Wat ik het beste leven vind. o zonder eenigen den allerminsten twijfel is het een leven dat bestaat uit lange jaren van omgaan buiten met de natuur – en met het quelque chose là-haut1 – onbegrijpelijk, “awfully Unnameable”, want een naam kan men er niet voor vinden – boven die natuur.– Wees boer – wees, als in den tegenwoordigen tijd dat in de termen viel, dorpsdomine of onderwijzer – wees, en gegeven den tegenwoordigen tijd is dat den vorm die dunkt me het meest in de termen valt, wees Schilder – en als mensch zult ge na die reeks van jaren van buitenleven en handwerk, als mensch zult ge zoodoende in ’t eind en in den loop dier jaren iets beters & diepers gaandeweg worden. Ik geloof dit vast.– Hoe men begint, knapper, minder knap, met meer of met minder voorregten van gunstige omstandigheden, is m.i. verre van ’t voornaamste. Als men ’t begint moet men alleen het doen met het geloof in het noodig hebben van omgang met de natuur, met het geloof dat als men dien weg gaat men niet verkeerd kan uitkomen en het meest regt wandelt.– En – daar komt nu nog net precies bij dat indien men het makkelijk hadde als een soort rentenieren, het bitter weinig helpen zou, doch juist menige harde dag, juist menige efforts de perdu maken iemand beter.–
En wat m.i. er veel goed aan doet, het is als men niet absoluut alleen werkt maar, wegens toch van zelf het werken absorbeert, dat geabsorbeerd zijn niet verdwaalt doordat men elkaar raden, op den weg houden kan.–
Men zou indien gij tot de lui spraakt U zeggen, waar denkt ge aan, wat een roekeloos waagstuk om op te geven dit & dat, enz. Kortom men zou het gek vinden – eene vergissing vinden.–
1v:2 Ik voor mij zou vinden de roekeloosheid in een andere levensopvatting dan die waarover ik het heb – die van Schilder – moet liggen – roekeloos vind ik voor mij net precies het zich onherroepelijk verbinden aan de stad & stadszaken.–
Men zal U zeggen, gij dweept en gij voorziet de toekomst niet – mijns inziens voorziet ge de toekomst juist, mijns inziens in zoo’n periode als gij nu in zijt, bepaaldelijk na zoodanige gemoedservaringen ook als gij hebt gehad, dan kan men niet dweepen, men is in een periode van désenchantement. laat men mij nu niet de dingen omdraaijen, dat gaat bij mij niet op. Ik voel mijn eigen ongeneeselijke melankolie over een & anderen gang der zaken en men zou mij willen zeggen ik in een stemming was van “jeugdige onbezonnen dweeperij”. Verre, heel verre van daar. In uw stemming is men in damned earnest.–2
Het is niet iets zachts, iets liefs dat gij denkt te vinden, neen gij weet het een strijd als met een rots zal zijn,3 neen gij weet dat de natuur niet zonder een vreesselijken strijd, niet zonder meer geduld dan ’t gewone peil te overwinnen of meegaande is te maken.
En men stelt zich Uw gemoedstoestand voor, als men zou spreken van schilder worden, als een droomerij van rozengeur & maneschijn.–
Ik vraag U, wat weten zij er van die ook maar in ’t allerminst zoo de dingen zouden zich voorstellen. De wereld echter is zoo, maar dat is maar een van haar enormiteiten in zake misverstaan, lang de ergste niet.– Juist om dat fataal averegtsche van de algemeene opinie is het als van zelf sprekend men haar links laat liggen.–
1v:3 Men voelt dat de dingen beroerd en wat al te verkeerd zijn, men – hoe vreedzaam en opgeruimd en vol sereniteit van nature – wordt door & door melankoliek, voelt dat dit niet anders kan zijn en nu, wat is meer praktisch dan te zeggen, indien ik er niet iets aan doe raak ik mijn energie en levenskracht kwijt, ik ga mij verfrisschen, vernieuwen in de natuur, ik ga het eens heel anders aanpakken en ik wil het zoo aanleggen dat over eenige jaren b.v. ik een heel nieuwen vasten grond onder de voeten heb.–
Ik heb geen geduld met het “zoogenaamde” (vervalscht artikel, van ’t echte onuitsprekelijk verschillend) gezond verstand dat men gebruiken zou moeten, dat men gezegd wordt niet te gebruiken als men afwijkt van ’t gewone of iets waagt.– Ik zeg, ik heb er geen geduld mee. Het is voor mij juist omdat mijn natuurlijk gezond verstand mij tot zoo heel andere resultaten brengt, als ik er mee doordenk, dan de kleingeestige wereldwijsheid & voorzigtige, halve opregtheid van sommigen, dat ik er geen geduld mee heb.
O die talmerij, o die aarzelingen, o dat niet gelooven dat het goede goed is, dat zwart zwart en wit wit is. Beste broer – ikkannietspreken, ik ben nu op dit moment blij dat ik in horten en stooten ongeregeld en ruw slechts mij uitdrukken kan. Ik ben blij dat ik U niet kan schrijven geregelda als Tersteeg en Pa – op dit moment.–
Ik geloof in Uw artistieken aanleg zoo zeer dat gij voor mij artist zijt zoodra gij een penseel of een stuk krijt in de hand neemt en, onhandig of niet onhandig, iets maakt.
Voor gij U zelf, n.l. een eenvoudige, denkende mannelijke ziel – vredig – goed – voor gij dat in Uw werk uitdrukken kunt, moet er heel wat gebeuren maar dat zal er in komen. Zoo als men is, schildert men in ’t begin niet, zeker niet wanneer men goed is. Wel is er dadelijk een je ne sais quoi – dat zie ik al in uw woordenteekeningen van brokjes Parijs &c. nu reeds,4 zou ik in uw eerste schetsen of studies ook zien.–
Als ik aan Pa zelf denk dan komt Pa mij voor als zijnde het goede in hem juist aan zijn omgang in de natuur verpligt, en zijn fout in mijn oog is aan andere dingen meer waarde te hechten dan ze waard zijn au fond. Pa is voor mij iemand die niet gehad heeft toen hij ’t had moeten hebben kennis van het intieme leven van sommige groote mannen. Ik bedoel dat m.i. Pa niet weet noch wist noch weten zal wat de ziel van de moderne beschaving is.– Wat is dat – Het eeuwige, den allergrootsten eenvoud en waarheid – Dupre, Daubigny, Corot, Millet, Israels, Herkomer – net zoo goed als Michelet, Hugo, Zola, Balzac, een massa meer van ouderen & nieuweren tijd. staan Pa prejugés die hij doorvoerde zijn leven lang met een preciesheid, een betere zaak waard, in den weg – hij is voor mij een rayon noir.– Waarom is hij geen rayon blanc?5 is de eenige aanmerking die ik op Pa heb. Die aanmerking is groot, het zij zoo – ik kan er niets aan doen.– Tot u zeg ik, zoek naar rayon blanc, maar blanc hoor! met een handdruk.
t. à t.
Vincent.
ik zeg niet, ik ben er verre, heel verre van daan het te zeggen, dat ik een rayon blanc heb, ik schaam mij echter niet te zeggen dàt bestaat, dat witte licht – en ik zoek er naar, ik vind dat alleen het eenvoudige.
Beste broer,6 ’t Zijn wel lastige kwesties om over te spreken maar enfin – neem gij ’t me niet kwalijk als ik geen betere woorden kan vinden voor wat ik bedoel, en zie gij mijn streven om tot U te spreken vertrouwelijk en kalm als broeder tot broeder en vriend tot vriend.– Theo ik heb vroeger dikwijls met Pa getwist omdat Pa zeide “het is sus”, en ik zeide, Pa gij zijt tegen uw eigen, wat gij nu zegt strijdt lijnregt met wat gij au fond ook vaag gevoelt zelf, al wilt gij het niet voelen. Theo al lang heb ik volkomen en algeheel het daargelaten met Pa te twisten omdat ik inzie dat Pa over zekere zeer gewigtige dingen nooit heeft nagedacht noch willen nadenken en er een systeem op nahoudt volgens ’t welk hij redeneert, en redeneert nu eenmaal niet (noch deed het noch zal het doen) volgens de naakte daadzaken.– Er zijn er te veel die doen zóó als hij dan dat hij niet in de gedachte, iedereen denkt er zoo over (nl. primo al de bedaarde, fatsoenlijke predikanten) een zekeren steun en aplomb zou vinden. Maar ander aplomb heeft hij niet en het berust op een systeem en conventies, anders zou het ineenzinken als ijdel. Pa worstelt niet met de naakte waarheid.–
Nu, toch het komt mij voor men tegen zich zelf is als men niet wil doordenken, het komt mij voor men tegen zich zelf is als men (vooral in jonge jaren) niet zegt: hoor eens: voor mij zelf wil ik niet steunen op een systeem, ik wil het volgens de rede en ’t geweten aanleggen.– Ik luister naar mijn eigen vader (al is hij niet slecht, al zwijg ik over hem) zelfs minder dan naar zulken in wie ik meer waarheid zie.–
Nu beste broer – voor Millet, Corot, Daubigny, Breton, Herkomer, Boughton, Jules Dupré &c.&c., Israels, enfin de schilders, heb ik een diep, diep, diep respect – ik ben er ver van daan mij zelf te verwarren met hun – ik reken mij hun’s gelijke niet – neen – maar toch ik zeg, al vinde men dat pedant of wat dan ook van mij – toch ik zeg, gij zult mij den weg wijzen en ik luister meer naar uw voorbeeld dan naar dat van Vader, meester of wie verder.–
Voor mij is Pa & Tersteeg iets als de rigting Delaroche, Muller, Dubuffe &c. – ik mag het knap vinden, ik mag er over zwijgen, ik mag het in zijn waarde laten, ik mag er een zeker respect voor hebben, maar dat neemt niet weg dat ik zeg, de minste schilder of mensch die direkt worstelt met de naakte waarheden der natuur is meer dan gij.–
Enfin kerel, noch Pa noch Tersteeg heeft mij rust voor mijn geweten gegeven anders dan bedriegelijke en zij hebben mij niet vrij gemaakt, zelfs niet gebillijkt mijn verlangen naar vrijheid en naakte waarheid en mijn gevoel van onwetendheid en duisternis.–
Nu, aan mij zelf overgelaten heb ik het licht en dat wat ik wil nog niet bereikt, que soit, maar juist sedert het daarlaten vierkantweg van hun systeemen, heb ik toch een zekere hoop mijn streven niet ijdel zal zijn.–
En dat ik vóór mijn oogen digtgaan le rayon blanc zal zien.–
Wat er ook zij van zielstrijd over nog niet gevonden hebben, ik heb nooit spijt gehad gezegd te hebben dat ik rayon noir rayon noir vond en dat vierkant daargelaten te hebben, behoudens niet er over twisten, ’t geen, indien ik er over getwist heb, een vergissing was.–
Nu, ik voor mij als wetende wat ik weet, zie op U en vraag What shall he do with it?–7 Theo toen onlangs te s’Hage wij een beetje twistten en gij mij zeidet – ik voel me hoe langer hoe meer getrokken tot Pa – toen heb ik gezegd, kerel het is een lastige kwestie dat, en maak gij het uit in uw eigen geweten. Maar ik heb sedert U ook geprobeerd uit te leggen dat ik voor mij geen rust bij de denkwijs van Pa (en wat ik ± de zelfde vind, die van H.G.T.) heb kunnen vinden en hoe langer hoe meer was beginnen in te zien dat er iets is als rayon noir & rayon blanc en dat ik hun licht zwart en conventie vond vergeleken bij de leukheidb van b.v. Millet & Corot.–
Nu, ik heb 4 jaar langer dan gij er over gedacht, ik ben 4 jaar ouder en kalmer – bij mij heeft de tijd en de ondervinding me er toe gebragt om af te stappen van en daar te laten zekere dingen.– En ik wil niet U influenceeren maar ik wil ook niet mij verbergen voor U of anders dan ronduit spreken.–
Ik kom tot de volgende conclusie – Dat wat Pa en Tersteeg mij voorhielden als Pligt was een Spook van den pligt.
Zij zeiden au fond (niet in hun woorden zoozeer): “verdien geld en Uw leven zal regt worden”.– Millet zegt mij maak uw leven regt (tracht primo daarnaar ten minste en naar worstelen met de naakte waarheid) en ZELFS het geld verdienenzal zich schipperen en ook daarin zult ge niet oneerlijkworden.8
Ik voelde toen, en nu nog veel meer, dat (ondanks zij zelf meenden regte bedoelingen te hebben en ik hun niet van valschheid verdenk maar zooals gezegd hun laat in hun waarde – maar daarlaat tevens –) Pa en Tersteeg en enfin C.M., weet ik wat meer, al de influenties van vroeger, mij hoe langer hoe meer uit de natuur uit bragten.– Nu, wat er ook zij van Millet, ten minste hij heeft mij meer in de natuur in teruggebragt dan eenig ander ’t zou hebben kunnen doen in mijn desperaten zielstoestand.–
Mijn jeugd is somber en koud geweest en steriel onder den invloed van le rayon noir.– En broer Uw jeugd eigentlijk ook kerel – ik wens ditmaal U niet te vleijen.– Enfin maar ik wil niemand verwijten daarover dan mij zelf.– Toch le rayon noir is onuitsprekelijk wreed – onuitsprekelijk.– En ik voel evenveel ingehouden tranen over veel dingen op dit moment als in een figuur van Mantegna zijn!–9
Maar broer, juist mijn smart over zooveel bewijst mij het uit is mij betreffende met gemeenschap met die systeemen in kwestie.– Ik heb er door geleden maar au fond hoor ik niet aan dien kant meer.– En nu, ik zeg als broer tot broer, als vriend tot vriend, laat ons zoeken voortaan, zij onze jeugd somber geweest en tegen den draad in, het zachte licht daar ik geen anderen naam voor weet dan le rayon blanc of la bonté.– Ons zelven natuurlijkerwijs niet beschouwende als het al verkregen hebbende doch zoekende er naar, geloovende er in met een foi de charbonnier.–10
Wat er ook zij van dat ik driftig geweest ben meer dan eens en tegen Pa en tegen Tersteeg &c.&c., beschouw mij niet als wordende geinfluenceerd door haat of rancune tegen hen.– Ik benijd hen niet, zij zijn in mijn oog zelf niet gelukkig en au fond ben ik zeker niet hun vijand of hun hater, noch ook beschouw ik hun als mijn vijanden, al zij het dat ik niet met alle pleizier terugdenk aan hun invloed. Maar ik verdenk hun niet van kwade bedoelingen. Ik denk van hun dat zij af gaan op hun geweten maar dat het daar min of meer spookt.– En ik zie in Corot11 en in Millet niet dat het in hun geweten spookte. Daar zie ik dat het kalmer was en een sereniteit van beter gehalte.– Nu, nog eens, ik ben daar vandaan nog verre.– Evenwel iedere studie, ieder streven in rigting schilderen, iedere nieuwe liefde en worsteling met de natuur, gelukkig of ongelukkig, brengt mij een wankel stapje nader.– Betreffende godsdienst, in Pa vind ik minder daarvan dan in Oom Jan bijvoorbeeld, al zou menigeen dat omkeeren natuurlijkerwijs. Ik vind Pa het tegenovergestelde van geloofsman. Enfin. Ziehier, het schilderen beginnen vereischt een zekere foi de charbonnier wegens men niet vooruit bewijzen kan dat het lukken zal en iedereen er een zwaar hoofd in zou hebben. Maar Theo al zij het dat en gij en ik beginnen met evenveel ingehouden tranen als de figuren van Mantegna of Giotto, tevens kunnen wij een stille hoop hebben door al onzen weemoed heen.–
In de eerste jaren van een harden dobbel hebben, moge het zijn een zaaien in tranen,12 que soit, maar wij houden dat in en magtig wijd weg voelen wij een stille hoop op den oogst.–