Met genoegen vernam ik uit uw schrijven aan Pa en Moe dat gij plan hebt 4 Aug. n. Londen te gaan en dan van daar naar hier te komen.1 Ik verlang weer erg naar uw komst en om eens te weten wat ge vinden zult van ’t werk dat ik sedert gedaan heb. ’t laatst wat ik maakte zijn een paar nog al groote studies van Ossekarren, een zwarten os2 en een roodbonten.3
En ben ook weer doende geweest aan den ouden toren in de akkers s’avonds, waarvan ik een grooter studie maakte dan mijn vroegeren – met de korenvelden er om heen.4
Rappard heeft me teruggestuurd het boekje van Vosmaer dat van U hoort – ik begon het te lezen doch – ligt het aan mij – vind het magtig vervelend en eigentlijk in een akademischen preektoon geschreven. Misschien gij zelf ook als gij ’t weer eens inziet.–5
Hebt gij Sapho van Daudet gelezen.– Het is erg mooi en zoo hoog opgevoerd en zoo de natuur serré de près,6 dat het vrouwenfiguur leeft, ademt en men de stem hoort, letterlijk hoort, en vergeet men leest.7
Als ge komt zult ge ook nog een paar nieuwe wevers zien.–8
De natuur is hier wel echt – het atelier blijft me ook goed bevallen.
Als gij komt moeten wij zamen eens enkele boerderijen bezoeken en wevers.
In October zal Rappard nog wel weer eens terug komen is zijn plan,9 hij is waarschijnlijk nu weer in Drenthe.
Nu, ik schrijf nog al in haast want ik zit druk in ’t werk, ik werk nog al veel s’morgens vroeg of s’avonds en het is dan alles soms zoo onuitsprekelijk mooi.