Back to site

420 To Theo van Gogh. Nuenen, between about Sunday, 6 and about Sunday, 13 January 1884.

metadata
No. 420 (Brieven 1990 437, Complete Letters 361)
From: Vincent van Gogh
To: Theo van Gogh
Date: Nuenen, between about Sunday, 6 and about Sunday, 13 January 1884

Source status
Original manuscript

Location
Amsterdam, Van Gogh Museum, inv. no. b394 V/1962

Date
In De brieven 1990 this letter was dated on or about 11 March 1884. However, it fits more logically at the beginning of the year – Van Gogh looks back on the previous year (l. 58). In any event it was certainly written before March, as is clear from ll. 51-52: ‘I would wish it to remain the usual until March’. It precedes letter 422, which dates from about 15 January 1884. In that letter Van Gogh wrote about how things should proceed in terms of Theo’s financial contributions, and what changes might possibly take place in that regard from March onwards. The use of the notion of ‘disorder’ in letter 420 (l. 46) and ‘disorderliness’ in letter 422 (l. 10) is a further indication that the two letters were written at around the same time. Since Van Gogh is somewhat less fierce in letter 422 and promises to send watercolours, we think that the present letter preceded that one. This means that it then follows letter 419 of around 4 January, and this is in line with what it says at the beginning of the letter: Van Gogh now writes in a calm tone (while he says that he was rather rash in the previous letter). It is not possible to say for certain whether there was yet another letter at the beginning of January or whether that was letter 419, which crossed Theo’s in the post. For all these reasons we believe that letter 420 dates from between about Sunday, 6 and about Sunday, 13 January 1884. See also Dorn in exhib. cat. Vienna 1996, pp. 154 (n. 1), 162 (nn. 2-3).

original text
 1r:1
Waarde Theo,
Uw brief ontvang ik daareven. Misschien doordat Uw brief kruistte een schrijven van mij in denzelfden toon als hetgeen heden door U wordt beantwoord,a zult gij zien dat ik hier spreek in eene andere stemming dan de overijling door U verondersteld.– Juist omdat ik bedaard zeg wat ik zeg, al zij het niet den toon welken zoo dagelijks wordt gebezigd (hier is het een ernstige zaak), kan ik geen gebruik maken van Uw welwillendheid om het als “in haast” gesproken te beschouwen.– Juist die opvatting van U (dat ik in haast en zonder nadenken zou gesproken hebben) is mij bewijs genoeg wij hier staan op een punt waar meer woorden ons niet verder zouden brengen en vind ik het goed we deze kwestie laten rusten.
Gij zegt gij moet komen op het finantieele. Ik ook.
Broer, weet ik herhaal wat ik vroeger zeide, zonder verandering, betreffende dat gij mij nobel hebt geholpen – en dat:

money can be repaid, but not kindness such as yours.1

Maar – ziehier wat ik wil en wat gij in mij billijken zult dat ik wil.
 1v:2
Ik moet een maatregel nemen zóó dat ik hebbe wat ik heb.
Ik bedoel dat ik slechts dat geld accepteeren kan ’t welkb ik zonder iemands opinie te behoeven te vragen mede doen kan wat ik goedvind.–
Ik heb liever frs 100 per maand er vrij mee zijnde, dan frs 200 er niet geheel vrij mee zijnde.–
Indien in zienswijs wij het meer eens waren zoo zoude ik een accoord als het tot heden tusschen U en mij afgesprokene verreweg ’t beste achten.2
Maar bij te veel verschil van zienswijs, bij te weinig elkaar begrijpen is een accoord als het tusschen U en mij afgesprokene niet bestaanbaar of verstandig. Veronderstellende dat après tout en Uw en mijn karakter vermijden willen wanorde of eclats, zoo zullen wij het breken stil en bedaard – maar beslist zóó dat noch op U noch op mij aanmerking van dwaasheid of overijling kan worden gemaakt.
 1v:3
Ik zoude wenschen tot Maart het bleef bij ’t gewone.– Dat zal mij in staat stellen alles te betalen wat ik te betalen heb en van nog een en ander mij wat te voorzien van benoodigdheden. Eerste maatregel van orde die moet behartigd worden.
Het laatste jaar, n.l. 83, was een hard, triest jaar voor mij en vooral ook ’t einde triest, bitter & bitter. Goed, daar komen we niet op terug.– Na Maart zijn wij van weerskanten vrij. Doch indien voor een tijd nog gij aan Pa eenige tegemoetkoming kondt geven wegens ik niet te zeer tot last wil zijn, zoo is dit wijs en goed m.i. Doch dit zij dan tusschen Pa en U.
Ik zal dan desnoods er iets bij gaan doen. Wat, kan me niet eens veel schelen, alleen niet met U in een zelfden handel. Alleen weet het wel dat ik het beslist meen, staande tegenover de daadzaak dat wij blijkbaar verder voortgaande het niet genoegzaam eens zouden kunnen blijven, ik er op werken zal van U geen  1r:4 gunsten in den vorm van geld meer te accepteeren, waar die in mijn levensopvatting mij niet geheel vrij laten kunnen.
Gij zult zeggen gij laat mij vrij – ja maar er is toch een zekere gêne.
En liever heb ik minder bij een ander als ik in dingen die niemand anders raken dan mij persoonlijk alleen, après tout niet vrij ben.
Gij moet hier niet in zien dat ik met U niet meer te doen wil hebben, het tegendeel is waar – gij zijt handelaar. goed, als ik iets verkoopbaars maak in uw oog zoo wil ik het zelfs liever aan U dan aan een ander verkoopen doch het moet eene schikking zijn zóó dat mijn positie er niet scheef door wordt. dus een verkoopen wil ik wel degelijk in den letterlijken zin. Gij kunt ook dit opvatten net precies zoo als ge wilt, ik geloof dat wat ik zeg verstaanbaar is.
Ik dank U voor Uw schrijven, ik apprecieer er veel dingen in. Gegroet en geloof me

b. à v.
Vincent

translation
 1r:1
My dear Theo,
I just received your letter. Perhaps because your letter crossed a missive of mine in the same tone as the one you replied to today, you’ll see that I’m speaking here in a mood other than the rashness you assume. Precisely because I calmly say what I say, albeit not in the tone that’s used every day (this is a serious matter), I can’t avail myself of your generosity in regarding it as having been spoken ‘in haste’. It is this very view of yours (that I must have spoken in haste and without reflection) that is proof enough for me that we’re now at a point where more words wouldn’t get us any further, and I think it right that we let this matter rest.
You say you have to speak about the finances. So do I.
Brother, know that I repeat what I said before, without change, about how you have helped me nobly — and that:

money can be repaid, but not kindness such as yours.1

But — this is what I want, and what you would approve of my wanting.  1v:2
I must take measures such that I have what I have.
I mean that I can only accept that money that I can do with as I see fit without having to ask anyone’s opinion.
I would rather have 100 francs a month and free use of it, than 200 francs and not entirely free use of it.
If we were more of one mind in our views, I would consider an arrangement like the one agreed between you and me up till now to be far and away the best.2
But where there’s too much difference in views, where there’s too little understanding each other, an arrangement such as the one agreed between you and me isn’t viable or wise. Supposing that, after all, both your character and mine want to avoid disorder or commotions, then we’ll break it off quietly and calmly — but definitely in such a way that neither you nor I can be criticized for folly or rashness.  1v:3
I would wish it to remain the usual until March. That will enable me to pay everything I have to pay, and to provide myself with a few things by way of materials. First order of business that has to be dealt with.
The last year, namely ’83, was a hard, sad year for me, and the end particularly sad, bitter and bitter. Well, we won’t refer to that again. After March we are free on both sides. But if you could still give Pa some contribution for a while, because I don’t want to be too much of a burden, that would be wise and good in my view. But this must be between Pa and you.
Then, if necessary, I’ll find something to do on the side. I don’t much care what, only not with you in the same trade. Only be aware that I definitely mean it, facing the fact that we evidently couldn’t remain sufficiently in agreement were we to go on any further, I’ll try not to  1r:4 accept any more favours in the form of money from you, since they can’t leave me completely free in my approach to life.
You’ll say that you leave me free — yes, but there’s still a certain awkwardness.
And I would rather have less from someone else, if I am not, after all, free in things that touch no one other than me personally.
You mustn’t take this to mean that I want nothing to do with you any more, the opposite is true — you’re a dealer. Very well, if I make something saleable in your view, I would even rather sell it to you than to someone else, but it must be an arrangement such that my position doesn’t become false as a result, so I really do want a sale in the literal sense. You can take this, too, just exactly as you like, I think that what I say is understandable.
I thank you for your letter, I appreciate many things in it. Regards, and believe me

Yours truly,
Vincent
notes
a. Read. ‘geschreven’ (written).
1. This was not the first time Van Gogh had quoted this line, originally from Tennyson: see letter 413, n. 4.
b. Read: ‘waar’ (with which).
2. Since June 1882 the agreement had been that Vincent would receive a fixed sum of 50 francs from Theo three times a month and that he would keep his brother up to date with his progress by sending him works that he had done. Theo was free to keep what he wished; Vincent believed that he was entitled to them (cf. letter 265).