Back to site

344 To Theo van Gogh. The Hague, on or about Monday, 21 May 1883.

metadata
No. 344 (Brieven 1990 346, Complete Letters 286)
From: Vincent van Gogh
To: Theo van Gogh
Date: The Hague, on or about Monday, 21 May 1883

Source status
Original manuscript

Location
Amsterdam, Van Gogh Museum, inv. no. b309 V/1962

Date
The letter was written on the day on which Van Gogh received the third remittance of May, thus on or about Monday, 21 May 1883.

Ongoing topics
Conflict with Sien’s family (338)
Theo’s love for the ailing Marie (300)

original text
 1r:1
Waarde Theo,
Zooeven kom ik terug uit Utrecht van mijn bezoek bij Rappard & vind ik Uw brief gelukkig. Dank voor Uw schrijven zoowel als voor het ingeslotene. Ben blij ge wat geniet dezer dagen. le Paradou – zal echt geweest zijn.1 Ja ik zou er niets op tegen hebben zoo iets eens te probeeren. en gijlieden zoudt goede modellen zijn, daar twijfel ik niet aan. Toch, ik zie nog liever spitters en vind het buiten ’t Paradijs, n.l. daar waar men meer denkt aan het strengere “ge zult uw brood eten in ’t zweet uws aanschijns”,2 mooier.
Maar ik vind dat ’t een door oppositie met ’t ander juist mooier wordt. Ik zie uit uw brief gij U eenigzins ongerust maaktet over wat ik U schreef betreffende de vrouw3 – ’t heeft ook nu weer zich geredresseerd & zal er hoop ik een tijd komen dat alles nog veel beter gaat.– Als gij komt zal ik U beter kunnen zeggen dan dat ik ’t zou kunnen schrijven waar ik soms bezorgd over ben. Nog eens, de grondige waarachtige genezing naar ziel zoowel als naar ligchaam van de vrouw van mij is een werk van jaren.  1v:2 Ge hoeft er U dus niet direkt over ongerust te maken als was er iets buitengewoons, als ik er U eens wat bezorgd over schrijf, het kan niet anders. Maar vooral, spreek er niet over tegen anderen. In ’t algemeen gaat het met haar zeer goed en vordert zij maar bij tijden heb ik wel zorg, ondanks dat ik niets van wat mij wedervaart buitengewoon vind. Enfin we praten er nog wel eens over. Vooral, denk geen kwaad van haar – er zijn weergaasch goede dingen in haar karakter die als ’t wat meeloopt nog de zorg wel waard zijn.
Nu, over mijn bezoek bij Rappard – ’k ben erg blij er geweest te zijn. We zullen weerkeerig wel meer naar elkaar toe gaan nu. Een schij van hem, eene spinster, & vooral de even groote schets er voor vond ik zeer serieus en waarachtig sympathiek.4
Verder fusains – een van eene zaal in een blinden inrigting,5 een van een soort Smidse, met importante figuren – heel best.–6
Een tweede schij voorstellende tegelschilders was in Amsterdam, doch zag er de studies voor en schetsen.7
 1v:3
Ook bevestigde zich mijn impressie omtrent zekere goede wijzigingen in zijn manier van denken.
Ik heb wel hoop wij van jaar tot jaar meer vrienden worden zullen en meer & meer aan elkaar hebben bij ’t werk.
Hij had eene kleine aquarel van een dorpskerkhof die ik uitmuntend vond van sentiment, zeer oorspronkelijk.8
Als gij kent den belgischen schilder Meunier – daar deden sommige dingen in zijn werk me aan denken. Nu, wij hebben bij deze wederzijdsche bezoeken veel over nieuwe & verdere plannen gesproken.
Ik denk er sterk over ook een paar groote fusains met figuren op touw te zetten.
Maar Theo, er zijn veel verschottena bij het werk en in veel opzigten kan ik me niet zoo makkelijk bewegen als ’k wel raadzaam zou achten. Het huishouden kost me natuurlijk ook wat, niet waar, men heeft toch eten en kleeren noodig, het atelier kost ook van huur. Maar enfin. ’t heeft me opgemonterd dat Rappard b.v. in verscheiden dingen die ik maakte pleizier had en juist nu ik zie hoe zijn eigen werk is ben ik er te meer blij om sommige dingen van mij hem sympathiek waren.
 1r:4
Mijn angst is altijd niet genoeg te werken, ik geloof dat ik het nog zoo veel mooier kan en daar jaag ik naar soms met een zekere woede.
En ik zie ’t in Rappard op nieuw hoe men er wel bij vaart goed spul te gebruiken, veel modellen te nemen &c.
Het atelier van R. is heel goed en ziet er gezellig uit.9
Ik zou wel willen dat gij mijn oude studies kondt meebrengen als gij kwaamt. ’k Geloof gij uit alles bij elkaar eene andere keus zoudt kunnen doen en bij gelegenheid van Uw komst wou ik wij ’t geen gij misschien zoudt willen hebben uitzochten zòò dat het een soort geheel vormde.
Ik weet zelf niet in hoever sommige studies genoeg af zijn om in de termen te vallen ergens anders dan op mijn atelier bewaard te worden.
Enfin maar ik ben vol plannen terug gekomen van Rappard en vol hoop, juist omdat ik bij hem reeds zie vruchten van de studies, n.l. combinaties van verschillende figuren in meer importante composities. Dat heb ik ook nog te wachten. Maar dat heeft zijn tijd noodig en intusschen moet men steeds nieuwe studies maken blijven naar ’t model. Er bezinken dan goede dingen uit. Het beste van onze heele schikking is dat de studies bijeen blijven, ’t zij bij U ’t zij bij mij – laat ons maar moed houden en doorsjouwen. Morgenochtend vroeg ga ik uit met v.d. Weele. adieu kerel, nogmaals dank & ’t beste U toegewenscht. Zou Uw vrouw pleizier in teekeningen hebben? Ik zal wel eens iets voor haar vinden misschien.

t. à t.
Vincent.

translation
 1r:1
My dear Theo,
I’ve just got back from Utrecht after visiting Rappard, and happily I found your letter. Thanks for the letter and for the enclosure. Am glad you’re enjoying yourself these days. Le Paradou — must have been real.1 Yes, I would have nothing against giving something like that a try sometime. And you would be good models, I don’t doubt that. But I would still prefer to see diggers, and find it more beautiful outside Paradise, namely where one thinks more of the severer ‘in the sweat of thy face shalt thou eat bread’.2
But I think the one is made more beautiful precisely through being opposed to the other. I see from your letter that you were a little concerned about what I wrote regarding the woman3 — it has remedied itself once again, and there will come a time, I hope, when everything goes a great deal better. When you come, I’ll be able to tell you better than I can in writing what I’m sometimes worried about. I repeat, my woman’s true and thorough recovery in both mind and body will take years.  1v:2 So you needn’t be immediately concerned that there’s something unusual if I write to you that I’m a little worried about it. That’s unavoidable. But, in particular, don’t talk about it to others. In general she’s getting on very well and making progress, but at times I’m worried, although I don’t find anything unusual in what has befallen me. Anyway, we’ll talk it over sometime. Above all, don’t think badly of her — there are deuced good things in her character that are still well worth the trouble when things are going well.
Now, as to my visit to Rappard — I’m very glad I went. We’ll visit each other in turn more often now. I found one painting by him, a woman spinning, and above all the large sketch for it, the same size, highly serious and truly sympathetic.4
Also charcoal drawings — one of a ward in an institute for the blind,5 one of a sort of forge, with imposing figures — very good.6
A second painting of tile painters was in Amsterdam, but saw the studies for it and sketches.7  1v:3
My impression was also borne out as regards certain changes for the good in his way of thinking.
I have hope we’ll become better friends from year to year, and be more and more help to each other with work.
He had a small watercolour of a village churchyard which I found outstanding in sentiment, highly original.8
If you know the Belgian painter Meunier — some things in his work reminded me of him. Well, during these reciprocal visits we talked a great deal about new and further plans.
I’m seriously considering making a start on a few large charcoal drawings with figures.
But Theo, the work involves many outgoings, and in many respects I don’t have the freedom of movement I consider advisable. Of course I have to spend something on housekeeping too, don’t I? After all one needs food and clothing, and the studio costs rent too. But still. My spirits were raised because Rappard took pleasure, for instance, in several things I’d done, and particularly now that I’ve seen what his own work is like I’m all the more glad that he found some of my things sympathetic.  1r:4
My fear always is not working enough, I believe I can make it so much more beautiful, and I hunt for that with a certain fury sometimes.
And in Rappard I see again how one benefits from using good stuff, taking lots of models, &c.
R.’s studio is very good and looks pleasant.9
I would like you to bring my old studies when you come. I believe that with everything all together you could make a different choice, and when you come I would like us to pick out what you might like to have in such a way that it forms a kind of whole.
I don’t know myself to what extent some studies are sufficiently finished to be suitable for being kept somewhere other than in my studio.
Anyway, I’ve come back from Rappard full of plans and full of hope, precisely because with him I already see the fruits of the studies, namely combinations of several figures in more important compositions. That awaits me too. But that takes time, and meanwhile one must keep on doing new studies after the model. Then good things precipitate out. The best thing about our whole arrangement is that the studies stay together, either with you or with me — let us keep our spirits up and toil on. Early tomorrow morning I’m going out with Van der Weele. Adieu, old chap, thanks again and best wishes. Would your woman like some drawings? Perhaps I can find something for her one of these days.

Ever yours,
Vincent
notes
1. It is not clear exactly what Theo had written about. It was evidently a heavenly spot that he had visited. In letter 347 a landscape is mentioned, ‘a different kind of landscape from “le paradou”’ (ll. 112-113). In Emile Zola’s La faute de l’abbé Mouret (1875) ‘Le Paradou’ is an idyllic garden with the remains of an old villa; there is a detailed description in part 2, chapter 7 (see Zola 1960-1967, vol. 1, pp. 1345-1353). The garden and villa are located near the village of Artaud in the Midi, where Serge Mouret is working as a young priest. For ‘Le Paradou’, see also letters 347, 381 and 638.
2. Gen. 3:19. Millet had linked this biblical text to life as an artist: see letter 226, n. 2.
3. For this, see letter 342.
4. Anthon van Rappard, Old woman at the spinning wheel (private collection). Ill. 330 . The painting measures 85 x 45 cm; the sketch is not known. See exhib. cat. Amsterdam 1974, p. 86, cat. no. 107.
5. This charcoal drawing of a ward in the Institute for the Blind is not known. A watercolour of this subject from this period is Van Rappard’s Ward in the Institute for the Blind in Utrecht (Utrecht, Centraal Museum). See exhib. cat. Amsterdam 1974, p. 79, cat. no. 85.
6. This charcoal drawing is not known. The location may have been that depicted in one of the two drawings Silversmith workshop (Amsterdam, Rijksprentenkabinet). See exhib. cat. Amsterdam 1974, p. 82, cat. nos. 94-95.
7. For Van Rappard’s Tile painters , shown at the International Exhibition in Amsterdam, see letter 331, n. 14. Two painted studies of it are known, Tile painters (Utrecht Centraal Museum) (Ill. 2098 ) and Tile painters (private collection), as well as the watercolour Tile painters (Rotterdam, Museum Boijmans Van Beuningen). Ill. 2099 . See exhib. cat. Amsterdam 1974, p. 81, cat. nos. 90-92. Sketches for it are not known.
8. A watercolour of a village churchyard by Van Rappard is not known. Cf. in this connection the drawing Churchyard at Rolde of 1883 (Assen, Drents Museum). Cf. exhib. cat. Amsterdam 1974, p. 83, cat. no. 98.
a. Means: ‘uitgaven’ (outgoings).
9. Van Rappard’s studio was in his parents’ house in Herenstraat in Utrecht. See exhib. cat. Amsterdam 1974, p. 19.