Back to site

436 To Theo van Gogh. Nuenen, Monday, 10 March 1884.

metadata
No. 436 (Brieven 1990 441, Complete Letters 362)
From: Vincent van Gogh
To: Theo van Gogh
Date: Nuenen, Monday, 10 March 1884

Source status
Original manuscript

Location
Amsterdam, Van Gogh Museum, inv. nos. b395 a-b V/1962 (sheets 1, 2) and b414 c V/1962 (sheet 3)

Date
Vincent writes that he did not complain about Theo’s lateness in sending the money, ‘not even when it didn’t arrive until 10 days into March’ (ll. 26-27) and that he will now have to wait again until the end of the month for the following instalment for March. Since it is clear from letter 438 that he replied by return of post – which tallies with the phrase ‘now, when you send me money’ (l. 18) – we have taken Van Gogh’s remark literally and consequently dated the letter on the day of receipt, Monday, 10 March 1884.

Arrangement
At the end of this letter we have added a sheet that was previously published as part of letter 463 (ll. 190 ff.). In terms of content, however, it does not fit there. To start with, the tone is more like that of the present letter, but the strongest indication is that it is a continuation of Van Gogh’s criticism of Theo’s earlier remarks about the success of Millet and Daumier, who are mentioned again on this sheet.

Additional
The order of pp. [2r:5] and [2v:6] (ll. 137-163 and ll. 164-189) is uncertain.

original text
 1r:1
Waarde Theo,
ja – maar dat gaat toch zoo niet.– Wat ik aan Uw brief heb is dit – ge spreekt over een “amour traînant” en dat toen gij stondt voor die kwestie gij eindelijk het gebroken hebt.–1
Wel dit is althans iets mannelijks.–
Zie hier nu een ander geval evenwel.– Ik sta niet voor un amour traînant zoozeer – als wel voor une amitié traînante – et très traînante. de vriendschap tusschen U en mij is werkelijk al magtig slap geweest in ’t grootste deel van ’t laatste jaar.–
Zouden we er dat zelfde systeem maar niet eens op toepassen.–
Een der dingen (er zijn er nog meer in dat genre) waarvan ik zeg “dat gaat toch zoo niet” is dat ge me nu bij ’t sturen van ’t geld 1/3 stuurt en zegt “ik kan de rest ook wel sturen maar ’t schikt me beter dit in ’t eind der maand te doen, als ’t u niet inconvenieert” – of zoo iets. Zoo, moet ge dat nog vragen, of ’t me al dan niet convenieert. Ge weet zelf ik verl. maand zeker 3/4 in eens er af nam om dingen af te doen.–a Doch ik klaagde er niet over, ook niet toen dit 10 dagen in Maart eerst arriveerde.– Maar nu, wegens ik beloofde 1 Maart verschillende dingen verder af te doen waar ik voor stond toen ik hier kwam, nu nog weer tot ’t eind der maand te wachten – of dat nu precies een meevaller voor me is – moet ge zelf maar eens over denken.–
 1v:2
Allons broer – ge zult het nu wel “niet broederlijk” van me vinden dat ik onze vriendschap zoo als die nu staat zeer beslist onder dingen zonder pit rangschik – maar in vroeger tijd zou ik het me zeker erg aangetrokken hebben, die kwestie van broederlijk of niet broederlijk zijn. En nu – ik zal ’t me niet aantrekken. En het kan mij weinig schelen hoe gij het van me vinden zult.–
Voor mij zelf weet ik dat ik juist omdat we begonnen zijn als vrienden en met een respect van weerskanten – voor mijzelf weet ik dat ik niet wil dulden het in een protectie ontaarde. Uw protegé te worden Theo, pas ik voor.– Waarom?– Daarom.– En daar dreigt het meer en meer op neer te draaien.–
Wat ge van mijn werk zegt vind ik tweeledig flaauw – ik vind het flaauw dat ge Uw opinie geeft hoe de jury van den salon over mijn werk zou oordeelen als ik U nooit een syllabe heb gesproken over iets naar den salon zenden.–2 ik vind het flaauw... enfin ik vind nog meer flaauw.– en dan, het andere gedeelte is dat complimentje in dezen vorm aan ’t eind: als ik dit deed en dat deed dan zou ik de persoon zijn die maakte ge meer vrede hebben zoudt met een & ander.
Tegen dat gij nu l’Hermitte niet zoo mooi meer vindt zeg ik dat het aan U zelf ligt. Millet vind ik ook misschien evenzeer als gij zelf nog hooger,  1v:3 maar sapperloot – als men zoo als gij veel van l’Hermitte ziet, dan niet voldoende meegesleept er door worden om aan geen vergelijkingen te denken verraadt wel een zekere kleingeestigheid m.i.
Waar ge trouwens al meer & meer aan laboreeren zult vrees ik.–
Over naar den Salon iets zenden heb ik U nooit gesproken hé – maar wel heb ik U gesproken over de lui van de illustraties – met name Buhot in der tijd.–3 En dat neem ik ook niet terug dat ik U daartoe heb geanimeerd. Maar dat was U waarschijnlijk te veel moeite.–
Verder – vriend – wilde ik U nog eens herhalen, maar duidelijker, wat ik in vorig schrijven ook U zei.4 Indien ’t U meenens was dat gij over nog een tijd van werken van mijn kant met mijn teekeningen zoudt willen werken, zoo zou ik het plan best vinden niet er mee voor den dag te komen voor wij eenige door en door goede teekeningen hadden. Doch gij denkt zoo niet over mij noch spreekt tot anderen zóó over mij en dat is U geen meenens.5
Op eene voorwaarde evenwel – dat in den tusschentijd mijn leven niet al te eenzaam en beroerd, mijn positie niet al te scheef was maar ik met een vrij gevoel kon berusten in het tegenwoordige – zou ik goedvinden heel lang zelfs te wachten voor men zijn werk laat zien.
Maar hoe is het tegenwoordige. Gij doet absoluut niets om mij een beetje afleiding te geven, waar ik soms zoo’n behoefte aan heb, door omgang met lui en om eens iets te zien.–
Enfin ik voel dat niets U aangenamer is dan dat ge maar persoonlijk niets van me merkt. Dit is al een jaartje zoo geweest en nu is de reactie dat ik zeg, op die manier leidt het tot glad nietsnoch voor U noch voor mij, en het zou bête zijn op die manier voort te gaan. Bête.
 1r:4
Als ik Uw brieven lees van den laatsten tijd dan zie ik erin dat gij er op werkt te maken dat indien wij breken, het geheel ’t air hebbe mijn schuld te zijn. Dat is zoo’n klein van Goggen streekje, zoo’n eigengeregtigheidje dat ik U met alle pleizier wil laten als ge er aan hecht.
Pa zou ’t zelfde doen – ik weet voor me zelf hoe ik me ’t laatste jaar gevoeld heb en welke gedachten ik over onze vriendschap heb. Zoo als ’t nu is, onhoudbaar.
Wat er nu van zij, of ik goed er aan doe of kwaad met te spreken zoo als ik spreek, de risico is aan mijn kant, Theo, voor U is ’t makkelijker van mij gansch af te zijn. ik voor mij, indien ik onze relatie in ’t finantieele speciaal breek, heb daarom nog absoluut niets anders en dat staat tegenover de gewone taktiek der Heeren van Gogh & Co.
Zie gij daarin – wat ge wilt.– Slotsom – gij zegt iets dat als mijn teekeningen zoo mooi zijn ge ze naast Millet & Daumier zoudt kunnen zetten, gij er U mee occupeeren zoudt.
Ik van mijn kant geloof dat natuurlijk wel maar tevens weet ik er dan nog bij alsdan er nog wel meer lui zullen zijn tot wie ik me zal kunnen wenden. En als gij ’t doet voorkomen als deed ’t huis G&C vooral in dat soort kunst, Millet & Daumier, zeg ik daarop dat het huis G&C gedecideerd niet in der tijd, vóór de groote Milletverkoopingen zich met Millet heeft geoccupeerd6 – en met Daumier zoowat evenmin.– Toen ter tijde van Daumiers & Millets jeugd hadden G&Cie het heel druk met Julien Brochart en Monsieur Paul Delaroche – voor mij geen erge Monsieur, Delaroche niet.7 Zooveel voorb ’t huis G&Cie.
Gegroet.–

b. à t.
Vincent –

 2r:5
Ik weet vooruit dat ik er spijt van zal hebben, en ergen spijt zelfs bij momenten, als wij scheiden.
En misschien – al zij er voor U geen ongemak of zorg aan verbonden – gij van uw kant ook wel eens het half en half minder prettig vinden.–c
Doch het ding bij zijn naam genoemd hebbende amitie traînante, wat zit er anders op dan separatie. En om U de waarheid te zeggen, dikwijls reeds heb ik gedacht dat de toestand onhoudbaar zou worden tusschen U en mij tenzij ik de een of andere, zij het geringe, relatie kon hernieuwen met G&Cie, G&Cie jegens wie ik après tout niets misdreven heb dan dat ik 6 jaar lang zoo goed en zoo kwaad ik kon voor hun heb gewerkt.– Wat zeer zeker een groote misdaad is van mij en wel voldoende om daarnaard elkaar te haten, hein – dat is immers de handel.–
Maar niet alleen mijn werk maar ook bovendien alles wat ik U gezegd heb, dat in der tijd het had kunnen en behooren geredresseerd worden wat de laatste jaren in den Haag me overkwam, waart ge te groot voor er de minste notitie van te nemen.–
 2v:6
Van broederlijk gesproken, behooren deze dingen onder de broederlijkheden.– En – kan het anders dan dat ik het onuitstaanbaar ga vinden, iets als wat gij schrijft: heb DUS nog een beetje geduld.–
Ziedaar, ik heb mijn geduld noodig voor mijn werk vriend, en als ik jegens U en anderen wat korter aangebonden ben is het omdat het iets lafs is iemand met een kluitje in ’t riet te sturen, zoo’n kluitje als “heb dus nog een beetje geduld”.–
Nu, dus ik twist met U – en ’t was tijd ook.
In ’t begin hebt gij teekeningen laten zien aan Heyerdahl – aan Buhot.– Waarom sedert niet.
Waarachtig ik ben er kwaad om dat gij zoo slap U hebt gehouden sedert, en ik ben daarom kwaad – het is niet om iets anders – het is om dat verdomde mij telkens zeggen “werk maar voort”, “heb nog wat geduld”, en geen vinger verroeren om te zorgen ik ietwat satisfactie hebbe van mijn werk.

 3r:7
Gij moet er zelf net mee doen zoo als ge wilt maar ik voor mij kan niet alles voor zoeten koek slikken.–
Dat gij in Uw brief zoo iets zegt van G&Cie als specialiteiten in Millet & Daumier is wat al te fameus bar. Dacht gij dan waarlijk ik zóó sufte dat ik zulke enormiteiten gelooven zou – wel wel – Ge verdient wel eens een coup de dent gij, als ge Uw medemenschen zulke dingetjes op den mouw tracht te spelden.–
G&Cie kwamen in de meeste gevallen met oorspronkelijke artisten met de nachtschuit,e wie hun protegés geweest zijn – va – ’k weet het ook net als gij het kunt weten.– Een der beste zetten van G.&Cie is nog dat zij in de laatste jaren verscheiden Hollanders, Maris, Mauve gepousseerd hebben en dat was nog meer speciaal een initiatief van H.G.T.8
Dat zij Breton hebben is iets dat betrekkelijk op zich zelf staat.– Maar in den tijd zelf van Millet, Dupré, Corot, Daubigny, toen die jong waren – allons – lieten G&Cie er zich veel aan gelegen liggen???
Breton nu is, dat weet ge, als persoon nogal anders dan Millet en Corot – en ik kan me begrijpen dat G&Cie hem “als mensch minder onaangenaam vinden”.  3v:8 Daumier – Daumier in zijn vroegeren tijd vooral – als ik me daar in denk – en stel er tegenover het Guizot achtige van vader Goupil zoo als hij toen was – – – – – – – – – – het amuseert mij wel me in die oppositie in te denken.–
G&Cie hadden dunkt me steeds iets regtzinnigs en zagen nog al neer op andere huizen als of zij zelf beter waren dan andere handelaars.– Nu, en het was en is één zelfde pot nat.
’K geloof dat Millet en Daumier zoo wat door alle handelaars zijn genegeerd.
l’excellent leur échappe toujours” zei een liefhebber met betrekking tot hoe de handelaars met de studies van Corot deden.9 En dat woord is fijn – ’t zijn meestal algemeenheden, hun opinies – als die van Joseph Prudhomme van Monnier.10 Doch hierover te philosopheeren verveelt U – en mij.–
Gegroet.– Ik lees daar Moe’s briefje. Het doet me pleizier ge er uit zien kunt ik hun maar minder en minder spreek over wat wij onder ons hebben. Ik zeg maar dat alles goed is tot dat ik zeggen zal, even kort, dat wij begrepen hebben onze zaken nog al uit elkaar liepen. Dat is zoo. Gij zijt vast aan G&Cie. G&Cie doen zeker niets in de eerste reeks jaren met mij. In dien tusschentijd, ik vraag het U, is het voor mij te doen te berusten in dat absoluut niets vooruitgaan wat gij mij voorspiegelt.–

translation
 1r:1
My dear Theo,
Well — but that simply won’t do. What I get from your letter is this — you talk about a ‘flagging love’, and say that when you were faced with this question, you eventually broke it off.1
Well, at least this is something manly.
Here we have a different case, though. I’m not faced with a flagging love so much — as with a flagging friendship — and very flagging. The friendship between you and me really has been mightily weak for the greater part of the last year.
Shouldn’t we just apply that same system to it?
One of the things (there are still more in that genre) about which I say ‘that simply won’t do’ is that now, when you send me money, you send me 1/3 and say, ‘I can actually send the rest too, but it suits me better to do it at the end of the month if it doesn’t inconvenience you’ — or something of the kind. So, do you still have to ask that, whether or not it’s convenient to me? You know yourself that last month I used at least 3/4 in one go to pay things off. But I didn’t complain about it, not even when it didn’t arrive until 10 days into March. But now, because I promised to pay various things off on 1 March that I owed when I came here, now having to wait till the end of the month again — whether that’s exactly a stroke of luck for me — you must just think about that for yourself.  1v:2
Come on, brother — you’ll probably find it ‘not brotherly’ of me that I most definitely rank our friendship as it now stands under things without spirit — but in the past I would certainly have taken it very much to heart, this question of being brotherly or not brotherly. And now — I won’t take it to heart. And I don’t much care what you’ll think of me.
For myself I know that, precisely because we started out as friends and with respect on both sides — for myself I know that I won’t tolerate its degenerating into patronage. I don’t choose to become your protégé, Theo. Why? Because. And this is what it’s threatening more and more to come down to.
I think that what you say about my work is silly on two counts — I think it’s silly of you to give your opinion of how the Salon jury would judge my work when I’ve never uttered a syllable to you about sending anything to the Salon.2 I think it’s silly... well I think several other things are silly. And then, the other part is the little compliment in this form at the end: if I did this and did that, then I would be the person who would make you more reconciled to one thing and another.
To what you say about not liking Lhermitte so much any more, I say that the fault lies with you. I think perhaps, as you do, that Millet ranks even higher,  1v:3 but by Jove — if, as you do, one sees a lot by Lhermitte yet isn’t sufficiently carried away by it not to think of comparisons, in my view it betrays a certain small-mindedness.
Which, for that matter, I’m afraid you’ll come to suffer from more and more.
I never spoke to you about sending anything to the Salon, did I? — but I did speak to you about the people at the illustrated magazines — particularly Buhot, at the time.3 And I don’t take back that I encouraged you to do it. But it was probably too much trouble for you.
Moreover — my friend — I wanted to repeat to you once more, but more clearly, what I also told you in a previous letter.4 If you were serious about wanting to do something with my drawings after a further period of work on my part, I would think it a good plan not to show them until we had some thoroughly good drawings. But that isn’t how you think about me, nor how you speak to other people about me, and you aren’t serious.5
On one condition, though — that in the meantime my life wasn’t too lonely and wretched, my position not too false, but I could resign myself to the present with a feeling of freedom — I wouldn’t even mind waiting a very long time before my work was shown.
But how do things stand at present? You’re doing absolutely nothing to give me a bit of distraction, which I sometimes need so much, by meeting people and seeing things now and again.
Anyway, I feel that nothing suits you better than simply not noticing me personally. It’s been like this for the best part of a year, and now the reaction is that I say: this way will lead to nothing whatsoever — neither for you nor for me, and it would be stupid to carry on in this way. Stupid.  1r:4
When I read your recent letters, what I see from them is that you’re contriving to make it seem that the whole thing is my fault if we split up. That’s such a mean Van Goghish trick, such a bit of self-righteousness, that you can have with great pleasure if you’re attached to it.
Pa would do the same — I know for myself how I’ve felt for the last year and what thoughts I have about our friendship. As it now is, intolerable.
Be that as it may, whether I do well or ill by speaking as I speak, the risk is on my side, Theo; for you it’s easier to be rid of me altogether. For my part, if I break off our relationship, particularly in the financial sense, I will consequently have absolutely nothing else, and that’s the opposite of the usual tactics of Messrs van Gogh & Co.
See in this — what you will. Conclusion — you say something to the effect that you would concern yourself with my drawings when they’re so good that you could put them alongside Millet and Daumier.
For my part I believe that, of course, but at the same time I also know that in that case there are other people to whom I’ll be able to turn. And if you make it appear as if the house of G&C dealt chiefly in that sort of art, Millet and Daumier, I say to that that the house of G&C definitely did not concern itself with Millet at the time, before the big Millet sales6 — and just about as little with Daumier. In Daumier’s and Millet’s youth, G&Cie were very busy with Julien Brochart and Monsieur Paul Delaroche — to my mind not very much of a Monsieur, that Delaroche.7 So much for the house of G&Cie.
Regards.

Yours truly,
Vincent

 2r:5
I know in advance that I’ll be sorry, and even very sorry at times, if we split up.
And perhaps — although there’s no inconvenience or worry associated with it for you — you for your part will also sometimes find it half-and-half less pleasant.
But having called the thing by its name, flagging friendship, what else is there but separation? And to tell you the truth, I’ve already often thought that the situation between you and me would become intolerable unless I could renew some sort of relationship, albeit slight, with G&Cie — G&Cie to whom, after all, I’ve done nothing wrong other than working for them for 6 years to the best of my ability. Which is obviously a great crime on my part and quite enough to hate each other accordingly, eh? That’s business, after all.
But you were too high and mighty to take the slightest notice not only of my work but also of everything else I’ve told you, namely that what happened to me in The Hague in the last few years could and ought to have been redressed at the time.  2v:6
Speaking of brotherly, are these things part of brotherliness? And — how can I find something like you write: SO just have a little more patience, anything but insufferable?
So there you have it, I need my patience for my work, my friend, and if I’m rather short-tempered with you and other people it’s because it’s cowardly to fob someone off with something like ‘so just have a little more patience’.
Well, so I’m quarrelling with you — and high time too.
In the beginning you showed drawings to Heyerdahl — to Buhot. Why not since then?
Truly, I’m angry because you’ve been so lax since then, and that’s why I’m angry — it’s not about anything else — it’s because of that damned telling me each time ‘keep on working’, ‘have a little more patience’, and not lifting a finger to see to it that I get the slightest satisfaction from my work.

 3r:7
You must do exactly as you wish, but for my part I can’t swallow everything whole.
The fact that you say in your letter something about G&Cie as specialists in Millet and Daumier is really going too far. Did you truly think I’m so stupid that I’d believe such bêtises? — Well, well. You could sometimes do with a stinging rebuke, you could, when you try telling your fellow man such tall tales.
In most cases, G&Cie were late with original artists — go on — I know who their protégés have been just as well as you must know. One of G&Cie’s best moves is that in recent years they’ve promoted various Dutchmen, Maris, Mauve, and that was more particularly on H.G.T.’s initiative.8
The fact that they have Breton is a relatively isolated case. But in Millet, Dupré, Corot, Daubigny’s own time, when they were young — come on — did G&Cie take much notice of them???
Now Breton, you know that, is rather different as a person from Millet and Corot — and I can understand that G&Cie ‘find him less disagreeable as a man’.  3v:8 Daumier — particularly Daumier in his early days — when I think about that — and set it against the Guizot-ness of old man Goupil as he was then — — — — — — — — — — it does amuse me to think in terms of that contrast.
It seems to me that G&Cie were rather orthodox and tended to look down on other houses as if they themselves were better than other dealers. Well they were, and still are, all tarred with the same brush.
I believe that Millet and Daumier were pretty much ignored by all the dealers.
Excellence always escapes them,’ an art lover said about the way the dealers handled Corot’s studies.9 And that’s a shrewd remark — they’re usually generalities, their opinions — like those of Monnier’s Joseph Prudhomme.10 But philosophizing about this bores you — and me.
Regards. I’ve just read Ma’s note. I’m pleased that you can tell from it that I speak less and less to them about what’s going on between us. I’m just saying that everything is all right until I tell them, equally briefly, that we’ve realized that our affairs are diverging quite considerably. That is so. You’re bound to G&Cie. G&Cie will certainly not do anything with me for years to come. In the meantime, I ask you, how can I resign myself to the prospect that you hold out to me of making absolutely no progress?
notes
1. In letter 434 Vincent responded to the question as to whether Theo should or should not continue his relationship with Marie, an issue that Theo had raised in a letter.
a. Means: ‘om zaken af te betalen’ (to pay things off).
2. Whereas Vincent reacts indignantly here, a year later, when Theo again suggested submitting Vincent’s work to the Salon, he was in favour of the idea: see letter 484.
3. For Félix Buhot, who was an engraver for Goupil & Cie, and for the sending of magazines, see letters 280 ff.
4. This ‘previous letter’ on selling work is letter 432.
5. Van Gogh added ‘But ... serious’ (‘Doch … meenens’) later.
6. The large sum paid for The angelus , 1857-1859 (Paris, Musée d’Orsay) had caused raised eyebrows: see letter 17, n. 3.
7. In 1858 Goupil began publishing photographic reproductions after the paintings of Paul Delaroche. Exhib. cat. Amsterdam 1999, p. 69. Brochart's first name was Constant-Joseph.
b. Read: ‘Dit voor wat betreft’ (cf. the English ‘so much for’; and the French ‘autant pour’).
c. Read: ‘Zult vinden’ (will find) (transferred contraction of ‘zal’ (shall) in l. 137).
d. Means: ‘daarmee in overeenstemming’ (accordingly).
e. Means: ‘Achteraf, te laat’ (after the event, too late).
8. After his return from Paris in 1871 Jacob Maris sold his work exclusively through Goupil in The Hague, where H.G. Tersteeg was the manager. Maris is said to have been unhappy later in his life with the way Tersteeg ‘pushed’ him. See B. Boon, ‘Jacob Maris en kunsthandel Goupil’, Jong Holland 15-3 (1999), pp. 15-27, esp. 23, and Stolwijk in exhib. cat. Haarlem 2003, pp. 57-67. In the 1871-1887 period Mauve was one of the best-selling artists in the Goupil stable in The Hague. See Stolwijk 1998, p. 211 (table 12).
9. This phrase has not been found in the Corot literature; it was probably passed on by word of mouth.
10. See for the character of Prudhomme in Monnier’s Scènes populaires dessinées à la plume, Grandeur et décadence de M. Joseph Prudhomme, Mémoires de Monsieur Joseph Prudhomme, and Croquis à la plume. letter 296, n. 3.