Of het koortsachtigheid is of zenuwen of iets anders weet ik niet – maar ik voel mij niet wel. Ik denk aan die expressie in Uw brief1 in verband met verschillende dingen, meer dan noodig is hoop ik, en heb een onrustig gevoel dat ik niet van me af kan zetten ofschoon ik het heb getracht af te leiden.
Er is immers niets, of is er wel wat? als er wat is, spreek dan ronduit wat voor soort van obstacles er zouden in den wind zijn.
Schrijf in elk geval eens, als ’t kan per ommegaande, of er iets is of niet. Ik kan ’t niet helpen als het zonder oorzaak is maar ik ben in eens beroerd geworden, het kan reactie zijn van dat ik me overspannen heb.
Schrijf me eens in elk geval kerel. hebt ge de photos gekregen.2 Ik ga nog een eind loopen om te zien of het wegtrekt. Gegroet en
t. à t.
Vincent
Ik heb eigentlijk geen vriend behalve U en als ik beroerd ben zijt gij me altijd in de gedachten. Ik wou ge maar eens hier waart en we toch nog eens overleggen [k]onden over een verhuizing naar buiten.
Behalve wat ik U reeds schreef is er anders niets bijzonders met mij en gaan de dingen wel – maar ik kan wel wat binnenkoortsa gekregen hebben of zoo en ben beroerd gewor[d]en ineens.
Ik heb weer moeten betalen regts en links, huisheer, verf, bakker, kruidenier, schoenmaker, weet ik wat, en het overschotje is weinig. Enfin, maar ’t beroerdste is dat men na veel zoodanige weken soms de krachten wat verminderd voelt om de dingen te dragen en een algemeene vermoeienis begint te voelen.
Al hebt ge niet om direkt te sturen broer, zie dat in elk geval ge mij eens zoo ge kunt per ommegaande schrijft.
En met betrekking tot die bewuste toekomst, als er onraad zou wezen, zeg het maar gerust, homme avisé en vaut deux, ’t is beter te weten precies waar men mee zou te strijden hebben.
Ik heb nog zitten werken van daag maar er overviel me in eens een malaise door merg en been die ik niet precies weet waaraan toe te schrijven.
Het is op zulke momenten dat men van ijzer zou willen zijn en het land kan hebben maar vleesch en been te zijn. Ik had aan U geschreven van morgen vroeg3 maar toen ik mijn brief had weggebragt was het net of in eens al de moeite die ik al gehad had met een en ander zich zamen pakten en het werd mij te sterk omdat ik de toekomst niet begreep meer.
Anders kan ik het niet zeggen – niet begrijpen het waarom van dat het niet vlotten zou met het werk.
Mijn gansche hart heb ik er op gezet en dat kwam me als een vergissing voor, momenteel althans.
Toch kerel gij weet het zelf, waarop (in de praktijk, in ’t werkelijke leven), waar zal men zijn kracht en zijn denken en geestesinspanning aan geven. Men moet er maar een slag in slaan en zeggen, ik zal wat doen en het doorzetten. Nu en dan kan het verkeerd uit komen en kan men stuiten op een muur als de lui het niet hebben willen, maar toch, men hoeft niet het zich aan te trekken, niet waar. Ik geloof niet dat men er zich over beroerd maken moet maar het wordt iemand soms te sterk en men wordt beroerd, al wil men anders. Nu dacht ik dat ik spijt had dat ik in der tijd maar niet in de Borinage ergens ziek geworden en kapot gegaan was in plaats van het schilderen. Want ik ben U maar tot last en ik kan het toch niet helpen, want om goed te worden zou men veel periodes door moeten en intusschen is hetgeen men maakt daarom niet slecht als men zijn best er op doet maar er zouden lui moeten zijn die het beschouwden in zijn verband en rigting en streven, en niet eischten. ik weet niet wat ze eigentlijk willen.
Ik zie nu de dingen zwart in. Als ik ’t nog alleen was, maar het is de gedachte aan de vrouw en aan de kinderen, die arme schapen, die men veilig zou willen houden en zich voor aansprakelijk voelt. Het gaat goed met de vrouw in den laatsten tijd. Ik kan met hun er niet over spreken maar voor mijzelf werd het me al te bang vandaag. Werken is ’t eenige wat men doen kan, als dat niets helpt is men ten einde raad.
En ziet ge, het zit hem daarin dat de mogelijkheid om te werken afhangt van het plaatsen van ’t werk want men heeft onkosten – hoe meer men werkt hoe meer onkosten (ofschoon dit laatste niet in alle opzigten). Het niet plaatsen – als er anders geen inkomsten zijn – maakt vorderingen onmogelijk die anders van zelf zouden volgen. Enfin kerel, ik ben er benaauwd over geworden meer dan ik dragen kan, over den algemeenen stand van zaken, en ik zeg U mijn gedachten. Ik wou dat gij maar eens spoedig kwaamt.
Enfin en vooral schrijf eens spoedig want ik heb er behoefte aan. Natuurlijk kan ik met niemand anders zoo over de dingen spreken als met U want anderen hebben er niet mee te maken en zijn er buiten.
Alles en alles zamen genomen zal ’t er op aan komen dat we goed elkaar blijven verstaan en de vriendschap goed warm houden. Komt er dan ongeluk, we zullen ’t braveeren, maar broer laat ons elkaar trouw blijven.
Ik win alles daarbij want zonder U zou ik ’t niet hebben kunnen houden tot zoover we nu zijn, gij wint er niets bij dan toch alleen het gevoel van iemand een carriere te geven die anders geen carriere zou hebben.
En later, wie weet wat we zoodoende nog zamen maken. Het schilderen om ’t goed te krijgen zal nog wel een periode van eenig scharrelen kosten maar als ge de studies ziet zult ge geloof ik toch zien dat het geen malligheid is.
Dat ik U nu zoo dikwijls schrijf over geldgebrek, ’t is omdat de nood aan den man is. Men moet ligchamelijk niet te zwak worden en in zijn gevoel niet al te veel gekrenkt. En wordt het te erg en ’t vuur wat na aan de scheenen, is het pligt rond te kijken of men de omstandigheden niet wat bedaren kan.
Ik zou minder bezwaar in de toekomst zien als ik minder onhandig was om met de lui om te gaan. ’t vinden van koopers is als ik zonder U ben onmogelijk om zoo te zeggen en met U is het langzamerhand mogelijk. En als we ons uiterste best doen zal het op zijn pooten blijven en niet te gronde gaan maar we moeten zamen blijven.
Ik nu heb er behoefte aan we weer eens elkaar zien en zamen nagaan welken kant ’t werk uit moet. Met de Bock en andere schilders, ik praat eens met hen maar ik spreek niet over de dingen als of ik ten volle hen vertrouwde en hoeven zij veel zaken niet te weten. Nu, zulke dingen als dat kleine incident van van morgen tel ik natuurlijk niet maar het contact met een boel onaangenaamheden van buiten af maakt dat men behoefte heeft alles eens te vergeten door te praten met iemand die ten volle de dingen begrijpt en sympathie heeft. Het alledaagsche is voor mij de dingen voor me zelf te houden en kort af me er door te slaan. Maar als men wat gevoel heeft zoo is dat alledaagsche niet voldoende en zoekt men naar waarachtige vriendschap en vertrouwen. Het is juist omdat bij tijden mijn gestel begint te bezwijken en ik de kracht om de dingen te verdragen voel verminderen dat ik het U ronduit zeg dat ik eens behoefte heb om rustig met U te zijn en elkaar eens te zien.
Ik heb dit jaar strijd gehad om het atelier vol te houden, vreesselijk moeielijk is het soms geweest aan den gang te blijven. En ik moet mijn kracht eens vernieuwen.
En schrijf nu eens als ’t eenigzins kan – en dat kan toch wel – een keer meer in den tusschentijd die nog zou moeten verloopen tot we elkaar zien. Ik moet doorwerken en er is een gevoel van afgematheid dat me telkens overdondert, een algemeene flaauwheid die reactie is van inspannen en telkens terugkomt maar waar ik iets aan doen moet anders wordt het erger. Ik zou dit niet tegen de Bock of zoo iemand zeggen – maar U vertrouw ik genoeg om het te zeggen. Het is geen kwestie van moed verliezen of iets opgeven maar van meer kracht te hebben gespendeerd dan men missen kan en min of meer épuisé te zijn in krachten.