Back to site

393 To Theo van Gogh. Nieuw-Amsterdam, on or about Sunday, 7 October 1883.

metadata
No. 393 (Brieven 1990 396, Complete Letters 331)
From: Vincent van Gogh
To: Theo van Gogh
Date: Nieuw-Amsterdam, on or about Sunday, 7 October 1883

Source status
Original manuscript

Location
Amsterdam, Van Gogh Museum, inv. no. b354 V/1962

Date
Starting with the present letter, the sequence and the dating of the letters that Van Gogh wrote from Drenthe during the rest of October and in November are problematic (letters 393-408). The order we suggest here differs in some cases from that in the earlier editions and from the sequence proposed in Dijk and Van der Sluis 2001, pp. 175-184. From this letter onwards the main theme is Vincent’s efforts to persuade Theo to leave the art trade and become a painter too. This is related to tensions between Theo and his employers.
The discussion begins where Vincent first conceives the idea that Theo would be more in his element as a painter in nature than as an art dealer in a world of insincerity, disinterest and the pursuit of profit. In part as a result of Theo’s reactions, Vincent becomes more and more strongly convinced that he is right, until he eventually agrees with Theo when he suggests ‘letting a little time go by’.
We have relied predominantly on the following data in the reconstruction. First of all there are a few letters with known dates. Then there are (presumed) remittances, resumptions of subjects broached earlier and reactions to Theo’s answers which provide some reference points and indicate the course of the discussion. Finally, repetitions of striking formulations, words and expressions can be a reason for placing letters close to or after one another. Below we give an overview of the dating of the letters in question; we set out the arguments for this dating in the notes to the individual letters.
In the present letter Van Gogh writes that he had walked around in Nieuw-Amsterdam ‘for a couple of days’ (l. 3). Some days had therefore passed since the previous letter written on or about Wednesday, 3 October, which was the first from this village. Moreover the letter was written at least a few days before 12 October, because he says that this is when he will be back in Hoogeveen again (l. 161). Although no exact date can be derived from this information, the letter has been dated on or about Sunday, 7 October 1883. The other attributed dates are then:
394 Friday, 12 October
395 Friday, 12 or Saturday, 13 October
396 on or about Monday, 15 October
397 on or about Tuesday, 16 October
398 on or about Monday, 22 October
399 on or about Friday, 26 October
400 Sunday, 28 October
401 on or about Wednesday, 31 October
402 Friday, 2 November
403 on or about Monday, 5 November
404 on or about Thursday, 8 November
405 Sunday, 11 November
406 Monday, 12 or Tuesday, 13 November
407 Monday, 26 November
408 Saturday, 1 December

Ongoing topics
Theo’s idea of going to America (392)
Tension between Theo and his employers (392)
Drawings on commission with Uncle Cor (378)

Sketch

  1. Women working in the peat (F - / JH 410), letter sketch

original text
 1r:1
N. Amsterdam.

Waarde Theo,
Nu ik in deze plaats een dag of wat heb rondgeloopen schrijf ik U nog weder eens. Het is hier zoo gansch & al dat wat ik mooi vind. Dat wil zeggen, ’t is hier vrede.–
Ik vind nog iets anders mooi – dat is het drama – maar dat, het is overal en hier zijn dan ook niet alleen effekten van V. Goyen.
Gisteren teekende ik verrotte eikenwortels, zoogenaamde veenstammen (zijnde eikenboomen die misschien een eeuw onder ’t veen bedolven zijn geweest, waarover nieuw veen zich gevormd heeft – bij ’t uitgraven daarvan komen dan die veenstammen voor den dag).1
Die wortels lagen in een plas in zwarten modder. Eenige zwarten lagen in ’t water, waarin ze afspiegelden, eenige uitgebleekten op de zwarte vlakte. Een wit weggetje liep er langs, daarachter meer veen, roetzwart.– Dan een stormachtige lucht er boven. Die plas in den modder met die verrotte wortels, ’t was absoluut melankoliek & dramatisch, zóó als Ruysdael, zoo als Jules Dupré.

[sketch A]
Ziehier een krabbeltje uit ’t Veen.–2
Er zijn curieuse opposities van Black & White hier dikwijls. b.v. Een kanaal met witte zandoevers door een roetzwarte vlakte. Hierboven ziet ge ’t ook, zwarte figuurtjes tegen een witte lucht en op den voorgrond ook weer variatie van black & white in ’t zand.
Ik zag een effekt precies als Ruysdaels bleekerijen v. Overveen,3 voorgrond een hoogen weg in wolkschaduw, dan een laag kaal weitje waar ’t licht op viel, met twee huizen (een met leigraauw, een met rood dak) in de diepte. Daarachter een kanaal en stapels turf, veranderende van grootte naar gelang van ’t plan waar ze zich bevonden – wijd weg een silhouetje van een reitje keeten en een kerktorentje. Zwarte figuurtjes die goed op de bleek legden, een enkele mast van de schuit opstekende tusschen de veenstapels. Een graauwe lucht met veel gang er in er boven.
 1v:2
Nu, v. Goyen denk ik telkens aan op deze mistige morgens, de huisjes zijn net zoo als de zijne. dat echt vredige en naive.
Ik geloof dat ik mijn landje heb gevonden hoor. Coming events cast their shadows before, zegt een engelsch spreekwoord.4
Ik wou U toch nog eens schrijven dat ge toch wel goed weet, niet waar, dat gij nooit moet denken in uren van melankolie dat gij zonder vriend zijt. Want ik geloof U de verzekering te kunnen geven dat gij mij vertrouwen kunt.– Waarom ik dit zeg – wegens ik sedert nog eens dacht over wat ge schreeft betreffende Amerika.– En ik dat plan quand même niet goed vind, quand même voor ’t geval ge er de beste relaties hebben mogt n.l., met Knoedler5 of wie ook.
Al is ’t maar in een melankoliek oogenblik dat uw gedachten er op komen, al is ’t niet een plan – ik geloof niet dat ’t zulks is – toch het is een bewijs dat gij Uw sombere momenten hebt.– Wat ik verbazend begrijpelijk vind – al weet ik van omstandigheden niet af, anders dan zeer in ’t algemeen hoe het in het huis niet heel prettig is.– Wisselingh vertelde mij de historie van het huis te Londen6 en ik zeg alleen dit er van, dat zeer zeker er een enorm verschil is tusschen ’t huis G&Cie van vroeger (b.v. toen Oom Vincent er nog in was, en niet eens zijn laatste jaren) en nu. Ik bedoel, mijns inziens kwam het toen meer aan op persoonlijke energie en flinkheid. Nu zijn het nulliteiten (ik zeg niet mediocreteiten, ook niet in slechten zin, want dat’s nog veel te goed) als vriend Bock,7 die nota bene representant zijn van ’t huis in Londen en nog wel nadat het op oneindig grootscher voet is ingerigt.– Dat zijn verschijnselen die bovendien niet op zich zelf staan.
Nu, voor personen als gij moet dit heel beroerd zijn, alle dingen veel beroerder dan in vroeger jaren. Persoonlijke werkkracht, persoonlijke energie, Tersteeg heeft ze, gij hebt ze, en tevens ge hebt ondanks dat een positie. Maar in geval van verandering, weet dan dat het zou kunnen zijn ge daar niets aan hadt  1v:3 en overal stuiten mogt op “triomphe de la médiocrete, de la nullité, de l’absurdité”.8
Neem Wisselingh, die een flink karakter had, goed, hij blijft staan doch evenwel hij heeft toch geenszins dat actieve leven dat Oom Vincent had – waarom niet – omdat nu het op andere dingen aankomt en b.v. Oom V. nu niet meer zou kunnen als hij nu jong was wat hij toen kon en gij nu zoudt kunnen als nu toen was. Ik zeg daarom, Wat aardigheid is er aan tegenwoordig, verveelt men zich niet – zòò als ik voor mij geloof b.v. Wisselingh zich enorm verveelt want hij kan zich niet bewegen.
Verder, hebt ge persoonlijke energie, verslijt ze niet, laat het niet verroesten, als de dingen beroerd worden en men op niets rekenen kan, zoek het dan in iets eenvoudigers.
Ik ben er zoo enorm buiten echter, ik weet er zoo zeer niets direkts omtrent – ’k geloof de paar woorden die ik van Wisselingh hoorde betreffende Londen al ’t eenige zijn dat ik in 1 1/2 jaar omtrent de zaken hoorde – dat ik misschien ’t gansch en al mis heb. Toch sommige dingen zijn me zòò zonderling dat ik mij de zaken in ’t algemeen als out of joint9 voorstel, al weet ik niet precies waar of hoe ze uit hun verband zijn het ergst.–
Nu zult ge zeggen, Ja maar de schilderszaken zijn nog veel beroerder, onvaster, en ook daar zou ’t wel kunnen zijn dat persoonlijke energie of werkkracht niet alles kon, b.v. niet iemand te eten geven in eersten tijd. Goed, alles toegegeven, maar gesteld ’t was een kwestie van de eenvoudigste behoeften, de zaak is niet critieker er om al blijft ze critiek wanneer men in plaats van het dure stadsleven het zou zoeken in een buurt waar ’t goedkooper is.– Gesteld ik mogt eens een beetje voorspoed hebben en ’t mogt lukken een paar vrienden te krijgen voor mijn werk – dan, ja dan zou ik nog heel anders spreken.
 1r:4
Juist omdat ik ’t aan U te danken heb dat ik het tot hiertoe kon doorvoeren, wilde ik U zeggen ik geen oogenblik twijfel of gij zoudt het als iets heerlijks beschouwen als gij een handwerk hadt, en al bragt dat aanvankelijk de meest onmogelijke en tegen den draad in zijnde verhoudingen mede tot uw eigentlijke positie ten opzigte van het leven in ’t algemeen, toch zoudt ge er een qu’est ce que ça me fait tegen in hebben door den blik op de toekomst. Eene toekomst die, al hangt ze niet geheel van persoonlijk zich moeite geven af, toch er meer in direkt verband toe staat dan zaken die geen handwerk zijn.
In Uw eersten tijd zoudt gij niet alleen hoeven te zijn en dat, verzeker ik U, verkort enorm den tijd van niets kunnen.– Het is iets fataals dat men soms zelf een jaar zoeken moet op iets dat in 14 dagen door wie verder is zou kunnen verklaard worden.– Het komt aan op persoonlijke moeite doch den weg is makkelijker of moeielijker er door naarmate men alleen is of niet. En wat het meest beroerd is, dat is dat absoluut dit of dat moeten weten en als men iets vraagt de ander den rug U toekeert. Dit is iets beestachtigs maar enfin zoo gaat het toch en het hoort misschien ook al tot de vormen. Gij staat dan verslagen, en pijnlijk is het vooruit te weten van zich zelf dat men zeker een tal vergissingen doorloopen zal voor men uit zich zelf het vindt, welke tijdverlies en beroerdigheid kosten welke bespaard hadden kunnen worden.
Men eindigt met niemand meer bepaald te vragen en steunt slechts op zich zelf, doch dit behoorde toch eenigermate anders ingerigt te wezen. Enfin er zijn zooveel dingen die “behoorden”. Genoeg, ik zeg alleen, als gij ooit (al zij er nu in ’t minst geen kwestie van) verandert, wordt dan schilder.10
En breng dan Uw eersten tijd met mij zamen door, al ken ik zelf zooveel niet als sommige anderen en al sta ik zelf nog voor veel dingen. En veel, veel beslister zal ik hierover nog spreken als ik dit jaar ietwat meer vastheid mag krijgen in mijn zaken. Als C.M. komt, spreek hem nog eens over de dingen, ik wou dat door relatie met hem het U wat makkelijker werd vooral. Wat U ook zeer veel zou helpen is dat gij in elk geval frisch uit de kunstwereld komt, waar ik al lang uit was toen ik begon. Het is n.l. noodig goed de rapporten te voelen tusschen de natuur en het geschilderde in ’t algemeen. Ik heb dat in mij moeten vernieuwen.–
Ik hoop van de wijfjes in het veen van ommestaand krabbeltje iets te maken en ga weer naar datzelfde veld.11 adieu kerel, maar over Amerika moet ge m.i. quand même niet denken.
Met een handdruk.

t. à t.
Vincent.

En nooit denken “ik ben geen artist” want voor zoover algemeene gegevens van energie & verstand noodig zijn, wees verzekerd ge ze hebt.–

Ik ga zooals gezegd 12 Oct. n. Hoogeveen doch dan weer naar hier teru[g].

translation
 1r:1
Nieuw-Amsterdam

My dear Theo,
I’m writing to you again now that I’ve walked around this village for a couple of days. What I find beautiful is everywhere here. That’s to say, there is peace here.
I find something else beautiful, too — that is the drama — but that, it’s everywhere, so there aren’t only Van Goyen effects here.
Yesterday I drew decaying oak roots, so-called bog trunks (being oak trees that have been buried under the peat for perhaps a century, over which new peat has formed — when the peat is dug out these bog trunks come to light).1
These roots lay in a pool in black mud. A few black ones lay in the water, in which they were reflected, a few bleached ones on the black plain. A little white track ran alongside it, behind it more peat, black as soot. Then a stormy sky overhead. That pool in the mud with those decaying roots, it was absolutely melancholy and dramatic, just like Ruisdael, just like Jules Dupré.

[sketch A]

Here’s a little scratch from the peat fields.2
There are often curious oppositions of Black and White here. For example, a canal with white sandy banks through a sooty black plain. You can see it above, too, small black figures against a white sky, and again gradations of black and white in the sand in the foreground.
I saw an effect exactly like Ruisdael’s Bleaching fields at Overveen:3 foreground a high road shadowed by clouds, then a low, bare meadow on which the light fell, with two houses in the distance (one with a slate-grey, one with a red roof). Behind them a canal and stacks of peat, changing in size depending on the plane in which they stood — far away a small silhouette of a little row of huts and a small church tower. Small black figures laying the washing out to bleach, a single mast of a barge standing up between the peat stacks. Above, a grey sky with a lot of movement in it.  1v:2
Well, I often think about Van Goyen on these misty mornings, the little houses are just like his. That really peaceful and naive look.
I believe I’ve found my country, you know. Coming events cast their shadows before, says an English proverb.4
I just wanted to write and say that you do know, don’t you, that you must never think in melancholy hours that you’re without a friend? For I believe I can give you the assurance that you can trust me. Why am I saying this? — because I’ve since been thinking over what you wrote about America. And even so, I don’t think it’s a good plan, even if you do have the best relations there, that’s to say with Knoedler5 or anyone else.
Even if it’s only in melancholy moments that your thoughts turn to it, even if it isn’t a plan — I don’t believe it is — it’s still proof that you have your gloomy moments. Which I find remarkably understandable — even though I don’t know the circumstances, other than very generally, that it isn’t very pleasant in the firm. Wisselingh told me the story of the house in London,6 and all I say about it is that there’s most certainly a huge difference between the house of G&Cie in the old days (for instance, when Uncle Vincent was still there, and not even in his latter years) and now. I mean, in my view, in those days it was more a matter of personal energy and resoluteness. Now there are nullities (I don’t say mediocrities, not even in a bad sense, because that’s still much too good) like friend Bock,7 who, mark you, represent the house in London, and do so now that it’s organized on an infinitely lavish scale. Moreover, these aren’t isolated phenomena.
Now this must be very discouraging for people like you, everything much more discouraging than in earlier years. Personal passion for work, personal energy. Tersteeg has it, you have it, and at the same time despite that you have a position. But in the case of change, be aware that it could be that you get nothing out of it,  1v:3 and may everywhere come up against the ‘triumph of mediocrity, of nullity, of absurdity’.8
Take Wisselingh, who had a strong character, very well, he keeps going even though he has nothing like the active life that Uncle Vincent had. Why not? — because it now comes down to different things and, if he was young now, say, Uncle Vincent would no longer be able to do now what he could do then, and you would be able to do now if now was then. So I say, what attraction does it hold nowadays, are people not bored? — as for my part I believe Wisselingh, for one, is hugely bored because he cannot act.
Furthermore, if you have personal energy, don’t wear it out, don’t let it get rusty, if things get miserable and one can’t count on anything, look for something simpler.
However, I’m so out of things, I really have such a complete lack of direct knowledge of it — I think the few words about London that I heard from Wisselingh are all that I’ve heard about the business in 1 1/2 years — that I may have got it all entirely wrong. Yet some things seem so extraordinary to me that I imagine the business in general as being out of joint,9 although I don’t know where or how things are disjointed the worst.
Now you’ll say, yes, but the painter’s affairs are much worse, less secure, and there too it could be that personal energy or personal passion for work couldn’t do everything, for example not provide food for someone at first. Very well, all granted, but suppose it was a question of the simplest needs, the business is no more critical for it, although it remains critical when, instead of the expensive city life, one seeks a place where it’s cheaper. Assuming I might have a bit of good fortune and we might succeed in finding a few friends for my work — then, yes, then I would be talking very differently.  1r:4
Precisely because I have you to thank that I’ve been able to carry on thus far, I wanted to say to you that I don’t doubt for a moment that you would regard it as something wonderful if you had work for your hands, and even if initially it were to bring about the most impossible and conflicting relationships in your actual position in regard to life in general, nevertheless you would have a sense of ‘what does it matter to me’ to counter this, because of that view of the future. A future which, although it doesn’t depend entirely on making personal effort, would be more directly connected with it than things which aren’t manual work.
When you started you wouldn’t have to be alone, and that, I assure you, enormously shortens the time when nothing works. It’s really terrible that one sometimes has to search for a year for something that could be explained in a fortnight by someone who is further along. It comes down to personal effort, but the road is easier or harder depending on whether one is alone or not. And the worst thing is this absolutely having to know this or that, and if one asks for something the other turns his back on you. This is something beastly, but then that’s how it goes, and perhaps it goes with the manners. You’re then beaten, and it’s painful to know in advance that one will certainly go through a lot of mistakes before one finds out for oneself, which cause a waste of time and misery that could have been avoided.
One ends up not really asking anyone any more, and relying solely on oneself, but this ought to be organized rather differently. But then, there are so many things that ‘ought to be’. Enough, I simply say if you ever change (even though there isn’t the least question of it now), then become a painter.10
And then start by spending the initial period with me, even though I myself don’t know as much as some other people, and although I myself still come up against many things. And I’ll speak much, much more confidently about this if I can get a little more certainty in my affairs this year. If C.M. comes, talk to him about things again. I wish above all that things would become a little easier for you through your relationship with him. Something that would also be very helpful to you is that you, in any event, come fresh from the art world, which I had already left long before when I started. For it’s necessary to feel clearly the rapports between nature and painted things in general. I’ve had to renew that in myself.
I hope to make something of the women on the heath in the scratch overleaf, and shall go back to the same field.11 Adieu, old chap, but all the same you mustn’t think about America, in my opinion.
With a handshake.

Ever yours,
Vincent.

And never think ‘I’m not an artist’, because in so far as general gifts of energy and understanding are required, be assured that you have them.

As I said, I’m going to Hoogeveen on 12 October, but then I’m coming back here.
notes
1. Landscape with bog-oak trunks (F 1095 / JH 406 ). The location depicted may be on the Heerendijk, a transitional area between the high and low moorland to the west of the lodging-house, with trunks and remnants of bog-oaks in the foreground. See Dijk and Van der Sluis 2001, pp. 195-196.
2. Women working in the peat (F - / JH 410). The letter sketch was done in the peat district to the west of the lodging-house. The women are probably gathering sods. See cat. Amsterdam 1999, pp. 48-49.
3. See for Jacob van Ruisdael’s View of Haarlem with bleaching grounds : letter 37, n. 3. After the word ‘Overveen’ Van Gogh crossed out: ‘yet here it was light in the background’.
4. Saying, based on a line from the poem ‘Lochiel’s warning’ (1802) by Thomas Campbell. The lines

’Tis the sunset of life gives me mystical lore,
And coming events cast their shadows before

were often quoted. See The poetical works of Thomas Campbell. Ed. W.A. Hill. London 1854, pp. 102-107 (quotation on p. 105).
5. Roland Knoedler was the son of the art dealer Mich[a]el Knoedler, who set up as Goupil & Cie’s representative in New York in 1850, and established his own art dealership in 1857. After his son joined the business in 1877, this gallery became known as M. Knoedler & Co. Theo often did business with this firm. See The rise of the art world in America. Knoedler at 150. S. Hunter and M. de Medeiros. Exhib. cat. New York (Knoedler & Co.), 1996-1997. New York 1996.
6. The subject must have arisen during Van Wisselingh’s recent visit to Van Gogh in The Hague (see letter 380). Van Gogh believed that he was having difficulty keeping his head above water as an independent art dealer in Paris (see l. 86).
7. The reading of ‘Bock’ is uncertain; it may say ‘Back’ or ‘Buck’.
8. Sund describes this phrase as ‘unquestionably Zolaesque’ because each of the terms appears repeatedly in Mes haines. See Sund 1992, pp. 276-277 (n. 3). See for triumph of mediocrity (‘triomphe de la médiocrité’) also letter 293.
9. William Shakespeare, Hamlet, act 1, scene 5: ‘The time is out of joint’. See Shakespeare 1882, p. 166. Cf. also letter 387, n. 6.
10. Theo himself seems to have fuelled the idea that he could become a painter. See letter 408, l. 76.
11. This plan was to result in Two women working in the peat (F 19 / JH 409 ).