het heeft mij een beetje verwonderd dat ik van U niet heb gehoord. Omdat ge schrijft: “indien ’t je niet convenieert te wachten, schrijf mij per ommegaande”.
Goed, ik schreef U terug dat wat betreft ’t convenieeren langer te wachten, inderdaad me dit geenszins deed – doch antwoord kreeg ik daar minder direkt op.–
Mijn brief was juist er over dat waar er iets wat al te traînants begon te komen m.i. in onze vriendschap, dit niet opwekkend was &c., wat ik niet hoef te repeteeren.–
Bezuiniging nu is dit zeer zeker niet want tijd is ook geld en waar men zelfs op verf moet wachten is de zuinigheid meest radicaal, ABSURD zelfs in mijn oog.– Doch weet gij het voor U zelf – mijn zaken après tout zijn de uwen niet – en als ge niet van zelf begrijpt, wat zal ik mijn geduld en mijn tijd verliezen er over te zaniken.– Ge kunt evenwel van mij niet verwachten dat zoolang er een beetje fut in me zit ik vrede neme met meer en meer verslappen.
Ge moet U maar goed oefenen in dat systeem van de omzigtigheid en de fatsoenlijkheid en wat dies meer zij, dan zult ge ’t wel ver brengen; in de mediocreteit juist – wel te verstaan – Dat leidt daartoe en regelregt. Niet omdat ik dat zeg – maar omdat als men zijn oogen opendoet en zich de moeite geeft eens rond te kijken het tienduizendmaal te zien is.–
Ik hoor echter dat Uw vriend Braat ziek is geworden – (wat ik hem altijd eigentlijk heb gevonden, het korte tijdje dat ik hem eenigzins kende). is het U daardoor door ’t hoofd gegaan.–1 enfin wat er ook van zij, wees zoo goed mij op mijn laatsten brief te antwoorden en inlichting te geven in hoever ge al dan niet het in dien zin wilt veranderen.–
Bij gewone goede verstandhouding zou ’t geheel buiten kwestie zijn te stipuleeren men in elkaars privé zaken niet zich mengen zal en als ge een greintje warmte voor mijn werk hadt zoudt ge niet absoluut het laten liggen. En nog meer schrijf ik zoo als ik schrijf om U een beetje te laten voelen hoe ge koud geworden zijt voor wat we zamen ondernamen met goeden moed en hoe bovendien er te veel koud fatsoenlijke politiek in Uw leven insluipt, dan wel omdat ik aan de meerdere of mindere beslistheid eener afspraak veel waarde hecht.– Den grond der kwestie is een elkaar begrijpen of niet begrijpen – een zaak van kou of van warmte voor elkaar. En dat wat Zola zegt over traineeren vind ik even waar als gij – dat dooft energie uit.–2 Doch resteert iets er bij te vragen, waar ligt dat traineeren aan. Ik voor mij, die liever buiten ben dan in den stad, verlang volstrekt niet er naar om met U te breken. doch zoo als ’t nu gaat, indien ik al werk ik dag in dag uit, zie dat ik met U niet vorder, ik kan dat niet uitstaan en zie er in een verwaarloozen van mijn eigen zaken waarvoor later après tout ik verantwoordelijk zou zijn.– Wilt gij er voor zorgen – en voorzeker ge zijt daartoe in de gelegenheid – dat
1r:4 mijn werk gezien wordt door die lui die, indien niet nu dan toch later, er de liefhebbers voor moeten worden – best – dan kan ik er mijn hart van af trekken en occupeer mij slechts met het schilderen. Het zoo laten liggen als ge doet – is NEGLIGENCE.– Wilt ge dit pedant van me vinden – dat moet ge voor U zelf uit maken – maar ik vind hier U zelf wat pedant waar ’t niet te pas komt.
Juist uit de zaak dat deze maand nu ook weer gij het gewone niet hebt – moogt ge wel eens nadenken dat wij er met ons zoo groot te houden niet komen zullen.–
Had ik het zoo, dat niet met den dag meer ik voelde ik er wat bij noodig heb, zoo zou ik mijn studies stil voor me zelf houden.–
Zoo als Rappard doet.– Maar gij zegt zelf dat wij niet in Rappards geval zijn – en met dat al raak ik maar meer en meer in ’t naauw.
Ik heb van daag mijn 9de geschilderde studie van een wever ’t huis gebragt3 – schilderen kost geld en waar ik op verf moet wachten, zooals me telkens gebeurt, verlies ik tijd – en – allons – als ge er wat warm voor waart zouden we hebben wat er noodig is.– En wat voor impressie moet het wel maken indirekt op anderen als gij zoo doet. Voorzeker dit is weinig geschikt om eenig vertrouwen op te wekken.–