hierbij stuur ik U twee photographies1 – ge krijgt er ook nog later twee van wevers.–2
Ik was voornemens 12 photographies te laten nemen, eene serie brabantsche voorstellingen waaronder ook de 6 welke ik voor Hermans maak.–3
Ik was voornemens die aan eenige illustraties te zenden om te zien werk te krijgen of althans bekend te worden.
Maar ik zie er van af daar de photograaf slechts epreuves geeft die zonder,a of altans veel te weinig het eigentlijke clair obscur terug geven, danb veel en slecht retoucheert, en toch nog dikwijls donker laat wat op ’t schij licht is en omgekeerd.
De wevers laat ik echter nog een proef mee nemen, in carte de visite slechts. omdat ik hier zoo ver van de illustraties af ben dien ik toch een middel te vinden om op andere wijze dan door woorden eenige connecties aan te knoopen.
Ik hoop dezen winter verscheiden teekeningen te maken, juist ook van diezelfde composities voornoemd, en die b.v. eens aan de London News te zenden – die als ge ’t opgemerkt hebt dikwijls beter is nu dan de Graphic en onder anderen pas een zeer mooie Frank Holl heeft gegeven4 en een mooi landschap met schapen.5
Ik heb dezen laatsten tijd juist hard gewerkt, ik geloof in verband met andere agitatie zelfs me overwerkt.– Ten minste ik ben triest gestemd en een en ander heeft mij dermate aangegrepen dat ik veel dagen heb dat ik betrekkelijk magteloos ben. Ik kan niet eten en ik kan niet slapen, dat wil zeggen te weinig, en daar wordt men slap van.
Maar ik zal er wel weer overheen komen. juist omdat ik vrij goede berigten heb uit Utrecht.
Maar ik houd veel zorg omdat ik vrees het lang duren zal eer zij geheel is hersteld.
1v:3 Misschien duurt het bij me zelf ook lang eer ik er over heen ben.–
Ik blijf het erg betreuren Theo, dat ik aan de eene, gij aan de andere zijde van een zekere barricade staat die in straatsteenen nu wel niet meer te zien is maar in ’t maatschappelijke wel degelijk nog bestaat en doorgaat.–
Op die lithographie van Daumier of Lemud, wie van beiden ’t ook zij, is ’t hoofdmotief juist een persoon wiens historie ik me herinner.6 Er waren twee broers en die stonden aan denzelfden kant en beiden vielen een dag na elkaar voor dezelfde zaak. Dat had kunnen zijn in ons geval maar gebeurt nu zoo goed als zeker nooit. Ik voor mij weet genoeg de toekomst quand même altijd zeer moeielijk blijft voor me en ik weet zoo goed als zeker dat het mij in de toekomst niet wat de menschen noemen goed zal gaan.–
Ik geloof dat Pa ook wel iets voelt van dat het meer fataliteit dan opzettelijken toeleg is bij eventueel beslist verschil van opinie. Maar ik wou dat ik niemand raakte, dat Pa niet soms vlakvoor me was gaan staan.
Enfin soms denk ik wel eens in alle geval het schilderen veel noodlottigs coupeeren kan en ’t anders nog erger ware. Ik heb voor de toekomst nu geen andere plannen dan door te gaan met mijn Brabantsche motieven totdat ik ze zoo ver heb ik ze b.v. in Belgie kwijtraak en elders wat teekeningen verkoop. Dan, als ik ietwat vasten grond voel, wou ik nog wel eens naar de mijnwerkers terug. Altijd zal ’t mij verheugen indien gij geleidelijk het er op brengt we elkaar niet raken kunnen, al zijn de geweerloopen in tegengestelde rigting. Ik vraag van U niet dat gij b.v. met mijn werk sympathiseeren zult doch als ooit ge een ressource weet, zeg het mij. Rappard is en in Drenthe en weer op Terschelling geweest en schijnt een goede vangst van studies te hebben gehad. Hij komt waarschijnlijk in October weer een poos hier.
Het schij van den zaaier is even groot als de spinster, de kleur van den grond is neutraal doch eenigzins rose, verderop lichtgroen.
De kiel van den man is blaauw en de broek bruin. de slopkousen vuil linnen. ik verbeeld me dat in ’t schij de kop tegen de lucht uit beter is dan in de photographie.–
Zeg eens Theo – wat de barricade aangaat – gij weet er een tijd in mijn leven geweest is dat ik ook in het vaarwater der Guizot lui7 geweest ben – ik heb ook van Pa en Haanebeek, van Grootvader, van enfin “de Guizots” geloofd allerlei moois en goeds.–
Maar toen ik er spijt van kreeg weet gij dat ik ook met energie en vasthoudendheid mij omgedraaid heb.
De nieuwere van nu willen mij echter niet hebben – ook al goed, DAAR GEEF IK NIETS OM – en als menschen en als schilders is ’t geslacht van omstreeks 48 mij liever dan omstreeks 84, maar wat 48 betreft, niet de Guizots maar de revolutionairen, Michelet – en ook de boerenschilders van Barbizon.