Het is weer zondag en ik schrijf weer eens. Soms komt het mij voor ik nog niet warm en hartelijk genoeg U gezegd heb hoe zeer mij getroffen heeft wat gij mij dezen laatsten tijd mededeeldet.
Wat betreft of eene opregt gemeende liefde, een illusion perdue zou kunnen worden – ik betwijfel niet of zoo gaat het soms – ’t zou me zeer verwonderen als ’t in Uw geval zoo gaan zou en met mij zelf geloof ik ook niet dat het zoo gaan zou. Michelet zegt wel eigenaardig dat liefde eerst een spinnerag is en groeit tot de sterkte van een kabeltouw.–
Ik wandelde dezer dagen veel op de Geest en in die straten en stegen waar ik veel met de vrouw verleden jaar in ’t begin geloopen heb. Het was nat weer – ik vind het alles daar dan prachtig en toen ik t’huis kwam zei ik tot de vrouw, ’t is nog net verleden jaar. ik schrijf dit eens met betrekking tot desenchantement – neen neen, er is wel een verflensen en weer uitspruiten in de liefde als in de heele natuur doch niet een sterven geheel en al. Wel is er eb en vloed doch de zee blijft de zee. En in de liefde, ’t zij voor eene vrouw ’t zij voor de kunst b.v. tijden van uitputting en magteloosheid doch niet een blijvend desenchantement.
Ik beschouw liefde – even als vriendschap – niet alleen als een gevoel maar vooral als een actie2 – en juist als het een werkend zijn is en een inspanning zoo heeft het een revers van afmatting en magteloosheid.
Waar men opregt en te goeder trouw liefheeft daar rust geloof ik zegen op ofschoon dat de moeielijke tijden niet wegneemt.–
’k ben blij dat het met mijn oogen niet erger is en veeleer reeds veel minder, maar geheel weg is ’t nog niet en ik moet er mee voorzigtig zijn. ’k moet U zeggen, ik was er niet over gesticht.a
Wat zou ik graag eens met U praten – want ik ben niet moedeloos over het werk, niet lusteloos en ook niet magteloos maar ik zit er wat mee in en dat komt misschien omdat ik eens wat wrijving zou moeten hebben met zulken als men er mee over spreken kan; en met wie zou ik er hier in de gegeven omstandigheden over kunnen spreken, er is er op ’t moment geen een met wie ik vertrouwelijk ben – NIET dat ik meener geen te vertrouwen zijn, dat zij verre, maar met zulken ben ik ongelukkigerwijs te weinig in relatie.–
Ik denk wel eens dat nu jaren geleden toen ik voor ’t eerst te s’Hage kwam bij G&Cie,3 van de 3 jaren die ik er doorbragt twee tamelijk onpleizierig waren maar het laatste veel gezelliger en dus wie weet of ook nu weer niet een dergelijk verschijnsel zal plaats hebben.
Ik vind het spreekwoord heel leuk, When things are at the worst they are sure to mend,4 doch nu vraag ik soms wel eens, Zijn we nu onder de hand aan “the worst”, want the “mending” zou mij niet onwelkom zijn. Enfin.
Dezer dagen las ik “le Peuple” door Michelet, of liever las het een tijd geleden, reeds dezen winter, maar het kwam eerst dezer dagen in herinnering weer sterk bij mij op.
Dat boek is snel en blijkbaar gehaast geschreven en als men slechts dat van M. las zou men geloof ik ’t niet heel mooi vinden of er minder door getroffen worden.5 De meer doorwrochte boeken als la femme, l’amour, la mer, en de histoire de la revolution6 kennende, vond ik het iets als eene ruwe schets van een schilder van wien ik veel houd en had het als zoodanig een bijzonder charme.
De manier van doen van M. vind ik voor mij benijdenswaardig. Ik twijfel geen oogenblik of onder de schrijvers zullen er veel zijn die de techniek van M. afkeuren zoo als sommige schilders meenen ’t regt te hebben de techniek van Israels te bedillen. M. voelt sterk en wat hij voelt smeert hij erop zonder zich in ’t minst te bekommeren hoe hij ’t doet, en niet in ’t minst aan “techniek” of algemeen aangenomen vormen denkende in anderen zin dan voor zoover hij ’t in een of anderen vorm gooit zóó dat ’t te begrijpen is voor wie ’t begrijpen willen. Le peuple is m.i. minder een premiere pensee of impressie echter, dan veeleer een onafgewerkte maar vooruit toch doordachte en gewilde conceptie. Sommige brokken zijn blijkbaar in haast naar de natuur gedaan en toegevoegd aan andere gedeelten die meer doorwerkt en gezocht zijn.
De Bock schijnt naar zijn pelsjas te oordeelen in buitengewoon florissante omstandigheden te zijn. ik had hem nu in ’t geheel niet gezien in maanden maar kwam hem tegen eenige dagen geleden, zooals gezegd in allerprachtigsten pelsjas &c.– Toch vond ik hem er niet florissant uitzien. Hebt gij wel eens in Uw zelf sympathie gevoeld voor een persoon in wien gij zaagt dat hij ongelukkig was doch die evenwel zich voordeed en beschouwd werd als voorspoedig, en dan in Uw zelf gevoeld, als ik zocht vrienden met hem te worden zou hij of denken dat ik hem verneukte en zou ’t haast ondoenlijk zijn zijn vertrouwen, veel meer nog zijn gehechtheid te winnen – en al kwam ik zóó ver, zou hij toch zeggen “ik ben eenmaal in dit schuitje” &c. en zouden we niets op elkaar kunnen uitwerken. Het is zóó dat ik aan de Bock denk en ofschoon ik wel degelijk sympathie voor hem heb en veel van wat hij maakt mooi vind, zoo geloof ik niet dat hij en ik iets aan elkaar zouden hebben, en wij tegenovergestelde dingen zien in het leven vooral en in de kunst ook.
Het is mij wel eens moeielijk om eene vriendschap op te geven – maar als ik op een atelier kom en zou moeten denken bij mij zelf, spreek over koetjes en kalfjes, raak geen kwestie aan die importanter is en zeg niet uw eigentlijk gevoelen over dit of dat in de kunst, dan zou ik er melankolieker door worden dan als ik geheel weg bleef. Juist omdat ik graag opregte vriendschap zou zoeken en volhouden is het mij moeielijk mij te schikken naar conventioneele vriendschap.
Als van weerskanten verlangen bestaat om vriendschappelijk te zijn wordt men ook al heeft men eens oneenigheid, zoo ligt niet geergerd aan elkaar of al wordt men dat, men maakt het weer op. Waar conventie is, is ’t haast onvermijdelijk er bitterheid ontsta, juist omdat men zich niet vrij kan gevoelen en al uit men dan ook zijn ware gevoelens niet, zoo zijn die toch voldoende om wederzijdsch een blijvende, onaangename impressie achter te laten en het hopeloos te maken men met mogelijkheid iets aan elkaar hebben kan. Waar conventie is daar is argwaan en uit argwaan komen allerlei intrigues. En met wat meer opregtheid zou men elkaar t’leven makkelijker maken.
Intusschen wordt men toch gewoon aan bestaande toestanden maar normaal is het niet en als het mogelijk was in eens zich te verplaatsen een 30, 40 of 50 jaar terug, zou men geloof ik in dat tijdvak
1r:4 meer zich t’huis gevoelen dan in dit – dat wil zeggen, gij of ik b.v. zouden er ons t’huis in voelen geloof ik. Over 50 jaar zal men geloof ik dit tijdvak niet terugwenschen. Want komt er een “pruikentijd”7 uit voort zoo zal men te suf zijn om in ’t geheel er over na te denken en als er verandering ten goede komt – tant mieux.–
Ik geloof niet dat het absurd is het mogelijk te achten er nog weer een soort pruikentijd in de toekomst kan liggen want dat wat men den pruikentijd noemt in de Hollandsche geschiedenis had toch ook zijn oorsprong in het loslaten van principes en in het vervangen van het oorspronkelijke door het conventioneele.
Als de hollanders willen zijn ze de staalmeesters8 maar als het zout zouteloosb wordt is het een pruiketijd. Niet op eens doch dat ’t ervan komen kan bewijst de geschiedenis. Het is mij wel eens moeielijk te gelooven dat een tijdvak van b.v. slechts 50 jaar voldoende is om eene geheele verandering te weeg te brengen zóó dat alles omgekeerd is.– Toch juist door soms na te denken over de geschiedenis ziet men die betrekkelijk zoo snelle en onophoudelijke wisselingen. En ik voor mij kom daardoor juist tot de conclusie dat ieder mensch, zij ’t ook een klein, toch nog altijd eenig gewigt in de schaal legt en ’t niet onverschillig is hoe men denkt & handelt. De strijd is maar kort en ’t is de moeite waard opregt te zijn. Als er velen opregt zijn en willen wat zij willen dan wordt het heele tijdvak goed, althans energiek.
Ja ik denk veel aan wat gij in den laatsten tijd mij hebt geschreven. Vindt gij ook niet dat als men iemand op zulk eene wijze ontmoet, n.l. zoo zwak en afhankelijk, juist die afhankelijkheid iets is waardoor men zich zelven als ’t ware overgeeft en zich ’t zelfs niet denken kan dat men zoo’n persoon weer zou kunnen verlaten. Ik geloof er een groot verschil zal zijn tusschen de vrouw welke gij hebt ontmoet en die met wie ik nu reeds een vol jaar ben maar zij hebben met elkaar gemeen het ongeluk en dat zij vrouwen zijn in elk geval. Als men eenmaal zoo aan elkaar verbonden is, is die band heilig en men denkt iets als dat woord “als ik U niet voor eeuwig had, ik had U liever niet”.–9
In ’t groot beschouwd is zoo’n ontmoeting als eene verschijning.– Hebt gij van Erckmann Chatrian Madame Thérèse gelezen.– Daar komt eene beschrijving van eene herstellende vrouw in die erg treffend en mooi gevoeld is.10 ’t is een eenvoudig boek maar het is diep tegelijk.
Als gij Mme Thérèse niet kent, lees het eens – ik geloof dat zij het ook mooi zou vinden en er door getroffen worden.
Ik betreur het wel eens dat de vrouw met wie ik ben boeken al evenmin als kunst begrijpen kan. Maar dat (ofschoon zij dit gedecideerd niet kan) ik toch zoo aan haar gehecht ben, is dat niet een bewijs er iets opregts tusschen ons is. Later wie weet of zij ’t niet leert vatten en het een band te meer tusschen ons wordt maar nu met de kinderen begrijpt gij zij ’t hoofd reeds vol heeft.
En juist door de kinderen vooral is zij in aanraking met de werkelijkheid en leert van zelf. Boeken en werkelijkheid en kunst zijn voor mij soortgelijk. Vervelend gezelschap zou ik iemand vinden die buiten ’t werkelijke leven ware maar iemand die ten volle daarin is weet en voelt van zelf. Als ik de kunst niet in het werkelijke zocht dan zou ik waarschijnlijk haar dom vinden of zoo, nu zou ik het wel liever anders willen maar ben toch tevreden met wat het is.
Ik hoop deze week weer geregelder te kunnen werken – ik voel het zoo dat ik om in te halen wat ik laat begonnen ben, dubbel moet werken en ’t is juist het gevoel dat wat mijn leeftijd betreft ik bij anderen ten achter ben dat mij geen rust laat.
Dezer dagen zal Montmartre wel die eigenaardige effekten hebben die Michel b.v. geschilderd heeft, n.l. dat verdorde gras en zand tegen de grijze lucht. Althans in de weilanden is het tegenwoordig dikwijls zoo van kleur dat men aan Michel denkt. de grond geel, bruin verdord gras met een natten weg met plassen, de boomstammen zwart, de lucht grijs en wit de huizen, op een afstand toonig en toch nog kleur hebbende, b.v. in ’t rood der daken. Die effekten zijn sprekend genoeg en het geheim van Michel is een zoodanig dat het afhangt (als bij Weissenbruch) van juiste opmetingen nemen, juist proporties zien van voorgrond tegen achtergrond en ’t juiste voelen der rigting die de lijnen nemen door perspectief.
Deze kwesties zijn niet een toevallig vinden – (’t werk van Michel is overvloedig genoeg en ik zie er duidelijk uit hoe hij als ’t ware op een hoogte was dat hij het spelende deed) – maar het is een weten en ik geloof dat Michel vòòr zijn tijd dat alles vlotte wel eens verbaasd en teleurgesteld heeft gestaan dat het niet vlotten wilde.
Hoe eenvoudig het alles schijne – er zit een zeer uitgebreide algemeene wetenschap achter – als achter meer eenvoudig er uitziend werk – b.v. dat van Daumier.
Nu, ik eindig dezen. schrijf weer spoedig als ge nog niet reeds geschreven hebt. Ik ben verlangend te weten of bij Uw patient zich geen buitengewone gevolgen van de operatie hebben geopenbaard.
Ik vind het wel aardig dat den eersten brief dien ik van Rappard nu na zijn ziekte ontving, hij weer met veel animo schreef juist over houtsneden die hij gevonden had. o.a. van Lançon.11 Hij is er nu zóó attent op dat ik hem niet meer animeer en in ’t begin hechtte hij er toch evenmin aan als anderen. Zijn collectie wordt zeer goed en ik meen in wat hij doet en wil invloed te zien juist van de Engelschen ofschoon hij er verre van daan is natuurlijkerwijs iets te imiteeren. Maar dat hij b.v. studies ging maken in de blinden inrigting vóór zijn ziekte12 is een flink praktisch gevolg van zijn liefde voor teekenaars als Herkomer of Frank Hol.