1r:1
Amice Rappard,
Uw brief over de teekeningen deed me genoegen.– Wat de weefstoel betreft, werkelijk is dat een studie van ’t werktuig van ’t begin tot ’t eind op de plaats zelf gemaakt en was moeielijk – wegens men er zóó digt op moest zitten dat het nemen van opmetingen zeer lastig was. ’t Figuur teekende ik er toch in1 – maar ik wil er niets anders mee zeggen als: “wanneer dat zwarte gevaarte van goor geworden eikenhout met al zijn latten zoowat zóó afsteekt tegen den grijzigheid waar het in staat, dan zit dáár, in dat midden, een zwarten aap of kaboutermana of spook en kleppert van vroeg tot laat met die latten”.2 En gaf die plek aan door een soort gedaante van een wever te zetten door eenige krabben & kladden op de plek waar ik hem zag.– Gevolgelijk aan proportie van armen of beenen dacht ik toen meest absoluut niet.
Toen mijn machine-teekening klaar was gemaakt tamelijk zorgvuldig, vond ik het zoo onuitstaanbaar dat ik hem niet hoorde klepperen, dat ik het spook er nog in liet verrijzen.– Goed – en – laat het nu een machineteekening zijn – houd hem eens naast een model van een weeftouw en – – – – – de mijne zal toch meer SPOKEN hoor. Overigens is het niet dan een machineteekening – overigens, op een je ne sais quoi na.–  1v:2 En – mijn studie leggende naast een teek. v. een werktuigkundige – die een model v. een weefst. zou hebben geteekend – zou de mijne meer uitdrukken dat het ding van door zweeterige handen goor geworden eikenhout is en zou bij wijlen als ge er op keekt (al teekende ik hem er absoluut niet in, of al teeken ik hem er in uit de proportie), zoudt ge bij wijlen onwillekeurig denken aan den werkman, terwijl absoluut niets van die gedachten bij U zou oprijzen kijkende op ’t model van een weefst. door een werktuigkundige. Er moet soms een soort zucht of klacht uit die latten rommelb komen.–
Ik zie heel graag teekeningen van machines van U – waarom – omdat als ge ’t vliegwiel alleen teekent, IK voor mij ook onwillekeurig denken moet aan den jongen die het draait en zijn presentie ik weet niet hoe voel. En zij die Uw machineteekeningen beschouwen als modellen v. werktuigen begrijpen niets van Uw kunst.
Doch – voor zich zelf – als men zoo’n werktuig teekent – ben ik ’t met U eens men het zoo werktuigkundigachtig mogelijk moet doen, wil men als studie er iets aan hebben.
Intusschen, volkomen begrijp ik Uw idee dat wou het een teekening geweest zijn – die ik hoop nog eens te maken als ik mijn model magtig kan worden – alsdan het zwarte spookje op den achtergrond het centrum, het uitgangspunt, het hart zou moeten wezen en ’t meest gevoeld, geacheveerd – de rest  1v:3 ondergeschikt gehouden daaraan.–
Nu, het doet me pleizier dat ge iets voeldet voor mijn wintertuintje.–3 Die tuin maakte mij zoo aan ’t droomen en ik heb sedert van ’t zelfde motief er nog een gemaakt, ook met een zwart spookje, ’t welk er ook weer niet in staat als navolgenswaardig voorbeeld van de structuur v. h. menschelijk ligchaam doch als tache.4 Ik stuur U die ook en nog een paar anderen,
  sepia schets, in het broekc5
  penteekening, Knotberken6 – Populierenlaan7
– Achter de Heggen8
de IJsvogel9
en Wintertuin.–10 
Ik stuur U die op een rolletje, wees zoo goed en zet ze in de portefeuille bij de anderen, ook vooral bij het terugzenden, dat ze zoo mogelijk vlak blijven. Ik voeg er een stuk grijs papier bij – als ge ze daarop houdt dan zullen ze beter uitkomen.11
Betreffende deze teekeningen en de kunstbesch. De kunstbeschouwing kan me niet schelen. Maar wat me wel schelen kan is dit – ik werk iederen dag natuurlijk – en er is geen week of ik heb eenige studies als deze b.v. Ik reken het altijd onder de mogelijkheden den een of anderen dag een liefhebber te vinden die trek heeft ze van mij te nemen – niet een of twee, maar 50 b.v.
Ik weet van meer dan een schilder die zoo doende wel zijn studies (die hij als hij ’t had kunnen doen waarschijnlijk zelf had bewaard) zijn studies wel afgeven moest, doch van den anderen kant eenig geld kreeg om door den tijd te komen.–
 1r:4
En als ik U vraag ze eens te laten zien aan lui die gij mogelijk tegenkomt is het omdat, nog eens, het gansch niet onmogelijk is ge me te eeniger tijd een zoodanig liefhebber zult bezorgen.– Indien dit niet gebeurt, ook goed – maar voor mij, wegens mijn leven eer moeielijker als makkelijker wordt, is het een pligt gelegenheden te zoeken, kansen op te sporen om mijn werk te plaatsen.– En daarom vraag ik U, laat ze kijken als het eens in de termen valt.– Wordt er niet op gelet, best – ik ben natuurlijk daar ook op geprepareerd. Een kunstbesch. te geven van mijn werk alleen zou ik voorloopig zelf zeer zeker niet begeeren.– Wat betreft de lui die zich met teekeningen occupeeren – bij het gewone publiek der liefhebbers heeft men altijd een KANS gevoel te vinden – een beetje vertrouwen en geloof nog – slechts bij de oppervlakkig ingewijden als handelaars (zonder uitzondering) vindt men zeker geen gevoel, geloof of vertrouwen, maar slechts altijd de zelfde oude vijlen van oppervlakkige beoordeelingen – algemeenheden – conventioneele critiek.– Oude vijlen op welke m.i. het tijd verliezen zou zijn – en tanden verliezen – zich ’t gebit stomp te bijten.–12
Dus – laat gij ze eens kijken als ooit ge in de gelegenheid zijt, maak er s.v.p. echter geen werk van – forceer niet – doch, nog eens, ik voor mij moet het doen. Als ik niet moest zou ik studies althans zeer zeker veel liever voor me zelf houden. en zou ze niet willen verkoopen.– Maar – – –
Enfin.– Nu – gegroet – ik ben weer aan ’t schilderen dezer dagen.–

b. à t.
Vincent

ik denk er wel eens over om niets anders meer te doen dan penteekeningen en – schilderen.–

 2r:5
Het moet U niet verwonderen sommige figuren van mij zoo heel anders zijn dan die welke ik op zekere oogenblikken naar ’t model maak.
Ik werk heel zelden uit het hoofd – ik oefen me daar haast niet in.–
Doch begin zòò gewoon te worden aan het zitten direkt voor de natuur, dat ik veel meer dan heel in ’t begin dan mijn persoonlijk gevoel vrij houd – minder duizel – meer me zelf ben soms juist als ik voor de natuur zit. Tref ik het met een model dat het bedaard en rustig is en ken ik het reeds, teeken ik dat model herhaaldelijk, loopt er eindelijk onder de studies een door die iets anders is dan een gewone studie, typiger, meer gevoeld n.l.
Toch is die onder de zelfde omstandigheden gemaakt als meer houterige, minder gevoelde studies die voorafgingen. Dit is een manier van werken als een andere – even begrijpelijk m.i.
Zoo deze wintertuintjes – ge zegt het zelf, ze zijn gevoeld – goed, maar dat’s geen toevalligheid, herhaaldelijk teekende ik ze vòòr dezen en ’t gevoel was er niet in.–13 Daarna – na die ijzerachtigen – kwamen dezen–; zoo ook het onhandige en onbeholpene. hoe het komt dat ik daar iets mee uitdruk is: – omdat het ding in mijn geest zich reeds gevormd heeft wanneer ik begin. De eersten zijn voor anderen absoluut ongenietbaar.– Ik zeg dit opdat ge weten zoudt dat als er iets in is, dit niet toevallig is doch wel degelijk beredeneerd en gewild.–
 2v:6
Zeer verheugde het mij dat gij opgemerkt hebt dat in den laatsten tijd ik er nog al op werk & aan hecht om de verhouding der waarden der massas tegen elkaar uit te drukken en hoe in den duizelingwekkenden warreboel van ieder hoekje uit de natuur de dingen van elkaar af komen.
Vroeger was ’t licht en bruin in mijn studies meestal meer willekeurig, ten minste niet logisch doorgevoerd, en waren ze daarom kouder en platter.
Als ik eenmaal een motief voelken – dan maak ik het meestal in 3 of meer variaties, ’t zij ’t een figuur ’t zij ’t een landschap gelde, maar – altijd weer neem ik voor ieder de natuur er bij.– En ik doe zelfs mijn best DAN geen details te geven – want dan gaat de droomerij er uit.– Als Tersteeg en mijn broer &c. dan zeggen: wat is dat nu, gras of kool?– zeg ik: blij GIJ dat niet kunt onderscheiden.–
En toch zijn ze nog precies genoeg naar de natuur dat de eerzame inboorlingen van dit gewest b.v. details herkennen waar ik ter naauwernood op gelet heb, b.v. zeggen: ja dat is de heg van jufvrouw Renesse14 en daar staan de boonestaken van de Louw.–15

top