Van morgen komt een man bij me die 3 weken geleden een reparatie aan de lamp voor me gedaan had en van wien ik tegelijkertijd eenig aardewerk had gekocht dat hij me zelf opdrong om te nemen.1
Hij kwam mij een standje maken dat ik zijn buurman pas betaald had en hem niet. En dat met ’t noodige lawaai, vloeken, schelden &c. Ik zeg hem dat ik hem betalen zal zoodra ik geld ontvang maar ’t op ’t moment niet heb en dat is olie in ’t vuur. Ik verzoek hem de deur uit te gaan en eindelijk duw ik hem de deur uit maar hij, misschien expres ’t daarop latende aankomen, pakt mij bij den nek en gooit me tegen den muur aan en verder plat op den grond.2 Zie, dit is iets waar ge uit ziet met welke petites miseres3 men te maken heeft. Zoo’n kerel is sterker dan ik hè – ze geneeren zich niet. Nu, zulk slag zijn al de kleine winkeliers &c. waar men voor dagelijksche behoeften mee te maken heeft. Zij komen zelf vragen dit of dat van hen te nemen of, als men naar een ander gaat, vragen om klandisie, maar als men ongelukkigerwijs langer dan een dag of 8 met betalen moet wachten is het schelden en standjes maken. Enfin ze zijn eenmaal zoo en wat zal men er van zeggen, ze zitten zelf ook in de engte soms. Ik schrijf U ’t geval eens om U te toonen dat het wel ietwat urgent is dat zoo mogelijk ik wat geld kon maken. Toen ik naar Schevening ging heb ik er nog een paar moeten laten wachten. Ik heb een beetje zorg broer, en nog al verdriet en moeite. Ik verlang naar Uw komst omdat ik het wel decideeren wou of ik verhuizen moet al dan niet. Om het hier te kunnen houden zou ik iets meer moeten verdienen in ’t algemeen, het weinige dat ik te kort kom maakt het leven hier onhoudbaar.
Overigens, het werk heb ik zoozeer geen tegenspoed mee wat betreft dat al de petites miseres mijn lust er in niet influenceeren en niet beletten ik toch een & ander maak.
1r:2 Bij de Bock staan een paar kleine marines, een met een woelige, een met een kalme zee,4 in welk genre ik enorm graag zou doorgaan. Gisteren een boerenwoning met rood dak onder hooge boomen.5 Nu, figuurstudies schilderen zou me geloof ik voor veel dingen helpen, ik ben er aan begonnen met een jongen in ’t aardappelland en een in den tuin bij een rieten schutting.6 Daar zou ik kracht achter moeten kunnen zetten.
Het incident van van morgen is mij een wenk dat het pligt is om raad te schaften en kleiner te gaan wonen en op een dorpje als er geen licht komt om ’t hier ietwat ruimer te krijgen. Anders, ’t atelier hier is praktisch genoeg en aan mooie dingen om te maken is hier geen gebrek. De zee heeft men ook niet overal.
Wat ik U zei dat ik me niet sterk voelde is waar, het is nu neergedraaid op pijn tusschen de schouders en in den lendenwervel, wat ik bij tijden wel meer heb maar ik weet bij ondervinding men dan wat op zou moeten passen anders wordt men te zwak en kan zich er niet zoo makkelijk meer van redresseeren.
Betrekkelijk geef ik de dingen over. De omstandigheden zijn me wat te zwaar geweest in den laatsten tijd en mijn plan om door assidu en raisonable werken vrienden van vroeger terug te winnen ligt in duigen. Theo één ding is ’t wel goed we eens bespreken – ik zeg niet dat daar nu direkt sprake van is maar de dagen zouden nog somberder kunnen worden en voor dat geval wou ik wij het afspraken. Mijn studies en al wat er van werk op ’t atelier is zijn gedecideerd Uw eigendom. Nu is er geen sprake van – nog eens – maar in vervolg van tijd b.v. wegens ’t niet betalen van belasting – kan men den boel verkoopen, maar in dat geval wou ik het werk wel in veiligheid brengen en het huis uit. Het zijn mijn studies die voor later werk ik moeielijk missen kan, dingen die me veel moeite gekost hebben om te maken.7
Hier in de straat is er tot heden geen een die belasting betaalt, toch zijn allen voor verschillende sommen aangeslagen, ik ook, en heb ik tweemaal schatters bij me gehad die ik echter op mijn 4 keukenstoelen en ongeverfde tafel heb gewezen en gezegd ik niet in de termen viel zoo hoog aangeslagen te worden.8 Dat als ze bij een schilder tapijten, pianos, antiquiteiten &c. vonden, ze misschien geen ongelijk hadden zoo’n man aan te kalkena als kunnende betalen doch dat ik niet eens mijn verfrekening betalen kon en er geen articles de luxe doch wel kinderen bij me waren en er dus niets bij me te halen was voor hen. Ze hebben me toen biljetten en aanmaningen gestuurd doch ik heb me daar niets van aangetrokken en toen ze er eens om terugkwamen gezegd dat het noodeloos was want dat ik er eenvoudig mijn pijp mee opstak. Dat ik het niet had en mijn 4 stoelen, tafel &c. toch niets zouden opbrengen. dat het nieuw niet zooveel waard was als waar ze me voor wilden opschrijven.
Sedert hebben ze me dan ook met rust gelaten, nu reeds maanden lang. En anderen hier in de straat betalen ook niet.
Toch, nu we er over aan ’t spreken zijn, voor zoo’n geval wou ik ik wist waar mijn studies te bergen. Enfin ik zou ze bij v.d. Weele b.v. kunnen brengen of zoo. En mijn gereedschap ook. Er is altijd nog een zekere hoop bij mij dat als ge eens op ’t atelier komt gij nog dingen vinden zult waarvoor misschien iemand op te warmen zoude zijn, ook al hebben ze nu geen bepaalde handelswaarde.
Aan werk mankeert het niet.
Après tout heb ik in den grond geen gevoel van moedeloosheid en integendeel kan ik instemmen met wat ik onlangs in Zola las, “Si à present je vaux quelque chose, c’est que je suis seul et que je hais les niais, les impuissants, les cyniques, les railleurs idiots et bêtes”.9 Maar dat alles zou misschien
1v:4 niet wegnemen ik ’t beleg niet kon houden als ik hierbleef. Ik schrijf er juist over omdat het in ’t begin is en de manoeuvre van goedkooper gaan wonen misschien de uitkomst, al is het op zich zelf alleen ter wille van minder verwonen bepaald urgent.
V.d. Weele heeft de zilveren medaille voor zijn schilderij die hij dubbel en dwars verdiend heeft, ik ben blij dat hij die gekregen heeft.10
Ik heb over dat Schij van v.d. W. veel gedacht omdat ik ’t heb zien maken voor een deel en ik er nog al over gepraat heb met hem en dadelijk er mee ingenomen was.
Ik geloof Theo, dat met geregeld en bedaard voortwerken in de toekomst ik ook zoo iets zoude kunnen.
Maar er zou in elk geval nog een periode van assidu schilderen tusschenbeiden moeten liggen en daarvoor zouden middelen moeten wezen, die ’t me nu donker voorkomt te kunnen krijgen. V.d. Weele is er toe gekomen door de helft van zijn tijd te sacrifieeren aan dingen die hij niet voor zijn pleizier doet maar dan ook middelen door wint om zijn schilderkist gevuld te houden en te eten &c. Misschien, misschien als er bij mijn werk ’t een of ander artikel mogt komen dat de lui zouden willen hebben, lapte ik ’t hem ook. Om verkoopen op zich zelf – als ’t niet daarom was om te kunnen voortgaan – zou ik anders niet veel geven, ik zeg U ronduit dat van de idees omtrent kunst die ik in mijn periode bij Goupil11 heb opgedaan – ofschoon ik wel denzelfden smaak gehouden heb – voorzoover zij de praktijk aangaan weinig heeft steek gehouden, ’t maken der dingen gaat niet zoo als men als men handelaar is zich wel voorstelt, en het schildersleven is anders, de studie is anders. In welken zin zou ik moeielijk kunnen zeggen maar het woord van Daubigny “ce ne sont pas mes tableaux que j’estime davantage, qui me rapportent le plus”12 is iets wat ik nu geloof, en toen ik bij G&Cie was en had het gehoord zou ik gedacht hebben dat hij ’t zoo maar par manière de dire zeide. Adieu kerel – ik zit er een beetje in, ge ziet aan wat ik U schrijf van mijn schermutseling van dezen morgen dat de lui niet veel consideratie met me gebruiken. Als men een hoogen hoed droeg & ik weet niet wat meer dan bleven ze waarschijnlijk meer op een zekeren afstand. Men heeft toch zijn gevoel van de dingen en het is niet aangenaam. Enfin ik wou er iets bij ’t werk te vinden was waardoor er wat ruimte kon komen. adieu, schrijf eens spoedig, ik verlang er zoo naar.