Wat mij in gedachten kwam ik U toch nog eens zeggen moest met betrekking tot “als een tamme duif”1 (eene periode die is als wat Correggio schilderde),2 het is, dat dit niet blijft. En ’t is goed dat het niet blijft. Ook is het goed dat wij het te zien krijgen en ondervinden en niet vergeten. Maar blijven doet het in zoover niet dat dit navrante (ook al moge ’t, wat ik geloof, diep in den mensch (verborgen evenwel) blijvend bestaan) vervangen wordt door een meer normalen toestand. Zoo b.v. de vrouw van mij lijkt nu veel meer op eene kloek b.v. die met de kuikens scharrelt. Eene kloek is ook een aardig beest, evenwel. Ik was van morgen in een hofje kerel, bij een oud vrouwtje (met wie ik voor poseeren onderhandelen moest) en die heeft twee onechte kinderen van hare dochter, welke zoogenaamd gemainteneerd wordt, tot dusverre opgebracht. Verschillende dingen troffen mij – vooreerst het verwaarloosde van de arme schaapjes – ofschoon het grootje toch haar best doet en er nog veel erger zijn – ook trof mij diep die trouw van dat grootje en het trof mij dat als een oud vrouwtje haar gerimpelde handen uitsteekt voor zoo iets, wij mannen de onzen toch niet achterwege mogen houden. Ik zag de werkelijke moeder die even kwam kijken in slordige, kapotte kleeren met verwarde, onopgemaakte haren.
En kerel ik dacht toch dat er een onderscheid is tusschen de vrouw met wie ik leef zooals ze nu is en zoo als ze voor een jaar was toen ik ze vond. En tusschen de kinderen dáár en hier. O als men maar de werkelijkheid onder de oogen houdt dan is het zoo duidelijk als de zon dat het iets goeds is te zorgen voor wat anders zou verleppen en verdorren. En ik houd het er voor dat geen redenatie over de bezwaren of het ongepaste van er zich mee te bemoeien steek houdt bij de realiteit dezer zaken.
En mij aangaande, juist omdat met het vak het zich schikken kan zoo vallen aan den eenen kant veel bezwaren weg ofschoon van een anderen kant, n.l. in ’t finantieele, er wel degelijk veel moeielijkheden zijn en blijven zullen. Doch ook hier is het soms dat the poor the poor one’s friend zijn kan3 en zeker heeft het ook een zeer goeden kant en vrouw en kinderen zuinigheid leeren, en de man het harde werken.
Doch U aangaande, zoo zijn er dingen waarmee ik voorzie gij te strijden zult hebben zooals iedereen, welke nog van een anderen aard zijn en die in elk leven voorkomen trouwens. N.l. gij moet U ter deeg er op prepareeren dat langzamerhand gij in de vrouw welke gij verzorgt heel andere dingen zult zien dan nu. n.l. in haar karakter. En om nu in een woord ronduit te spreken, gij zult in haar teleurgesteld worden en tot haar zeggen misschien, “wat zijt gij veranderd” – en zij hetzelfde tot U. En dat is dan mijns inziens een stap vooruit, als gij ondanks die wederzijdsche “verandering” van beide zijden niet aan elkaar zoudt geërgerd worden en gij zoudt geleerd hebben dingen van haar te verdragen en zij zou geleerd hebben dingen van U te verdragen, of in andere woorden wederzijdsch wat over Uw kant wist te laten gaan.
Zie, dat is eene crisis welke niemand ontwijkt en het is eene crisis waar sommigen steviger door aan elkaar gehecht worden en aan den anderen kant ook velen door gescheiden worden, wat altijd zeer deplorable is als men eens begon. In een woord, volhouden is niet altijd makkelijk.
En hier in mijn geval b.v. ben ik in die dagen wel eens vooral heel blij geweest dat er kinderen waren waardoor het pad van pligt duidelijker te onderscheiden was. zoowel voor de vrouw als voor mij.
Zie, een mensch heeft geen beter vriend dan zijn pligt en ofschoon dat soms een ruw en hard meester is, zoolang men bij hem werkt zal men niet ligt failliet gaan.4 En als ik voorzie gij strijd zult hebben, misschien meer dan de gewone gemiddelde hoeveelheid strijd, zoo grond ik deze onderstelling daarop dat deze vrouw waarschijnlijk ook uit wat men zou noemen een minderen stand is. En wat b.v. Pa daaromtrent zegt – gij kent genoeg zijne denkwijs dan dat ik die zou behoeven te herhalen – het is werkelijk waar, althans in veel opzigten geef ik het toe.– Doch alleen, er zijn gevallen zooals nu het Uwe waar er een leven boven water te houden is en dan – zie, dan zou Pa zelf ’t niet meer weten, of liever ik geloof eigentlijk dat dan ook zijn hart den doorslag zou geven, “JE VÔTE POUR LA VIE”. Ah! ziet ge, als ik soms twijfel dan vraag ik mij zelf af: zoudt gij dan een regter willen zijn die een doodvonnis uitsprak? En steeds, steeds heb ik maar één antwoord: Neen, ik ben eens en vooral voor de afschaffing van wettelijke en andere doodvonnissen, banvloeken & andere peines capitales. Om leven te behouden, te respecteeren, zijn wij geroepen en is onze pligt en kunnen wij altijd verantwoorden ook al geeft de wereld ons ongelijk of ook al valt het voor ons niet voorspoedig uit.
Dus kerel dezen brief is om U te zeggen, ge hebt niet alleen mijne sympathie als het goed uitvalt doch ook voor ’t geval het slecht uitvalt.
En mij aangaande, gij behoeft uit dit schrijven niet op te maken dat het bij mij slecht uitviel. Want ik heb veel, veel reden tot dankbaarheid. Maar evenwel ook overkwamen mij petites miseres5 van verschillenden aard en is het “hagchelijke” van dergelijke zaken mij zoo duidelijk dat ik U, terwijl het bij U in ’t begin is, reeds eens en voor altijd mijn opinie zeggen wilde, dat ik het goed vind iemand tracht een leven eener hem onbekende zoodanige vrouw te redden ook al weet hij niet vooruit hoe die vrouw later zal uitvallen of blijken te zijn. En in geen geval dus zal hooren tot wie zeggen “ge hadt het nooit moeten beginnen”, want ’t spreekt van zelf dat dit de algemeene opinie wordt als het ongelukkigerwijs eens niet goed mogt uitvallen.
Voorts is dezen brief ook om er bij te voegen ik het wenschelijk acht er een kind kome. Want ook daar zult ge zien de meesten een bezwaar vinden ’twelk ik niet zie, wel het tegendeel. En ik geloof alles zoo geschikt kan worden gij tegenover de wereld U niet compromitteerd, maar gesteld de dingen liepen zóó dat gij kiezen moest tusschen U compromitteeren of haar verlaten – Dan approuveer ik U als gij zoudt zeggen: je vôte pour sa vie, en ter wille van het redden van een menschenleven het compromis veracht.– Dit voor ’t uiterste geval en zoolang gij zonder haar te schaden vrede kunt houden met allen – doe het.– Enfin het is niet overbodig dit eens te zeggen als men rekent b.v. Pa tot mij indertijd zeide, “er is iets onzedelijks in eene verbindtenis met eene vrouw van minderen stand” (dit vind ik niet waar aangezien ik tusschen den stand en de zedelijkheid geen verband zie. de stand gaat de wereld aan, de zedelijkheid gaat God aan). verder: “offer Uw positie niet op voor eene vrouw”. ’t welk
wegvalt mijns inziens als een menschenleven in ’t spel is. Doch Pa zelf is niet bepaald een doordrijver en is dikwijls zeer billijk.
Wat betreft als gij sommige personen tegen U krijgt ter wille van de vrouw, ik meen dat het iets onberouwelijks6 is te trachten naar eene vaste verbindtenis, in tegenoverstelling van velen die uit principe slechts relaties sans conséquences aanknoopen.
Door eene vaste verbindtenis vindt men eene groote inwendige kalmte en is m.i. in harmonie met de natuur, terwijl men tegen de eeuwige moreele wetten in werkt als men zich zoekt te onttrekken aan de consequenties eener verbindtenis met eene vrouw. En wie dus zijn leven regelt in harmonie met de eeuwige wetten van natuur zoowel als moraal, werkt m.i. mee aan hervorming en vooruitgang en herstel daardoor van dingen die in de hedendaagsche maatschappij gedesorienteerd zijn. Twijfel niet aan het raisonable van Uw daad dus, en kunt ge niet kalm en leuka genoeg zijn ten opzigte van cynieke aanmerkingen van de lui. Eene vaste verbindtenis is dikwijls eene bron van vernieuwing van energie en werkkracht. Men verliest protectie doch wint in werkkracht en blijft staande après tout.
Doch weet ge wat een gevaar is dat ik nu meer inzie dan vroeger. Ge hebt niet alleen met Uw zelf te maken ten opzigte van opvatting der dingen doch ook met de opvatting van de vrouw met wie ge zijt. En daar waar gij vast en onwankelbaar zijt tegenover invloeden van buiten kan het zijn in sommige gevallen de vrouw zich van haar stuk laat brengen door de oppositie van sommige lui. En zelf zich opponeeren net als de lieden voornoemd en zeggen, ’t gaat toch niet, ’t is onmogelijk, nota bene dan wanneer ’t om zoo te zeggen reeds gewonnen was.
Enfin de vrouw kan door de schokken die zij met U ondervindt en te weerstaan heeft zeer veranderen, zij kan goed uitvallen of slecht uitvallen naarmate zij de dingen opvat, door het tegen stroom oproeijen winnen of verliezen in karakter.
En nu, het retrogradeeren ligt in de vrouwelijke natuur.7
Doch omdat het in de vrouw van U zit dat zij iets intellectueels blijkt te hebben en niet onbeschaafd is zoo meen ik zij deswegens dubbel vertrouwen verdient. Is het dat bij intellectueele ontwikkeling zij tevredenheid voegt en eenvoudig is in hare behoeften, dan zie ik niet in het bovenstaande te vreezen zij. En voor eene periode van tegen stroom oproeijen berekend, en kan ze er slechts in energie bij winnen.
Goeden moed dus.
En met betrekking tot het finantieele mij aangaande, weet dat al wat ge eenigzins missen kunt mij absoluut noodig is als de lucht en mijn productiviteit er van afhangt.
Maar mits ik me kunne blijven bewegen en voortgaan met t’geen op ’t atelier onderhanden is, geloof ik gij niet hoeft te schromen eenige
2v:7 demarches te doen om mijn werk te recommandeeren want het zal niet mislukken.– ik meen U dit te kunnen verzekeren, dat we er vrienden voor vinden zullen. En van mijn kant, om U te verligten schreef ik aan C.M. (ofschoon ik daar niets geen pleizier in had, dat verzeker ik U) en wilde U eens vragen, zoudt gij misschien eens een woordje aan Tersteeg kunnen schrijven dat ik die groote teekeningen8 onder handen heb. Zie kerel, als nu b.v. Mauve er eens bij kwam, misschien, misschien waren er schilderijen van te maken. de studies en compositie zijn doorwerkt genoeg geloof ik om als grond van een schij desnoods te dienen. Had ik middelen, ik zou er voor me zelf niet naar talen dat ze weggingen en zou mijn werk bij elkaar houden tot het een mooi geheel was.
En weet dat ik naar Uw komst enorm verlang, ik geloof dat gij zien zult broer, dat van Uw trouw en Uw opoffering voor mij toch iets is gekomen en nog meer komen zal. Doch om geld voor de verschottenb ben ik wel wat verlegen.
En al verkochten we dezen niet, ik denk dat het zou kunnen zijn een middel om nieuwe relaties te vinden en misschien het met C.M. of Tersteeg b.v. teregt te brengen, of Mauve.
Te meer zou ik het wenschelijk vinden ge mij wat extra’s sturen kondet omdat ik in plaats van minder nog meer zou willen doen dezer dagen, in den tijd die nog verloopen moet tusschen nu en Uw komst.
Ik heb de hoop het in dien tusschentijd nog een eind verder te kunnen brengen omdat ik eenige resultaten krijg van het lithographisch krijt &c. die krachtiger en beter zijn dan de vroegere teekeningen. En nog eenige rukken en ik geloof ze mij voor ’t een & ander illustratiewerk zullen kunnen en willen gebruiken. Want ofschoon dit schijnbaar onaanzienlijk is, ik ben voor zoo’n betrekking gemaakt, ik voel er lust en kracht voor.
En ik zou zoo’n grooten lust hebben om weer eens te wasschen op torchon ook, waarschijnlijk vòòr ge komt. Want gij moet niet meenen ik het aquarelleeren of schilderen mij uit ’t hoofd zet. Ik heb het terdeeg in ’t hoofd, alleen de wortel van alles is teekenen en den tijd daaraan besteed is eigentlijk alles winst.
“Beelden der toekomst” zich te vormen kan men niet laten. Ook niet wanneer men overtuigd is niets met zekerheid en genoegzame juistheid te kunnen vooruitzien. Doch dat wat gij mij heden schreeft zou ook op mijn toekomst veel invloed kunnen hebben.
Want wie weet of het niet zou kunnen uitdraaijen op meer in elkaars buurt komen.
Enfin Uw komst is er mij dubbel gewigtig door geworden en ik wil trachten mijzelf nog een paar rukken voorwaarts te geven, en help me daarin als ge kunt.
Als gij eens een meer huisselijk leven kreegt geloof ik we elkaar nog meer begrijpen zouden en het zou mij voorkomen we dan nog meer aan elkaar zouden kunnen hebben.
En ik begrijp gij alligt zorgen zult krijgen en als ik er iets aan doen kan om mijn werk beter te maken zoodat we er iets mee doen kunnen, ik zal mij dubbel inspannen.
Er rust soms zegen op liefde ofschoon de wereld zulks schijnt te meenen te moeten betwijfelen. Maar die zegen is daarin gelegen dat men met liefde werkende meer kan dan anders en voor minder bang is. Dus ten slotte meer sereniteit kan hebben. Enfin men leert doorbijten. En wat er ook van zij – of het U in ’t maatschappelijke tot voor- of tot nadeel zij – kerel ik geloof ge er après tout niet anders dan door winnen kunt. Dus zegen op wat ge doet en weet mijn hartelijken wensch is de vrouw die gij verzorgt zal herstellen en behouden worden.
Ja het is wel een werk dat bezielt – een leven boven water houden! Misschien is het een zeer groot geluk en voor U en voor haar tegelijk. Want er ontwikkelen zich dan verborgen krachten van energie en leven. Nogmaals dank en voor Uw schrijven en voor het gezondene. En als ge kunt, schrijf spoedig weer.