1r:1
Theo,
gij hebt mij in der tijd eens geschreven over een zeker verschil in onze respectieve physionomie.– Goed.– En was Uw conclusie ik meer denker zoude zijn.– Wat zal ik U daarvan zeggen – Ik voel in mij wel degelijk een denken maar mijn denken is toch niet wat ik in mij speciaal georganiseerd gevoel. Ik gevoel mij iets anders dan een denker speciaal. Als ik aan U denk zie ik actie, zeer karakteristiek, que soit, doch ook zoo gedecideerd niet op zich zelf staand en integendeel vergezeld gaande van zóóveel gevoel en wel degelijk denken ook, dat slotsom bij mij is er tusschen U en mij meer overeenkomst is dan verschil.– ’K zeg niet er geen verschil is – doch U meer hebbende leeren kennen in laatste tijden blijkt mij ’t verschil geringer te zijn dan in vroeger jaren ik een wijle gedacht heb.
Indien ik naga ons temperament en type van physionomie vind ik rapporten en zeer geprononceerde overeenstemmingen tusschen b.v. de puriteinen en ons zelven. N.l. de lui ± uit Cromwells tijd die als klein troepje mannen & vrouwen uitzeilden in the Mayflower naar Amerika, uit een oude wereld uit, en daar zich vestigden, vastberaden in ’t eenvoudige te blijven.1 Tijden verschillen – zij hakten bosschen om – wij zouden in schilderen ’t zoeken.– Ik weet dat het initiatief, genomen door een klein troepje, pilgrimfathers genaamd in de historie, hoe klein op zichzelf, groote gevolgen had. En van ons zou ik primo meenen wij over groote gevolgen weinig zouden philosofeeren, niet anders zoeken dan een weg voor ons zelf om zelf zoo regt mogelijk door ’t leven te reizen.– Gevolgen premeditteeren is onze stemming niet, noch de uwe noch de mijne.– Indien ik over Pilgrimfathers spreek is het om reden van physionomie, om U er op te wijzen zekere rosharige lui met vierkante voorhoofden noch alleen denkers noch alleen mannen van actie zijn maar beide elementen gecombineerd plegen te hebben.2 In Boughtons schilderijen ken ik een figuurtje van een dier puriteinen waarvoor, indien ik ’t niet beter wist, ik meenen zou gij geposeerd hadt. bepaaldelijk physionomie, precies, precies – een silhouetje op een rots tegen een fond van zee en mist – me zelf, n.l. die variatie van zelfde physionomie, kan ik desnoods ook U wijzen doch mijn profiel is minder karakteristiek.–3
 1v:2
Pa verdiepte zich wel eens in de historie v. Jacob & Esau4 betreffende U en mij – niet heelemaal mis – doch gelukkigerwijs is er minder veete, om maar één verschil te noemen, en in den Bijbel zelf zijn voorbeelden genoeg van beter verhoudingen tusschen broers dan bestond tusschen de voornoemde eerwaardige patriarchen.
Over het denker zijn heb ik zelf wel eens gedacht doch ik zag al meer en meer ik niet daarvoor was in de wieg gelegd en wegens nu ongelukkigerwijs het prejugé dat iemand die behoefte aan doordenken heeft niet praktisch is en onder de droomers slechts hoort, wegens dit prejugé in de zamenleving zeer gerespecteerd wordt, stootte ik dikwijls mijn hoofd juist door het niet genoeg voor me zelf te houden.–
Maar sedert, juist de historie der puriteinen en de historie v. Cromwell zoo als b.v. Carlyle t’heeft opgevat5 bragt mij er toe te zien hoe zeer denken en handelen elkaar niet uitsluiten en de scherpe afscheidingen die het heden ten dage gewoonte is te veronderstellen tusschen denken en handelen, als zou ’t een ’t ander uitsluiten, in der daad niet bestaan.
Betreffende twijfelen aan zich zelf of men artist is of niet – die heele kwestie is te zeer een abstractie. Ik zeg dat ik er niets op tegen heb er over te denken evenwel, mits ik maar tevens teekenen en schilderen mag. En – voor mijn leven is mijn plan zoo veel en zoo goede schilderijen & teekeningen te maken als ik kan. dan, als mijn leven uit is hoop ik niet anders weg te gaan dan met liefde en weemoed terugziende en denkende, o schilderijen die ik gemaakt zou hebben!– Doch dit sluit het maken van het mogelijke s.v.p. niet uit.– Hebt gij hier op tegen ’t zij voor mij ’t zij voor U. Ik wenschte het schilderen zóó idee fixe bij u werd dat de vraag, ben ik artist of ben ik geen artist, ietwat onder de abstracties werd gerangschikt en meer praktische vragen betreffende het in elkaar zitten van een figuur of landschap, amusanter zijnde, op den voorgrond kwamen.–
Theo ik verklaar U dat ik liever denk over hoe armen, beenen, kop aan den romp zitten dan over of ik zelf niet of meer of minder artist ben.  1v:3 Ik denk van U dat gij liever aan een lucht met graauwe wolken en hun schitterende randen boven een modderig terrein denkt dan U in de kwestie van U zelf verdiept.–6
Nu, ik weet het echter wel, soms is het gemoed daarvan vol, het kan niet anders. Zie broer, maar al is ons gemoed wel eens vervuld met de kwestie is er een God of is Hij er niet, zoo is zulks voor ons geen reden expres een goddelooze daad te verrigten, niet waar. Evenzoo moet in het artistieke de vraag, ben ik artist of niet? niet ons er toe brengen om niet te teekenen of niet te schilderen. Veel dingen zijn niet te defineeren en al te veel tijd er op verliezen verkeerd m.i. Nu, als ’t werk niet vlot of men stuit op een onwetendheid, raakt men in den modder van zulke gedachten en onoplosbare kwesties.– En daardoor zich getroubleerd gevoelende is ’t het best oorzaak der distractie te overwinnen door een nieuwen blik op het praktische van ’t werk te krijgen. Nu, ik voor mij en in U en in mij iets ziende van het puriteinsch karakter dat denken en doen zoozeer vereenigt en zoo ver er van daan is alleen denker of alleen machine te willen zijn, dat behoefte heeft en aan principes van eenvoud en aan gemotiveerd werk tegelijk, admitteer niet een scheiding of uit elkaar loopen, veel minder een tegenovergesteld zijn van U en van mij.–
Erreur de point de vue ware het mijns inziens indien gij Parijsche zaken doorzettet.
Dus conclusie, twee broers schilder.– Of het in Uw natuur ligt? gij zoudt wel eens bezig kunnen zijn hard en onvruchtbaar te strijden tegen de natuur in juist door het te betwijfelen of ge kunt en daardoor uw vrijwording zelf belemmeren. Ik weet daar helaas het mijne van.– Après tout – zelfs ondanks ons eigen tegen ons zelf zijn begin ik wel meer en meer in te zien, l’homme s’agite, Dieu le mène.–7
 1r:4
Boven ons goed doen en ons verkeerd doen is een oneindige magtige kracht. Zoo Uw omstandigheden – wees er wijs in – misschien zelfs zóó wijs dat ge schilder wordt kort en goed. Het zou mij zóó geruststellen au fond indien ik U ’t penseel zag grijpen dat ik de calamiteit en schipbreuk van ’t moment van minder belang zou rekenen dan de vastheid voor de toekomst in onberouwelijke rigting te zijn.–8
Maar ik wou wel gij meteen ruste vondt voor Uw hart in zake vrouwenkwestie. Als dat kon, ge waart nog sterker, daar être aimé zekere vlerken geeft, zekeren verbazenden moed en energie. Men is dan meer een heel mensch dan anders.– En hoe eer men dat is hoe beter.–
In elk geval, ik reken het onder de mogelijkheden gij zelf tot bewustzijn komt van dat Uw weg ’t schilderen is, en dan beste broer, puritein sans le savoir, zou het wel eens zijn kunnen ge Uw langste dagen te Parijs gehad hadt, een oude wereld voor U zich sloot op weinig genereuse manier – een nieuwe wereld evenwel zich voor U ontsloot – onherbergzaam en ruw zich voordoende, met dat al een zekere hoop en hoogen moed in t’hart, voelt men ’t quelque chose là-Haut9 boven ’t barre strand en dus de hand slaat men aan den ploeg10 – asking no questions.–11
Nu, denk er over meer of minder, lang of kort. Doch het zou U niet helpen of ge zeidet, Vincent zwijg er over, want daarop zeg ik, Theo ’t zal in U zelf misschien niet zwijgen.
On le contient plus malaisément
Que la source des grands fleuves.12
Theo, van de arme vrouw13 hoorde ik sedert een paar keer, zij schijnt door te werken, te wasschen voor de lui, als noodhulp te dienen, enfin haar best te doen. Schrijft haast onontcijferbaar en onzamenhangend. Schijnt spijt te hebben van sommige dingen van vroeger. Kinderen gezond en wel. Het medelijden en gehechtheid is bij mij zeker niet dood ten opzigte van haar en ik hoop wel dat wij een band van gehechtheid houden, al zie ik niet in dat zamenleven opnieuw wenschelijk of mogelijk zoude zijn.– Medelijden is geen liefde misschien doch dit neemt niet weg het diep kan zitten.–
Nu broer, om van iets anders te spreken, het sneeuwt hier van daag in den vorm van kolossale hagelsteenen. Ik zeg sneeuwt wegens ’t effekt. Ik zwijg over het mooie van hier omdat ik TE VEEL U er van te zeggen zou hebben. Betreffende werk, ik ben haast te vol wegens ’t idee dat gij het zoudt beginnen, dat mij verbazend vervult. Ik wou ’t zich decideerde juist om vaste plannen te kunnen maken van zamenwerken. Drenthe is zóó mooi, zoo zeer pakt het me algeheel in en voldoet mij absoluut dat ik, indien ik niet voor altijd hier kon zijn, ik liever ’t maar niet gezien had. Het is onbeschrijfelijk schoon. Met een handdruk.

t. à t.
Vincent.

top