Voor ik naar Schevening ga wou ik nog even een woordje met U praten. Ik heb ’t maar eens doorgezet met de Bock dat ik bij hem een pied à terre krijg. Misschien zal ik nu & dan bij Blommers eens aangaan ook.1 En dan is mijn plan een tijd lang Schevening geheel & al als hoofdzaak te beschouwen, s’morgens er heen te gaan en den dag te blijven, of anders als ik t’huis moet zijn dat t’huis zijn in ’t middaguur te stellen als ’t te warm is en dan s’avonds er weer heen. Dit zou me nieuwe idees geven vertrouw ik, en rust, niet door stilzitten maar door verandering van omgeving en bezigheid. Ik zit anders hier wel nog diep in ’t werk. Vandaag nog eens den Weesman2 gehad en wel voor iets dat me plotseling in ’t hoofd kwam ik nog eens door wou zetten voor ik aan iets anders begin. Ge moet weten ik toch nog eens in ’t weeshuis ben geweest op een bezoekdag.3 Toen had ik daar het tuinmannetje gezien en geteekend uit het raam.4 Nu, dat wou ik niet laten schieten en staat er nu op in dezen vorm zoo ongeveer, voor zoover ’k me uit t’hoofd herrinner.5
Gisteren avond heb ik een cadeau gekregen dat mij enorm pleizier deed (van die twee landmeters – want er is een tweede nog bijgekomen sedert),6 namelijk een zeer echt Scheveningsch buis met staanden kraag, pittoresk verkleurd en gelapt.
Ik heb voor zoo veel me doenlijk was mijn schildergerij in orde gebragt & aangevuld wat ik mankeerde en me van tramkaartjes voorzien &c.
Van morgen heb ik de negatieven gezien van drie photos.7 Ik ben verlangend naar de drukken en heb wel hoop zij alzoo in ’t klein iets zijn zullen waarmede wij bij de illustraties zullen kunnen
1v:3 demarches doen. Ik denk er over het tuinmannetje van heden ook te laten doen want dat figuur is veel, veel uitvoeriger dan in dezen krabbel, en entourage ook minder tam dan hier. Ik hoop U volgende week drukken van photos te kunnen zenden.
Maar kerel, ik wou U wel vragen Uw uiterste best te doen om als ’t eenigzins kan mij nog iets te sturen want ik ben reeds à sec door een & ander ik absoluut noodig had om Schevening te kunnen beginnen. Het hoeft niet veel te zijn maar iets om den tijd door te komen en in ’t duin niet absoluut op een droogje te zitten.–
De photos zijn Zaaier, aardappel wroeters en Turfstekers, laatstgenoemde kwam mij voor ’t best te doen.
Vindt ge dat niet aardig van die landmeters, ’t zijn aardige, vroolijke lui die me veel gezelligheid al hebben bezorgd.
Ze beginnen werkelijk wel aardige schetsen te maken maar zitten beiden voor hun
1r:4 eindexamen, een voor dat van landmeter en den ander voor ingenieur.
Als ik me wat georienteerd heb op Schev. dan zal ik de vrouw nu en dan meenemen om te poseeren of ten minste plaats & grootte van figuren aan te kunnen geven.
Ik verlang erg naar U kerel, ik hoop er bij ’t werk iets zijn zal waar ge eenig pleizier in hebt en dat ge wat gevorderd vindt. Bock zag nog sommige geschilderde studies van verl. jaar en vond er iets in maar mij bevallen ze hoe langer hoe minder, ik hoop er beteren te maken dit jaar.
Zondag krijg ik den photograaf8 op ’t atelier om eens met hem te praten wat ’t best voor photos zou zijn onder de figuren die ik heb.
Ik zou niet weinig in moeielijkheid zijn als gij absoluut niets extras zenden kondt. Ik heb enkel het bepaald onmisbare genomen voor de schilderdoos maar heb toch zoo goed als niets kunnen overhouden.
Het Scheveningsch buis is me een meevallertje. Ik schreef U eens dat ’t me misschien gaan zou als toen ik jaren geleden ook te s’Hage woonde, dat het eerst een beroerden tijd zou zijn maar later prettiger worden.9 ’t is in menig opzigt dezen laatsten tijd gezelliger en prettiger geworden al. Nu adieu, doe wat ge kunt en geloof me, met een handdruk
Iets wat ik U nog wou zeggen is dat de figuurstudies voor de groote teekeningen in mijn oog veel beter zijn dan de teekeningen zelf.
Dat een vrij groot aantal van die figuren iets is wat ik al vast op ’t atelier heb en ik meen me van een blijvend nut zullen zijn in ’t jaar dat voor de borst staat. ’t Is niet dat ik moedeloos ben over ’t afgeloopen jaar sedert Uw laatste bezoek en nu, maar hadden de inkomsten iets ruimer geweest kunnen zijn, we waren met ’t schilderen verder gevorderd.
Tegenover andere schilders tracht ik mij wat kort af en als geen oogenblik twijfelend te houden.
Als we ’t volgend jaar geschilderde studies konden hebben, even vast geschilderd als de tegenwoordigen vast geteekend zijn, zoo meen ik dat we de bataille voorloopig gewonnen konden rekenen.
Vóór dien tijd zal het er nog spannen en als we wat kracht kunnen vernieuwen zullen we die tot het uiterste moeten inspannen en in geen geval er te veel van hebben kunnen.
Ik denk dat vriend Rappard niet ongenegen zal zijn ons nog een handje te helpen nu en dan.11
Hij heeft me onlangs gezegd dat hij met vernieuwde gedachten van mijn atelier was gekomen – en ik van ’t zijne ook12 – maar de kracht waarover ik momenteel beschikken kan is niet veel.
Ofschoon ik van C.M. geen syllabe antwoord ontving op mijn schrijven13 en croquis van Turfspitters14 en zandgroef,15 zoo geef ik hem niet geheel op.
Verleden jaar was hij over de laatste zending teekeningen niet in zijn humeur en schreef me een onaangenaam briefje.16 ik repliceerde daarop dat Rappard die zelfde teekeningen had gezien en in plaats van ze minder te vinden dan mijn vorigen ze gedecideerd beter had gevonden. Ik was toen al ziek en kreeg C.M.’s antwoord in het gasthuis, hij had ze nog eens nagezien, ja er waren goede dingen in en als ik eens iets anders had zouden we verder zien. Ik heb echter niet direkt er op willen doorgaan, tot nu pas. Dat hij geen relaties wilde aanknoopen nu moet hem zitten in dingen die hij over “wangedrag”, dat ik met eene vrouw woon en kinderen zonder reeds getrouwd te zijn, hoorde. Met Francken, zijn eigen zwager, wilde C.M. ook een tijdlang weinig te doen hebben om soortgelijke reden weet ik, omdat ik met C.M. eens te Parijs geloopen heb zelf en hij me zeide “daar woont mijn zwager maar ik kan er niet naar toe gaan om reden dat hij met ‘een gemeen wijf’ woont”.17 Nu echter heb ik expres C.M. betrekkelijk voor den uitersten nood in petto gehouden en ik denk er over dat het goed zou kunnen zijn als gij eenige van de beste studies hem eens liet zien en ronduit tot hem spraakt dat er hoop is op overwinning als we het maar uit kunnen vieren en volhouden en dat ik hem niet vraag om geld zoo maar doch overeenkomstig onze eerste afspraak van verl. jaar zou wenschen hij me geld gaf voor studies die ik zelf heel graag later weer zoude terug koopen van hem of ruilen voor aquarel of schilderij.
Ik heb eigentlijk van Oom Cent ook nog een bepaalde belofte dat hij teekeningen van me nemen zou doch ik heb hem er nooit meer over gesproken, sedert twee jaar geleden.18