij en ik hooren ook ergens toe, staan of regts of links niet waar, ’t zij we ons daar al dan niet van bewust zijn. Ik voor mij heb in alle geval een parti pris – dan, als ge wilt en als gij meent het te doen is voor U noch regts noch links te staan – ik neem de vrijheid de uitvoerbaarheid daarvan ten sterkste te betwijfelen.
ik heb een betrekkelijk goeden brief uit Utrecht gehad, dat ze in zoo ver hersteld is dat zij een tijd naar den Haag kan gaan waar ze voor zaken moet wezen.–14 Maar ik ben er nog verre van gerust op. Den toon van haar brieven is veel meer zelfbewust, veel juister en minder bevooroordeeld dan toen ik haar in ’t begin kende. Iets tevens als de klagt van een vogel wiens nest is uitgeroofd – tegen de maatschappij is zij minder nijdig dan ik misschien, doch ze ziet toch ook er de “kwajongens die de nesten uithalen” in – en die daar schik in hebben en lagchen.–
Het beroep van Pa zal hij niet aannemen, dat is wel zeker.15
Maar een nieuwtje is dezer dagen dat te Helvoirt de domine is gestorven16 en die gemeente dus vacant is. Ik acht het heel waarschijnlijk dat zij nu Pa daar wel weer zouden willen terug hebben en althans de familie te Helvoirt17 Pa er wel eens over polsen zal. Maar aangezien dit eergisteren eerst was dat die brave domine ginder gecreveerd is, weet ik verder niets of ze al dan niet Pa beroepen zullen. Doch zou het heel waarschijnlijk vinden.
Zeg eens, wat aangaat dat wat ik barricade, gij slootje noemt, er is nu eenmaal een oude maatschappij die mijns inziens door eigenschuld ten onder gaat – er is een nieuwe maatschappij die is ontstaan en gegroeid en nog verder gaat.–
Kortom er is ’t geen uitgaat van de revolutionaire en er is wat uitgaat van antirevolutionaire principes.–
Nu vraag ik U of ge zelf niet dikwijls hebt opgemerkt dat de politiek van tusschen dat oude en ’t nieuwe in zweven niet houdbaar is.– Denk hier eens over.–
Vroeger of later eindigt het met dat men royaal of regts of links gaat staan.
Het is geen slootje. – En nog eens, toen was ’t 48, nu is ’t 84 – toen was er een barricade van straat keijen – nu niet van straat keijen, maar een barricade wat regardeert het onvereenigbare van oud en nieuw – o die is er nog wel, zeker in 84 evenzeer als in 48.