1r:1
Beste broer –
ik kan niet de korenkorrels in een zak koren tellen enkel door er eens aan te ruiken – ik kan niet door de planken van de staldeur heen zien – maar wel kan ik soms aan de bulten zien of het een zak aardappels dan wel koren is, of wel, al is de staldeur digt, aan ’t geschreeuw hooren het varken geslagt wordt.–1
En dus de omstandigheden waarin gij U op ’t moment bevindt in te zien, kan ik slechts, wil ik slechts, voor zoover ik gegevens heb, al zijn het ook vaage, om een touw aan vast te maken, en het is niet bij wijze van voorspellen.
Doch ter zake.– Ga gij eens koelbloedig na of gij hier te doen hebt met wat men op ’t slagveld fataliteit noemt.– Ga eens na de gezigten van uw vrienden, schijnvrienden, vijanden, ga eens na alle – je ne sais quoi’s – ga eens na of er een zeker ledig rondom U zich vormt zóó dat gij nergens meer houvasten hebt, althans minder makkelijk affaires kunt aanknoopen.– Ga kortom na of de fataliteit Vóór is of gedecideerd Tegen.
Vertel me eens dit eene, of het een vergissing van me is als ik meen aan sommige verschijnselen te zien gij hier te doen hebt met een van die kwaadaardige crisissen2 welke in de groote zaken en de groote steden zich soms plegen te formeeren. Nog eens, is ’t aspect der dingen – fataal?– voelt gij, hier is niet aan te doen?– of voelt gij, er is redresseering mogelijk, hier is nog geen reden tot verandering?
 1v:2
Ik voor mij, tenzij gij zelf mij zoudt schrijven: neen het is zoo erg niet – ik voor mij zie de zaak een tamelijk fataal aspect heeft.–
Denk er over in koelbloedigheid – ik weet dat gij uw kalmte, uw tegenwoordigheid van geest hebt – ik weet dat gij het tracht te analyseeren en dus ik wou wel eens weten of gij zelf iets ziet van dat wat ik vrees ’t geval is.
Nu kerel – zoolang de toestand houdbaar was – zoolang de zaken te doen waren, wel nooit heb ik geheel en al durven zeggen, ga er uit, respecteerende bovenal Uw positie wegens niet voor eigen pleizier doch ter wille van ons aller welzijn gij het deedt.3 Doch Uwe vroegere pligten, die gij bovendien vrijwillig op U hebt genomen, houden op pligten te zijn in geval van stand der zaken zóó dat doorgaan vechten tegen de bierka niet alleen zou zijn, doch tevens onvermijdelijk Uw eigen verplettering zoude ten gevolge hebben.
Kortom er is een tot hiertoe en niet verder, en mijn voorgevoel zegt gij er digt bij zijt.–
Ziehier – betreffende nu of ooit – zich verdonkeremanen of verdwijnen – noch gij noch ik moeten ooit dat doen, evenmin als een zelfmoord.– Ik zelf heb ook mijn momenten van groote melankolie doch de gedachte verdwijnen, zich verdonkeremanen, moet,  1v:3 herzeg ik, en door mij en door U worden beschouwd als ons niet passend.
Het toch wagen door te gaan als men voelt, het kan niet, door te gaan met het wanhopig gevoel dat het moet uitloopen op een verdwijning, daartegen staat in ons geweten een

BEWARE!!!4

Vergis ik me, zijn mijn voorgevoelens niet in overeenkomst met de daadzaken waaromtrent ik U vraag, hebben ze al dan niet het gedecideerd fataal aspect – welnu ik zal Uw eenvoudig woord van “ik zie wel kans op teregtkomen van een & ander” (of soortgelijke inlichting) gelooven wanneer gij ’t me schrijven zult.– Indien het een fait accompli is dat ge hier te doen hebt met een van die venijnige crisissen zooals Parijs, Londen ze oplevert – is dat zóó gedecideerd in de lucht dat gij voelt het een magt is die verpletteren zou indien men door een manoeuvre van er toch tegen in willen het ergste forceeren zou te komen – welnu verlaat dan het wrak en concentreer Uw aandacht en energie niet op ’t behoud uwer tegenwoordige positie doch op ’t creeeren van iets geheel nieuws.
Uw pligt kwam mij al lang te gecompliceerd voor – Uw pligt moet een eenvoudig iets zijn en het tegenwoordige zou hoe langer hoe ingewikkelder worden, en twijfelachtiger of het al dan niet pligt waarachtig was, is mijn meening, verder dat door schilderen weldra gij een zeer klaren pligt, een zeer eenvoudigen, regten weg voor uw voeten zult vinden.–5
 1r:4
Mijn gedachte is dat het tegenwoordige toch doorvoeren niet alleen meer en meer onhoudbaar doch bovendien minder en minder winstgevend zou blijken te zijn. Ik zeg dit niet van G&Cie alleen doch van U als handelaar in ’t algemeen ook.– Ik zeg niet dat gij en ik zamen rijk zullen worden doch wel zullen we ons aplomb en equilibre kunnen bewaren, ofschoon – dat kan ik niet ontkennen – wij in de eerste jaren een zeer harden dobbel hebben zullen.–
Doch ik zie boven onze onderneming van schilderen niet de fataliteit tegen doch vóór, maar gij zoudt niet alleen U zelf doch ook mij vrees ik verpletteren door te willen doorvoeren wat mijns inziens fameus tegen den draad in is.– Primo kunnen wij dan elkaar niet steunen en staan ieder te veel op ons zelf. Secundo wij maken elkaar aan ’t wankelen door in lijnregt tegenovergestelde rigting te werken zóó dat wij bij wijlen ondanks onze vriendschap elkaar den rug toedraaijen.–
Nu kerel, en het schilderen is mij te logisch, te raisonable, te regt dan dat ik van mijn kant over mag stappen. Nu, het idee handwerk hielpt gij mij zelf doorvoeren,6 ik weet au fond ’t uw eigen idee ook is dus wij moeten dunkt mij verder zamenwerken. Mijn rede, mijn geweten dringt mij U te zeggen wat gedeeltelijk ook Uw eigen gedachten zijn, er is niet aan te doen anders dan een radicaale hernieuwing. Ik weet dat mijn woorden zonderling zullen afsteken bij wat, indien ge anderen raadpleegdet, anderen zeggen zouden die er zich met een “’t zal wel teregt komen”, “de gewenschte veranderingen zullen wel komen” afmaken.– Ik was U niet te vleijen,a goed ik vlei niet.– En betreffende moed U inspreken, ja ik durf dat doen, ik durf U den allerhoogsten, vroolijksten moed en sereniteit inspreken doch slechts voor ’t schilderen. en betreffende Parijs slechs dit – kijk gij eens uit Uw oogen of ge de fataliteit niet tegen hebt op dat slagveld.– Nu, met hartelijken handdruk

t. à t.
Vincent –

 2r:5
Nu, het land hier is zeer eigenaardig.–
Gesteld eens U werd de vraag gedaan, zoudt gij schilder willen worden indien gij plotseling kondt verplaatst worden in het tijdperk van 40 jaar terug, toen de dingen zóó waren als tijdens Corot &c. jong waren. tevens er bij gij niet alleen zoudt zijn doch kameraad hebben. Waarom ik zulks zeg. wegens voor het land hier, waar men nog niet verder is dan dilligence en trekschuit, waar alles veel meer vierge is dan ik op eenige plaats nog heb gezien, ik mij net precies voel als was ik zelf overgeplaatst op voornoemd tijdstip.
Gij hebt Drenthe gezien – uit de spoor, in haast, lang geleden.–7 Maar achterhoek Drenthe, indien gij er komt, zal nog een heel andere impressie op U maken en zelfs gij zult U net voelen als leefdet gij in tijd van v. Goyen, Ruysdael, Michel, enfin in dat wat men nu misschien zelfs in het tegenwoordige Barbizon ter naauwernood vindt. Dit is iets van belang dunkt mij, want een zoodanige natuur kan wel eens dingen wakker maken in een gemoed die anders nooit wakker zouden geworden zijn.– Ik bedoel iets van dien vrijen, vroolijken geest van vroeger, ik bedoel dat tot zwijgen kan gebragt worden daardoor het zenuwachtig wankelen.–
Toch ik geloof dat in zoo’n streek alleen men zou kunnen stuitten en dof worden door gebrek aan aanspraak. En voor mij zelf verlang ik verbazend naar Uw medewerken.
Ik denk aan U, evenwel niet in de eerste plaats ter wille van mij zelf, ik denk aan U in de eerste plaats ter wille van U zelf, al loopt dit ook ineen, al vult dit ook elkaar aan.– Ik zie er in dat doorzetten te Parijs, al zij het vol te houden nog voor jaren, toch niet U tot vrede zal brengen en ook niet tot zóó nuttig zijn voor anderen als het schilderen.–
 2v:6
Ik zie dat Parijs U zal brengen in wat ik zou willen noemen een scheeve positie tegenover Uw eigen pligt. laat ik nu daarlaten het nuttig zijn voor anderen, wat ik niet weet of op den duur waarachtig degelijk zou blijven wegens gij anderer meer bête gemoed rigt op Parijs, welke gedachte juist hun van streek brengt omdat zij er dronken van zouden worden.–
Versta me wel: Tot nu toe had alles zijn reden maar teekenen der tijden wijzen op verandering van rigting nu mijns inziens, op een wijs heel anders en veel beslister dan ooit vroeger zich voordeed.–
Het is hier geen verslappen of opgeven, het is hier integendeel een de calamiteit in ’t harte tasten, een hetzelfde energieke beginsel van naar boven willen planten in beter aarde.
De calamiteit laat ons onze zelfden moed en ernstig willen.
Laat de wereld venijnig zeggen wat ze niet in gebreke zouden blijven te zeggen, dat kan U en mij koel laten.– En integendeel, voor ons zelf rekenen we op een moeielijk leven dat een ander doel heeft dan zooveel geld verdienen als misschien wij zouden kunnen doen.– Ons doel is primo een zelfhervorming door handwerk en omgang met de natuur, geloovende wij dat primo verpligt zijn juist om regt te kunnen blijven tegenover anderen en consequent.–
Ons doel is een “wandelen met God”8 – in tegenoverstelling van leven in de affaires der groote steden.–
Daar doen we niemand schade door.
Ons geloof is dat, ja – al lijkt het schijnheilig dit te zeggen in sommiger begrip – ons geloof, zeg ik, is dat god diegenen helpt die zichzelf helpen9 in zoover ze hun streven en aandacht daarop rigten en daartoe handen uit den mouw steken.
 2v:7
Millet, zie ik hoe langer hoe vaster, gelooft in een quelque chose là-Haut.–10
Hij spreekt er heel anders over dan Pa b.v. – want hij laat het meer vaag, toch dat vaage van Millet zie ik meer in dan in Pa. En datzelfde van Millet zie ik in Rembrandt, in Corot, in Breton,11 in Brion, enfin in verscheidener werk, al hoor ik hun niet er over uitweiden.–
Het eind der dingen hoeft ook niet te wezen een het kunnen uitleggen maar een er zich effektief op baseeren.–
Kortom Theo, een zeker onbestemd maar toch vast gevoel in mij zelf dat het de eerste pligt is het hart naar boven te rigten,12
brengt mij er toe, als broer en als vriend tot een broer en een vriend, U het in bedenking te geven U zelf te rigten op een leven op meer eenvoudige beginselen gegrond.
Beginselen die ik niet anders kan defineeren dan: voelen pligt moeielijk iemand tot de Parijsche zaken kan brengen maar veeleer wijst op zich retireeren er uit.
Kunt gij dit gevoelen eeniger mate deelen. Denk er over, bezin er U op, hebt ge tijd daarvoor noodig, beproef U zelf en neem er Uw tijd voor. Eene aarzeling in den vorm van “ik ben geen artist” komt evenwel in zoover slechts mij billijk voor als zij niet in den weg staat datgene te doen wat gij doen moet en ik doen moet om het te worden. In hoever wij het niet zijn, in hoever wij het wel zijn, kunnen noch wij zelf noch anderen volkomen ophelderen. Alleen het How to do it systeem13 brengt mee te zeggen ik zal mijn best er voor doen, asking no such questions,14 het How not to do it systeem slechts is het in mijn oog dat zegt “ik weet vooruit dat ik het toch niet kan”.–
 2r:8
Men is niet in eens zeker van zijn zaak, men weet niets vooruit anders dan zeer in ’t vaage, maar toch is iets wat men geweten noemt een soort kompas voor den mensch om te onderscheiden tusschen deze rigting en die – tusschen Noord en Zuid, tusschen regts en links – in ’t breede.15 Gevolgelijk ondanks toevallige stroomingen, ondanks zekere bedriegelijk vriendelijk schijnende kusten, te zeggen, ja maar het is au fond de rigting niet. En ziedaar, het geld verdienen te Parijs, zelfs voor anderen, is vooral gegeven Uw laatste ervaringen voor mij een bedriegelijke fata morgana, een kust die al verder en verder zou terugwijken naar mate gij er verder op zoudt doorgaan om daar aan te landen, intusschen U verder en verder afbrengende van Uw eigentlijke rigting.–
Ik respecteer al Uw aarzelingen en twijfel, ik respecteer Uw wikken en wegen, ik wil U niet zoeken te dwingen in eens te beslissen. Maar ik wijs U alleen en zeer, zeer ernstig en beslist op dat het mij een daadzaak voorkomt gij op een tweesprong staat en moet verzinnen eer gij begint, voor en aleer gij zoo maar doorzet te Parijs. De teekenen der tijden, niet ik, zeggen U: Halte-là! wat wilt gij? Wilt ge Parijs, goed – indien gij kunt make up your mind voor dat, het zij zoo – dan zou ik niet er aan tornen doch dat zal zoo makkelijk niet gaan en ik vrees gij zult op een fataliteit kunnen stuiten.– Ik betwijfel het almagtig of gij daar vrede bij zult behouden.
Het schilderen zie ik alles tegen behalve de fataliteit, Parijs zie ik alles voor behalve de fataliteit.–
Fataliteit waarin ik met een onuitsprekelijk gevoel zie God Die is “le Rayon blanc16 en ’t laatste woord heeft: wat niet door en door goed is, is niet goed en duurt niet, en bij wien zelfs le rayon noir geen steek houdt.
Het is iets ontzettends, iets awfull’s, waar ge voor staat – de dingen zijn zóó onuitsprekelijk dat ik er geen woorden voor heb, dat als ik niet Uw broer en Uw vriend was die zwijgen voor ondankbaar en voor weinig humaan zou houden, ik niets zou zeggen. Nu, wegens gij zegt: spreek me moed in primo, vlei me niet secundo, zeg ik: welnu ik zie er dit en dat in, hier op de stille hei waar ik God voel hoog boven U en mij.
Met hartelijken handdruk.

t. à t.
Vincent

top