1r:1
1Beste broer,
2Het is weer zondag en ik schrijf weer eens. Soms
3komt het mij voor ik nog niet warm en hartelijk genoeg
4U gezegd heb hoe zeer mij getroffen heeft wat gij mij
5dezen laatsten tijd mededeeldet.
6Wat betreft of eene opregt gemeende liefde,
7een illusion perdue zou kunnen worden – ik
8betwijfel niet of zoo gaat het soms – ’t zou me zeer
9verwonderen als ’t in Uw geval zoo gaan zou
10en met mij zelf geloof ik ook niet dat het zoo gaan zou_
15Michelet zegt wel
16eigenaardig dat liefde eerst een spinnerag is en
17groeit tot de sterkte van een kabeltouw_
18Wel te verstaan op conditie van getrouwheid.–1
19Ik wandelde dezer dagen veel op de Geest en in die
20straten en stegen waar ik veel met de vrouw verleden jaar in
21’t begin geloopen heb. Het was nat weer – ik vind het
22alles daar dan prachtig en toen ik t’huis kwam zei ik tot
23de vrouw/ ’t is nog net verleden jaar. ik schrijf dit eens met
24betrekking tot desenchantement – neen neen/ er is wel een
25verflensen en weer uitspruiten in de liefde als in de heele natuur
26doch niet een sterven geheel en al. Wel is er eb en vloed doch
27de zee blijft de zee. En in de liefde/ ’t zij voor eene vrouw ’t zij
28voor de kunst b.v. tijden van uitputting en magteloosheid
29doch niet een blijvend desenchantement.
30Ik beschouw liefde – even als vriendschap – niet alleen als een
31gevoel maar vooral als een actie2 – en juist als het een
32werkend zijn is en een inspanning zoo heeft het een
33revers van afmatting en magteloosheid.
34Waar men opregt en te goeder trouw liefheeft daar rust geloof ik
35zegen op ofschoon dat de moeielijke tijden niet
36wegneemt.–
37’k ben blij dat het met mijn oogen niet erger is en veeleer
38reeds veel minder/ maar geheel weg is ’t nog niet en ik
39moet er mee voorzigtig zijn. ’k moet U zeggen/ ik was
40er niet over gesticht.a
41Wat zou ik graag eens met U praten – want ik ben
42niet moedeloos over het werk/ niet lusteloos en
43ook niet magteloos maar ik zit er wat mee
44in en dat komt misschien omdat ik eens wat
45wrijving zou moeten hebben met zulken als
46men er mee over spreken kan; en met wie zou ik er
47hier in de gegeven omstandigheden over kunnen spreken, er is
48er op ’t moment geen een met wie ik vertrouwelijk ben – NIET dat ik meen
49er geen te vertrouwen zijn/ dat zij verre/ maar met zulken ben
50ik ongelukkigerwijs te weinig in relatie.–
 1v:2
51Ik denk wel eens dat nu jaren geleden
52toen ik voor ’t eerst te s’Hage kwam bij G&Cie/3
53van de 3 jaren die ik er doorbragt twee tamelijk
54onpleizierig waren maar het laatste veel gezelliger
55en dus wie weet of ook nu weer niet een
56dergelijk verschijnsel zal plaats hebben.
57Ik vind het spreekwoord heel leuk/ When things
58are at the worst they are sure to mend/4 doch
59nu vraag ik soms wel eens/ Zijn we nu
60onder de hand aan “the worst/ want
61the “mending” zou mij niet onwelkom zijn.
62Enfin.
63Dezer dagen las ik “le Peuple” door Michelet/ of liever
64las het een tijd geleden/ reeds dezen winter/ maar het kwam eerst
65dezer dagen in herinnering weer sterk bij mij op.
66Dat boek is snel en blijkbaar gehaast geschreven
67en als men slechts dat van M. las zou men geloof ik ’t niet
68'heel mooi vinden of er minder door getroffen worden.5 De meer doorwrochte
69boeken als la femme/ l’amour/ la mer/ en de histoire de la
70revolution6 kennende/ vond ik het iets als eene ruwe schets
71van een schilder van wien ik veel houd en had het als
72zoodanig een bijzonder charme.
73De manier van doen van M. vind ik voor mij
74benijdenswaardig. Ik twijfel geen oogenblik of onder
75de schrijvers zullen er veel zijn die de techniek
76van M. afkeuren zoo als sommige schilders
77meenen ’t regt te hebben de techniek van Israels te
78bedillen. M. voelt sterk en wat hij voelt smeert
79hij erop zonder zich in ’t minst te bekommeren hoe
80hij ’t doet/ en niet in ’t minst aan “techniek” of
81algemeen aangenomen vormen denkende
82in anderen zin dan voor zoover hij
83’t in een of anderen vorm gooit zóó dat ’t te begrijpen
84is voor wie ’t begrijpen willen. Le peuple is m.i_ minder
85een premiere pensee of impressie echter, dan
86veeleer een onafgewerkte maar vooruit toch doordachte
87en gewilde conceptie. Sommige brokken zijn blijkbaar
88in haast naar de natuur gedaan en toegevoegd
89aan andere gedeelten die meer doorwerkt en
90gezocht zijn_
 1v:3
91De Bock schijnt naar zijn pelsjas te oordeelen in buitengewoon
92florissante omstandigheden te zijn_ ik had hem nu
93in ’t geheel niet gezien in maanden maar kwam
94hem tegen eenige dagen geleden/ zooals gezegd in
95allerprachtigsten pelsjas &c.– Toch vond ik hem
96er niet florissant uitzien. Hebt gij wel eens in Uw
97zelf sympathie gevoeld voor een persoon in wien
98gij zaagt dat hij ongelukkig was doch die evenwel
99zich voordeed en beschouwd werd als voorspoedig/ en
100dan in Uw zelf gevoeld/ als ik zocht vrienden met hem
101te worden zou hij of denken dat ik hem verneukte en
102zou ’t haast ondoenlijk zijn zijn
103vertrouwen/ veel meer nog zijn gehechtheid te winnen – en al
104kwam ik zóó ver/ zou hij toch zeggen “ik ben eenmaal
105in dit schuitje” &c_ en zouden we niets op elkaar
106kunnen uitwerken. Het is zóó dat ik aan de Bock
107denk en ofschoon ik wel degelijk sympathie voor hem heb
108en veel van wat hij maakt mooi vind/ zoo geloof ik niet
109dat hij en ik iets aan elkaar zouden hebben/ en wij
110tegenovergestelde dingen zien in het leven vooral en in de kunst
111ook.
112Het is mij wel eens moeielijk om eene vriendschap op te geven –
113maar als ik op een atelier kom en zou moeten denken bij mij zelf/ spreek
114over koetjes en kalfjes/ raak geen kwestie aan die importanter is
115en zeg niet uw eigentlijk gevoelen over dit of dat in de kunst/
116dan zou ik er melankolieker door worden dan als
117ik geheel weg bleef. Juist omdat ik graag opregte vriendschap
118zou zoeken en volhouden is het mij moeielijk mij
119te schikken naar conventioneele vriendschap.
120Als van weerskanten verlangen bestaat om vriendschappelijk
121te zijn wordt men ook al heeft men eens oneenigheid/
122zoo ligt niet geergerd aan elkaar of al wordt men
123dat/ men maakt het weer op. Waar conventie is/
124is ’t haast
125onvermijdelijk er bitterheid ontsta/ juist omdat men
126zich niet vrij kan gevoelen en al uit men dan ook
127zijn ware gevoelens niet/ zoo zijn die toch voldoende
128om wederzijdsch een blijvende/ onaangename impressie
129achter te laten en het hopeloos te maken men met mogelijkheid
130iets aan elkaar hebben kan. Waar conventie is daar
131is argwaan en uit argwaan komen allerlei intrigues_
132En met wat meer opregtheid zou men elkaar t’leven
133makkelijker maken_
134Intusschen wordt men toch gewoon aan
135bestaande toestanden maar normaal is het niet en
136als het mogelijk was in eens zich te verplaatsen een 30/
13740 of 50 jaar terug/ zou men geloof ik in dat tijdvak  1r:4
138meer zich t’huis gevoelen dan in dit – dat wil zeggen/
139gij of ik b.v. zouden er ons t’huis in voelen geloof ik.
140Over 50 jaar zal men geloof ik dit tijdvak
141niet terugwenschen. Want komt er een “pruikentijd”7
142uit voort zoo zal men te suf zijn om in ’t geheel
143er over na te denken en als er verandering
144ten goede komt – tant mieux_
145Ik geloof niet dat het absurd is het mogelijk te
146achten er nog weer een soort pruikentijd in de
147toekomst kan liggen want dat wat men den
148pruikentijd noemt in de Hollandsche geschiedenis
149had toch ook zijn oorsprong in het loslaten
150van principes en in het vervangen van het oorspronkelijke
151door het conventioneele.
152Als de hollanders willen zijn ze de staalmeesters8
153maar als het zout zouteloosb wordt is het
154een pruiketijd. Niet op eens doch dat
155’t ervan komen kan bewijst de geschiedenis.
156Het is mij wel eens moeielijk te gelooven dat
157een tijdvak van b.v. slechts 50 jaar
158voldoende is om eene geheele verandering te weeg te brengen
159zóó dat alles omgekeerd is_– Toch juist door soms
160na te denken over de geschiedenis ziet men die betrekkelijk zoo
161snelle en onophoudelijke wisselingen. En ik voor mij kom
162daardoor juist tot de conclusie dat ieder mensch/ zij ’t ook een
163klein/ toch nog altijd eenig gewigt in de schaal legt en ’t niet
164onverschillig is hoe men denkt & handelt. De strijd is maar
165kort en ’t is de moeite waard opregt te zijn_ Als er
166velen opregt zijn en willen wat zij willen dan wordt het
167heele tijdvak goed/ althans energiek.
168Ja ik denk veel aan wat gij in den laatsten tijd mij hebt
169geschreven. Vindt gij ook niet dat als men iemand
170op zulk eene wijze ontmoet/ n.l. zoo zwak en afhankelijk/
171juist die afhankelijkheid iets is waardoor men zich zelven
172als ’t ware overgeeft en zich ’t zelfs niet denken kan
173dat men zoo’n persoon weer zou kunnen verlaten.
174Ik geloof er een groot verschil zal zijn tusschen
175de vrouw welke gij hebt ontmoet en die met wie ik nu
176reeds een vol jaar ben maar zij hebben met elkaar
177gemeen het ongeluk en dat zij vrouwen zijn in elk geval_
178Als men eenmaal zoo aan elkaar verbonden is/
179is die band heilig en men denkt iets als dat woord “als ik U
180'niet voor eeuwig had/ ik had U liever niet”.–9
181In ’t groot beschouwd is zoo’n ontmoeting als
182eene verschijning_– Hebt gij van Erckmann Chatrian
183Madame Thérèse gelezen_– Daar komt eene beschrijving van
184eene herstellende vrouw in die erg treffend en mooi gevoeld is_10
185’t is een eenvoudig boek maar het is diep tegelijk.
 2r:5
186Als gij Mme Thérèse niet kent/ lees het
187eens – ik geloof dat zij het ook mooi zou
188vinden en er door getroffen worden.
189Ik betreur het wel eens dat de vrouw met
190wie ik ben boeken al evenmin als
191kunst begrijpen kan. Maar dat (ofschoon
192zij dit gedecideerd niet kan) ik toch zoo
193aan haar gehecht ben/ is dat niet een
194bewijs er iets opregts tusschen ons
195is. Later wie weet of zij ’t niet leert
196vatten en het een band te meer tusschen ons wordt maar nu met de kinderen begrijpt
197gij zij ’t hoofd reeds vol heeft.
198En juist door de kinderen vooral is zij
199in aanraking met de werkelijkheid
200en leert van zelf. Boeken en werkelijkheid
201en kunst zijn voor mij soortgelijk.
202Vervelend gezelschap zou ik iemand vinden
203die buiten ’t werkelijke leven ware maar iemand
204die ten volle daarin is weet en voelt van zelf.
205Als ik de kunst niet in het werkelijke zocht
206dan zou ik waarschijnlijk haar dom vinden
207'of zoo/ nu zou ik het wel liever anders willen maar
208ben toch tevreden met wat het is.
209Ik hoop deze week weer geregelder te kunnen
210werken – ik voel het zoo dat ik om in te
211halen wat ik laat begonnen ben/ dubbel moet
212werken en ’t is juist het gevoel dat wat mijn
213leeftijd betreft ik bij anderen ten achter ben dat
214mij geen rust laat.
215Dezer dagen zal Montmartre wel die eigenaardige effekten
216hebben die Michel b.v. geschilderd heeft, n.l. dat verdorde gras en
217zand tegen de grijze lucht. Althans in de weilanden is het
218tegenwoordig dikwijls zoo van kleur dat men aan Michel denkt.
219de grond geel/ bruin verdord gras met een natten weg met plassen/
220de boomstammen zwart/ de lucht grijs en wit de huizen/
221op een afstand toonig en toch nog kleur hebbende/ b.v. in ’t rood
222der daken. Die effekten zijn sprekend genoeg en het geheim
223van Michel is een zoodanig dat het afhangt (als bij Weissenbruch)
224van juiste opmetingen nemen/ juist proporties zien van
225voorgrond tegen achtergrond en ’t juiste voelen der
226rigting die de lijnen nemen door perspectief.
 2v:6
227Deze kwesties zijn niet een toevallig vinden –
228(’t werk van Michel is overvloedig genoeg
229en ik zie er duidelijk uit hoe hij als ’t ware op
230een hoogte was dat hij het spelende deed)
231– maar het is een weten en ik geloof dat
232Michel vòòr zijn tijd dat alles vlotte wel
233eens verbaasd en teleurgesteld heeft gestaan
234dat het niet vlotten wilde.
235Hoe eenvoudig het alles schijne – er zit
236een zeer uitgebreide algemeene wetenschap
237achter – als achter meer eenvoudig er uitziend
238werk – b.v. dat van Daumier.
239Nu/ ik eindig dezen. schrijf weer
240spoedig als ge nog niet reeds geschreven
241hebt. Ik ben verlangend te weten of bij Uw
242patient zich geen buitengewone gevolgen
243'van de operatie hebben geopenbaard.
244Ik vind het wel aardig dat den eersten
245brief dien ik van Rappard nu na zijn ziekte
246ontving/ hij weer met veel animo schreef juist over
247houtsneden die hij gevonden had. o.a. van Lançon_11
248Hij is er nu zóó attent op dat ik hem niet meer
249animeer en in ’t begin hechtte hij er toch evenmin
250aan als anderen. Zijn collectie wordt zeer goed
251en ik meen in wat hij doet en wil invloed te zien juist
252van de Engelschen ofschoon hij er verre van daan
253is natuurlijkerwijs iets te imiteeren. Maar dat hij b.v.
254studies ging maken in de blinden inrigting vóór zijn
255ziekte12 is een flink praktisch gevolg van zijn liefde
256voor teekenaars als Herkomer of Frank Hol.
257 adieu kerel, schrijf spoedig, met een handdruk_

258t. à t.
259Vincent


68 er minder < minder
180 niet”.– < niet.–
207 zou < wou
243 hebben < zich hebben
top