de teekeningen voor deze maand zijn nog bij Rappard,1 anders had ik ze U reeds gestuurd.– En daar er een plan is Rappard heel binnen kort eens hier komt logeeren heb ik hem nu verzocht ze maar zelf mede te brengen dan.2
Het doet me pleizier dat gij op die manier eens over Cor hebt geschreven3 als ik uit Uw brief aan Pa en Moe vernam. Gelukkig dat Braat weer beter wordt – ge zult toch wel gezien hebben dat betreffende wat gij meendet me te moeten schrijven over hem, ge radicaal abuis in hebt gehad – niet waar.– ik hoop gij dit hebt ingezien.–4
Wat ik U heb geschreven over Rappard kom ik nog even op terug.–5 Ik vind het niet noodig met hem veel over U te spreken als gij en ik niet beter met elkaar zijn dan ’t momenteel gesteld is. Denk gij er nu echter zelf nog eens over na of het al dan niet van U onaardig zou zijn jegens hem als gij geen notitie eens er van nemen zoudt als hij nu binnen kort weer eens hier zal zijn.
Ik geloof dat gij er geen spijt van zoudt hebben den wenk dien ik U hieromtrent geef eens aan te nemen.– Wat ik zou willen is eenvoudig gij de kennis met hem eens vernieuwt.
Vooral omdat hij verder is dan ik, is er te meer reden voor. Ik zeg dit eenvoudig om te voorkomen ge een negligence begaat.
Ik weet niet wat voor impressie ’t op Rappard zou maken als ik hem mededeelde wat we in den laatsten tijd met elkaar hebben gehad.–
Maar ik weet wel dat het werk dat hij van mij heeft gezien van deze laatste maanden hem beviel. Liever had ik, ik hem kon zeggen alles wel was tusschen U en mij.
Maar ik zal hier ook niet over zaniken. Wilt gij de kunst verdeelen met scherpe, regt steile lijnen in dingen die men aan het licht mag brengen en dingen die men met groote standvastigheid moet stil laten liggen – dat is uw zaak.
En op dit moment is de heele kwestie mij zoo regt hatelijk dat ik er ook niet op wil doorgaan.–
Wat Rappard betreft, het is curieus wat absurde dingen hij soms over zijn werk hoort – wat door hem heel leuka wordt opgenomen.– Men moet daarop geprepareerd zijn en een zeker zelfvertrouwen hebben om zich niet te laten overdonderen of van streek maken.
1v:3 Vrienden die de beroerdigheid die men over het werk heeft vergoeden door hartelijkheid, zijn voor een schilder veel waard.– Waar gij voor R.’s werk persoonlijk sympathie zoudt voelen, zoudt gij zeker hem ook niet onverschillig zijn. Doch hij – en ik ook – maken ons hoe langer hoe minder illusies van sympathie te ondervinden en zetten ons meer en meer tot doorzetten zonder naar wie dan ook om te kijken.–
Het is met Moe nu zoo dat zij eigentlijk niets meer mankeert dan dat zij het loopen weer geheel van voren af aan moet leeren – en langzamerhand door oefenen het been minder stijf moet worden.– En het had veel erger kunnen afloopen.–
Iets wat ik U vragen wou is, Waarom gaat Cor niet naar Goupil, zooals gij en ik toen we zijn jaren hadden er begonnen.– Ik hoor iets van een plan om hem nog voor 2 jaar op de Burgerschool te laten – ik hoor ’t lumineus idée opperen, in alle serieux door Pa, hem “consul” te laten worden.– Ofschoon niemand hier in huis noch iemand dergenen met wie over deze zaak voorloopige correspondentien zijn gehouden, eigentlijk weet wat een consul eigentlijk uitvoert.
De zaak kan mij niet in ’t minst schelen – ik geloof dat dit consulaat iets dergelijks is als dat een oude dame hier op het dorp de maréchaussées zulke mooie mannen vindt om te zien.–
2v:5 Maar erg verwondert het mij dat ik eenvoudig nooit over Goupil heb hooren praten betreffende Cor.– Waarom niet.– Vooral als gij er in blijft, dunkt mij, ligt het voor de hand Cor er ook in moest gaan – later hebt ge gezelschap en hulp aan elkaar – en hij is er in elk geval beter aan toe, leert meer, ziet meer, dan als “consul” of op een “notariskantoor” &c., of “de posterijen”, allemaal overigens niet weinig fatsoenlijk en één pot nat. Cor zelf, voor zoover ik weet, heeft geen bepaald idee dat hij of in dit of in dat vak begeert te gaan – wegens hij van digt bij nog waarschijnlijk weinig anders heeft gezien dan boeken, den straatweg &c.
Hij is nu dunkt me een aardige jongen doch wel wordt het tijd hij in de praktijk komt dunkt me, anders schieten ze door, die luidjes, vooral als ze op een wat al te leeg kantoortje komen – schieten door in pedanterie en nulliteit.