Dank voor Uw schrijven – het gaat met Moe goed – de dokter sprak in t’begin van dat ’t een half jaar zou duren eer het been genezen was – nu spreekt hij van een goede 3 maanden1 – en hij zeide tot Moe – “maar dat is de schuld van uw dochter want ik tref het zelden, heel zelden aan dat er zoo goed gezorgd wordt als zij doet”. Wat Wil doet is ook voorbeeldig, voorbeeldig, ik zal dat niet ligt vergeten.–
Bijna alles is van ’t begin af op haar neergekomen en zij heeft moe veel misère bespaard.–
Om nu maar eens iets te noemen, dat Moe zoo weinig is doorgelegen (wat in ’t begin heel erg begon en een eind ver gevorderd was) dat is haar schuld gedecideerd.– En ik verzeker U het niet altijd pleizierige karweitjes zijn die ze te doen heeft.
Hoor eens – toen ik nu uw brief gelezen had over de teekeningen heb ik dadelijk U gestuurd een nieuwe aquarel van een wever en vijf penteekeningen.–2 Van mijn kant ook, franchement zal ik U zeggen dat ik geloof dat het waar is wat gij zegt, dat mijn werk veel beter moet worden, maar tevens ook dat Uw energie om er wat mee te doen ook wel wat beslister mag worden. Ge hebt nog nooit een enkele van me verkocht – voor veel of voor weinig niet – en het EIGENTLIJK NOG NIET GEPROBEERD. Ge ziet, ik word daar niet boos om – maar – we hoeven nu eenmaal elkaar geen mietje te noemen.
Op den duur zou ik zeker niet daar het hoofd bij neerleggen.
Ge kunt van Uw kant ook franchement blijven spreken.
Betreffende verkoopbaarheid en onverkoopbaarheid, dat is een oude vijl waar ik me de tanden niet van plan ben op stomp te bijten.3
Enfin ge ziet mijn antwoord is dat ik eenige nieuwen stuur – en regt gaarne wil ik dit blijven doen – niets liever dan dat.– Alleen ge moet uw franchise er maar eens heelemaal uitgooien – dat heb ik het liefst – of gij er u mee denkt te occupeeren voor ’t vervolg of dat uw waardigheid dit niet toelaat.– Het verleden daargelaten – sta ik voor de toekomst, en afgescheiden van wat gij er van denkt heb ik gedecideerd plan te trachten er iets mee te doen.–
Ge hebt me onlangs zelf gezegd dat gij handelaar zijt – goed – men vervalt met een handelaar niet in ’t sentimenteele, men zegt, mijnheer als ik u teekeningen in commissie geef, mag ik er dan op rekenen U ze laat kijken.– De handelaar moet voor zich zelf
1v:3 weten of hij daarop ja – neen – of iets tusschen beiden zeggen wil.
Maar de schilder zou mal zijn als hij ze in commissie stuurde als hij merkte dat de handelaar toch als iets wat het daglicht niet zien mogt zijn werk beschouwde.
Nu kerel – we zijn beiden in de werkelijkheid – en juist omdat wij elkaar niet in de wielen rijden willen, moeten we ronduit spreken.– Als gij zegt – ik kan er me niet mee occupeeren – best, ik zal daar niet boos om worden – doch dan ben ik niet verpligt te gelooven dat gij gansch en al een orakel zijt ook, niet waar.–
Ge zegt, het publiek zal zich ergeren aan dit en dat vlekje &c. &c.– Hoor eens – dat kan wel zijn doch U, handelaar, hindert dit of dat nog meer dan ’t publiek in kwestie, zoo dikwijls reeds heb ik dat opgemerkt – en gij begint er mee. Ik moet er me ook doorslaan Theo en met U ben ik nog precies, precies op de zelfde hoogte als een paar jaar geleden. wat gij zegt van mijn werk van nu – “het is bijna verkoopbaar doch” – is woordelijkhetzelfde als wat ge me schreeft toen ik uit Etten
u mijn eerste Brabantsche schetsen stuurde.–4 Dus zeg ik – het is een oude vijl.
En mijn redenatie is dat ik voorzie ge altijd ’t zelfde zeggen zult – en dat ik, die tot heden eenigzins systematisch zuinig was met demarches te doen bij handelaars, nu van taktiek zal veranderen en heel ijverig worden om te trachten mijn werk aan den man te brengen.–5
Ik begrijp nu wel dat mijn doen & laten U niet schelen kan. maar indien het U niet schelen kan, ik voor mij vind het altijd ietwat beroerd en zie eenigzins op tegen dingen die alligt zich presenteeren zullen – n.l. dat men mij vraagt: hé doet ge geen zaken met je broer of met Goupil. Nu, ik zal dan zeggen – het is beneden de waardigheid van ces Messieurs G&Cie, van Gogh & Co. Dit maakt alligt een slechten indruk voor mij – waar ik nu wel op geprepareerd ben – maar toch voorzie ik er koeler en koeler door zal worden jegens U ook.–
ik heb het oude kerkje nu geschilderd6 en weer een nieuwen wever.–7 De studies uit Drenthe, zijn die dan zoo bijzonder slecht?–8 ik voel mij niet geanimeerd U de geschilderde studies van hier te sturen, neen daar zullen we maar niet aan beginnen – ge kunt ze zien als ge in ’t voorjaar misschien eens hier komt.–
Wat ge schrijft over Marie is wel begrijpelijk – als eene vrouw niet erg water- & melkachtiga is kan ik er zeer wel in treden zij weinig animo heeft zich te verkniezen bij kwaadaardige vaders mitsgaders geestelijke zusters, althans en voor eene vrouw en voor een man is de verzoeking zoo tamelijk pressant quand même die stagnatie te breken.–9
Stagnatie die begint met eene op zich zelf misschien mooie resignatie doch waar men helaas wel spijt van moet hebben meestal als men voelt men zou bevriezen op den duur.– Las een woord uit Daudet over geestelijke vrouwen, Ces deux visages se regardèrent – elles echangèrent un regard méchant, froid, fermé – qu’a-t-il/elle?– Toujours la même chose.–10 ziedaar dien eigenaardigen blik der phariséers en devote dames.– Ja wij mankeeren dan ook altijd – la même chose.
Ja – wat moet ik er van denken, van wat ge zegt van mijn werk. b.v. ik zal nu eens komen juist op de studies uit Drenthe – daar zijn er bij die zeer oppervlakkig zijn, dat zeide ik ook zelf – maar wat krijg ik op mijn boterham voor die welke stil en bedaard eenvoudig buiten zijn geschilderd, trachtende niets te zeggen er in dan wat ik zag. ik krijg er voor: preoccupeert Michel u niet te veel?– (ik heb ’t hier over die studie van het hutje in ’t donker11 en over de grootste der plaggenkeeten, n.l. die met het groene veldje op den voorgrond.)12 Ge zoudt zeker precies ’t zelfde zeggen van het oude kerkhofje.
En toch, noch voor het kerkhofje noch voor de plaggenkeeten dacht ik aan Michel, ik dacht aan mijn motief waar ik voor zat.– Motief inderdaad een geval dat geloof ik als Michel er langs was gekomen hem zou hebben staande gehouden en getroffen.–
ik voor mij stel me volstrekt niet met meester Michel gelijk – maar Michel imiteeren dat doe ik nu daarom gedecideerd ook niet.–
Nu, ik ga misschien eens probeeren in Antwerpen wat te verkoopen en juist een paar van de Drentsche studies wil ik wel eens in een zwarthout lijstje zetten – die ik hier bij een timmerman aan het zoeken ben – ik zie mijn werk het liefst in een diep zwart lijstje en hij maakt ze goedkoop genoeg.13
Ge moet het me niet kwalijk nemen broer, dat ik er over spreek.–
Ik zoek in mijn werk iets stils en iets leuks.bevenmin als dat ik goed vind ze geheel stil blijven liggen, evenmin verlang ik naar dat mijn werk in de eerste winkels in cannelurelijsten zullen geetaleerd zijn, ziet ge.–
En nu is dien middenweg te beginnen mijns inziens en ik moet eenigzins beslist weten hoe ik het met u heb, of liever ik zeg u eens dat ofschoon in uw woorden gij er nog omheendraait, ik geloof gij inderdaad niet het laat kijken. en ik geloof zelfs niet gij vooreerst daarin zult veranderen.
Hebt ge hierin gelijk of ongelijk, ik treed daar niet in. Ge zult me zeggen dat ik door andere handelaars zal behandeld worden precies als door U, behalve dat gij, ofschoon ge met mijn werk u niet occupeeren kunt, toch me geld fourneert en andere handelaars dit zeker niet zullen doen en ik toch zonder geld geheel vast zal raken.
Ik zeg daartegen dat in de werkelijkheid de dingen zóó scherp niet zich profileeren als dat, en dat ik bij den dag levende zal zien hoe ver ik kom.
Ik heb U van te voren gezegd dat in deze maand ik in dezen iets wenschte te beslissen en dat moet dan ook.–14 Nu, doordat ge welligt plan hebt in ’t voorjaar reeds te komen dring ik er niet op aan ge direkt geheel en al beslist, maar weet dat ik geen vrede kan hebben met zoo als het nu is – ik voor mij, overal waar ik kom en speciaal t’huis ook, word altijd op de vingers gekeken. wat ik doe met mijn werk, of ik er iets voor krijg &c., enfin in de zamenleving let bijna ieder daar altijd op en wil er ’t zijne van weten.–
En dit is heel begrijpelijk. Nu, het is voor mij heel beroerd als ik altijd in een scheeve positie ben.
Allons – het kan niet precies blijven zoo als ’t nu is. Waarom niet? daarom niet.–
Indien ik zoo koel als ’t maar kan ben tegen Pa – tegen C.M. – waarom zou ik me anders voordoen tegenover U indien ik in U zou opmerken precies de zelfde taktiek van zich nooit prononceeren. Reken ik me beter dan Pa of dan U.– Best mogelijk van niet, best mogelijk ik minder en minder de dingen in goed en kwaad splits – doch ik weet wel dat deze taktiek voor een schilder niet passend is en men als schilder zich moet prononceeren en sommige knoopen doorhakken.
2r:8 Enfin – ik geloof qu’une porte doit être ouverte ou fermée.–15
Nu, ik denk toch dat gij wel begrijpen zult dat voor de schilders een handelaar niet neutraal kan zijn – dat het precies dezelfde impressie maakt of ge neen zegt met of zonder doekje er om, en zelfs krijgt men misschien meer het land als het zoo in complimenten gewikkeld gezegd wordt.
Ziedaar iets wat ge misschien later meer zult inzien dan nu – ik beklaag de handelaars als ze oud worden – al hebben ze nog zoo hun schaapjes op ’t drooge – dat helpt niet voor alles – dan althans niet. Tout se paye en een ijskoude woestijn wordt het veel malen voor hen dan.
Nu – maar ge zult daar misschien anders over denken. En ge zult zeggen dat als een schilder in een gasthuis crêveert en begraven wordt met de hoeren in de fosse commune – waar er après tout veel liggen – dit ook zoo tamelijk triest is, vooral als men bedenkt dat het sterven misschien niet zoo moeielijk is als het leven zelf.–
Nu, dat een handelaar niet altijd geld heeft om te helpen is niet kwalijk te nemen maar wel is het m.i. kwalijk te nemen als men merkt, deze of die brave handelaar spreekt heel vriendelijk maar in zijn hart schaamt hij zich voor me. en mijn werk laat hij glad liggen. Franchement dus, ik zal ’t u niet kwalijk nemen indien ge ronduit zegt dat ge mijn werk niet goed genoeg vind of wel er nog bovendien andere redenen zijn waarom ge er u niet mee kunt occupeeren, doch als ’t bij U in een hoek wordt gelegd en ge laat het niet zien is niet aardig als ’t gepaard gaat met de verzekering – DIE NIET AAN TE NEMEN IS – dat voor u zelf ge er iets in vindt. Ik geloof dat niet – ge meent daar zoo ± niets van. En juist omdat ge zelf zegt dat ge beter dan eenig ander mijn werk kent, mag ik wel aannemen ge nog al heel slecht er over moet denken als ge er uw vingers niet aan vuil wilt maken.– Waarom zou ik me aan U opdringen. Nu, gegroet.
Wat er ook zij van een paar jaar die ik me van me zelf moeielijk kan begrijpen, toen ik door godsdienstige idees – een soort mysticisme in de war ben gebragt – die periode daargelaten,16 heb ik altijd met een zekere warmte geleefd.– Nu wordt het al barder en kouder en saaier om mij heen.– En als ik U zeg dat ik het zoo niet uithouden WIL primo, laat staan of ik het al dan niet kan, beroep ik mij op mijn gezegde in het heel eerste begin onzer relatie. Wat ik op U tegen heb gehad in ’t laatste jaar is een soort terugvallen in het koud fatsoenlijke, dat ik steriel vind. en waar men niets aan heeft – lijnregt opposiet aan al wat actie is, aan al wat artistiek is speciaal.
Ik zeg het U zoo als ik ’t meen, niet om U beroerd te maken maar om U te doen zien en voelen zoo mogelijk waar het hem aan schort dat ik niet meer met ’t zelfde pleizier van vroeger aan U als broer en vriend denk. Er moet meer animo in mijn leven komen, wil ik meer brio krijgen in mijn penseel – met geduld oefenen kom ik geen haarbreed verder. Indien gij voor U zelf terug valt in het bovengenoemd[e], neem het mij dan niet kwalijk ik jegens U niet ben als in ’t eerste jaar b.v.
Over mijn teekeningen – op dit moment komt het mij zelf voor dat de aquarellen, de penteekeningen wevers, de laatste penteekeningen waaraan ik nu doende ben, niet algeheel zoo saai zijn dat het geheel niets is.– Doch als ik zelf tot de conclusie kom, er deugt niets van en Theo heeft gelijk dat hij ze aan niemand laat zien – dan – dan – zal het mij bewijste meer zijn dat ik mijn reden heb iets niet goed te vinden in onze scheeve positie van nu en zal te meer trachten naar verandering quand même – beter of erger, maar niet hetzelfde.–
Indien ik nu zag dat gij er, indien ge mij niet ver genoeg gevorderd rekent, iets aan deedt om mij verder te krijgen, b.v. door wegens Mauve vervallen is eens met een ander flink schilder me in kennis te brengen, of enfin iets, het een of het ander teeken dat mij bewees ge werkelijk in mijn vooruitgang geloofdet of dien behartigdet.– Doch neen, er is – ja het geld – maar voor de rest niets behalve dat “werk maar voort”, “heb geduld” – even koud, even dood, even dor en even onuitstaanbaar als of b.v. Pa het zeide.– Ik kan daar niet op teeren – het wordt me te eenzaam, te koud, te hol en te suf.
Ik ben niet beter dan een ander, in zoover dat ik mijn behoeften en verlangens heb als iedereen, en tegen zeker weten dat men aan een al te kort lijntje gehouden wordt, in een doofpotje, is het zeer begrijpelijk men reageere.–
Valt men van kwaad tot erger – dit zou in mijn geval niet onmogelijk zijn – wat doet het er dan nog toe. Een kans om het beter te krijgen moet men wel wagen als men het slecht heeft.
Broer – ik moet U toch nog eens in herinnering brengen hoe ik was heel in ’t begin van dat wij het begonnen.– Van het begin afaan is het geweest dat ik U op de vrouwenkwestie ook heb gewezen, ik weet nog dat ik U naar ’t station te Rozendaal heb gebragt in ’t eerste jaar en dat ik U toen heb gezegd dat ik op alleen zijn zóó tegen was dat ik liever met een slechte hoer was dan alleen. Misschien herinnert gij U dat.17
Het is mij eerst een haast ondragelijk idee geweest dat onze relatie niet duren zou.– En ik had zoo ontzettend graag gehad het eenvoudig te wijzigen ware geweest.– Mij zelf wijs te maken dat dit kan tegen den draad in, ben ik echter ook niet altijd toe in staat.–
De gedruktheid er over is dan ook wel een van de oorzaken geweest dat ik U uit Drenthe zoo beslist heb geschreven, word nog schilder.–18 Wat direkt bekoelde toen ik zag dat uw onvoldaanheid over de zaken verdween toen gij weer op beter voet waart met Goupil.–
Ik vond dat eerst maar half opregt – toen later, en nu ook nog vind ik het zeer begrijpelijk en vind het meer een vergissing van mij ik U schreef, word schilder, dan van U dat gij uw zaken met animo hervattet toen ze meer hervatbaar werden en het ophield dat men machineerde om ’t u onmogelijk te maken.–
Op zich zelf blijft evenwel dat ik mij gedrukt voel door het scheeve der positie tusschen ons beiden. Op dit moment is het voor mij van meer belang voor f. 5 te verkoopen dan f. 10 te krijgen bij wijze van protectie. Nu, eigentlijk meest gedecideerd, schrijft ge herhaaldelijk dat primo niet als handelaar (dat laat ik nu daar en neem ’t u althans niet kwalijk) maar secundo niet in ’t privé ook (dat neem ik U wel een beetje kwalijk) ge de allerminste of geringste demarche hebt gedaan, doet, of vooreerst meent te kunnen doen, voor mijn werk.–
Ik mag in dezen niet suffen of een lamlul zijn, dus vierkant weg, als ge niets doetmet mijn werk begeer ik uw protectie niet. De reden zeg ik ronduit en zal ik ook precies zoo zeggen als ik moeielijk kan vermijden er reden voor op te geven.
Het is hier dus niet dat ik Uw hulp van af ’t begin tot nu negeer of verminderen wil. Het is hier de kwestie dat ik meer heil zie zelfs in ’t armzaligste, ellendigste scharrelen dan in protectie (waar het in aan ’t ontaarden is).
Het aller allereerste begin kan men niet zonder, maar nu moet ik dan maar in godsnaam, god weet hoe, gaan scharrelen danc bewilligen in iets wat toch ons niets verder zou brengen. Broederlijk of niet broederlijk, als ge niets anders kunt dan absoluut alleen het finantieele moogt ge dat ook voor u houden.– Zoo als ’t nu in ’t laatste jaar, durf ik haast zeggen, geweest is, bepaalde het zich uitsluitend tot geld.–
En bleek het mij dat, ofschoon ge zegt ge me geheel vrij laat, au fond toch als ik dit of dat b.v. met een vrouw doe dat gij en anderen niet goed vinden
4v:13 (misschien teregt niet goed keurt, maar daar heb ik wel eens maling aan) er zoo’n kleinen ruk aan den teugel van het geld komt om mij eens te laten voelen dat het “in mijn belang” is ik mij schikke naar uw opinie.–
Ge kreegt in zake met de vrouw ook uw zin en het was uit,19 maar – – – – – – wat kan ’t mij verdommen een beetje geld te krijgen als ik dan de zedelijkheid moet betrachten. Toch op zich zelf vind ik het geen absurd iets in U gij toen dezen zomer niet goed vond dat ik het nog had willen doorvoeren. Maar in vervolg van tijd voorzie ik het volgende: ik zal wederom eene relatie hebben in wat gij lieden noemt den minderen stand – en op nieuw, als ik dan nog in relatie ben met U, dezelfde oppositie krijgen. Oppositie welke alleen dan gijl. met eenigen schijn van billijkheid zoudt kunnen doorvoeren indien ik van U ontving zóóveel dat ik anders zou kunnen.– Wat gij niet geeft en niet geven kunt of wilt après tout – noch gij noch Pa noch C.M. of zoo, die haantje de voorste zijn om dit of dat niet goed te vinden – en ik après tout ook niet van U begeer, daar den minderen stand of den meerderen ik niet veel over denk.
Ziet ge waarom het van mij geen overmoedige handeling was of zijn zou indien ik ’t weer probeerde.–
Omdat ik de pretentie niet heb primo, de roeping gaard niet gevoel, en secundo niet de middelen ontvang van wie dan ook, of verdien, om een soort stand of wat ge ’t noemt op te houden – reken ik me volkomen vrij het te houden met minderen zoo genaamd, als dit voor de hand ligt.
Vraag nu u zelf eens af of ik het alleen ben, onder die in ’t zelfde vak ben, die meest beslist bedanken voor protectie als die medesleept verpligtingen om een soort stand op te houden terwijl het geld beneden ’t peil is om het te kunnen, zoo dat men er schuld bij maakt in plaats van vordert. Was het te doen met het geld zoo zou ik misschien even min als anderen weigeren mij te plooien.– Doch zoover zijn we vooreerst zeker niet – ik heb een reeks jaren voor de borst, volgens uw eigen zeggen, dat mijn werk al bitter weinig handelswaarde zal hebben.– Goed – DAN VAL IK LIEVER IN HANDEN VAN SCHARRELEN en van manger de la vache enragée20 – wat ik wel eens meer heb gedaan – dan in handen van de heeren Van Gogh.
Dat ik in der tijd heb getwist met Pa heeft mij alleen in zoover berouwd dat ik het niet 10 jaar eerder heb gedaan.– Indien gij door gaat op ’t voetspoor Pa &c. – zult ge eens zien hoe ge U embêteeren zult gaandeweg – en – hoe ge ook voor zekere personen embêtant worden zoudt.– Doch dat zijn mauvais coucheurs21 en, zult ge zeggen – die leggen geen gewigt in de schaal.–