Hoe meer ik er mijn gedachten over laat gaan hoe dieper den indruk wordt die Uw laatste schrijven op me maakte. In ’t groot beschouwd (daargelaten verschil tusschen de beide personen in kwestie) is U en mij op een koud, onbarmhartig trottoir een somber, droevig vrouwenfiguur verschenen en noch gij noch ik zijn voorbijgeloopen maar beiden stonden we stil en volgden de inspraak van ons menschenhart. Zoo’n ontmoeting heeft iets van eene verschijning, althans als men terugdenkt ziet men een bleek gelaat, een droevigen blik als een Ecce Homo1 op een donkeren achtergrond, al het andere verdwijnt. Dat is het sentiment van een Ecce Homo en in werkelijkheid, het zelfde is er in de expressie maar hier is ’t een vrouwengelaat.–
Later – ’t wordt bepaald anders – toch, dat eerste vergeet men ook niet.
Onder een Engelsch vrouwenfiguurtje (van Paterson) staat den naam Dolorosa, dat drukt het zoowat uit.2 Ik denk aan de twee vrouwen nu en tegelijk dacht ik aan eene teekening van Pinwell,The sisters,3 waarin ik dat “Dolorosa” vind.
Die teekening stelt voor twee vrouwen in ’t zwart in een donker vertrek. De eene is juist t’huisgekomen en hangt haar mantel aan den kapstok. De andere, terwijl zij een wit naaiwerk opneemt, ruikt even aan een primulaveris die op tafel staat.
Die Pinwell is iemand die iets heeft van Feyen Perrin – in zijn vroegeren tijd – zijn werk doet ook denken aan Thijs Maris doch met een reiner gevoel nog. Hij was dichter, zoo sterk als maar mogelijk is, hij zag het sublieme in de meest gewone, alledaagsche dingen. Zijn werk is zeldzaam, ik zag maar weinig van hem doch dat weinige was zóó mooi dat nu na 10 jaar minstens het mij nog even duidelijk is bijgebleven als toen ik voor ’t eerst er kennis mee maakte.
Toen in der tijd zeide men van die club teekenaars “it is too good to last”, aan Herkomers woorden ziet ge dat dit helaas wel is uitgekomen4 maar ’t is nog niet dood en zoowel op gebied van litteratuur als van kunst zal men moeielijk eene betere opvatting vinden dan die van toen.
Ik heb dikwijls om verschillende redenen het land gehad in Engeland maar dat, de Black & White en Dickens, zijn zaken die alles goed maken.
Ik denk dat Uwe ontmoeting met deze vrouw alligt Uwe gedachten dikwijls terug zal voeren tot het tijdvak van een jaar of 10 of 20 zelfs geleden of nog verder terug. Enfin ik bedoel, gij zult U zelf terugvinden in haar – een stuk van Uw leven dat ge haast vergeten hadt – n.l. het vroegere, en ’k weet niet of, als ge een jaar met haar geweest zult zijn, gij het tegenwoordige met dezelfde oogen zult zien als b.v. vòòr gij haar kendet.
Ik spreek overeenkomstig eigen ervaring – niet dat ik alles afkeur van tegenwoordig, dat zij verre, maar toch, ’t komt me voor er iets van vroeger dat goed was en had behooren te blijven, weggaat – in kunst meer bepaaldelijk. ook in het leven zelf evenwel.
Misschien is dit een en ander te vaag uitgedrukt maar ik kan ’t niet anders zeggen – ’k weet zelf niet precies wat het is maar ’t is niet de Black & White alleen die van rigting veranderde en afweek van het gezonde, nobele begin.
Veeleer is er over ’t algemeen een soort van scepticisme en onverschilligheid en koude, heerschende ondanks alle bedrijvigheid.
Doch dit alles is te vaag en te onbestemd.– Ik denk er ook niet heel veel over aangezien ik aan mijn teekeningen denk en geen tijd heb er me in te verdiepen.
Ben nog steeds aan koppen bezig deze week, vrouwenkoppen vooral – met zakken o.a.5
Hebt gij wel eens iets gezien van Boyd Houghton, dat is er een uit ’t begin van de Graphic die ofschoon weinig bekend (hij is nu reeds dood) zijn eigenaardige plaats in neemt.
Ik dacht aan hem toen gij eens schreeft over de Barricade van Daumier.6 Hij heeft ook in der tijd de Parijsche petroleuses en barricades gemaakt.7 Maar later ging hij naar America en ik ken o.a. teekeningen van kwakers van hem8 en eene kerk van de Mormonen,9 en indiaansche vrouwen10 &c. en landverhuizers.11
In zoo’n barricade scene b.v. kan hij iets spookachtigs hebben of liever iets mysterieus als Goya. Op die wijs, n.l. dat Goya achtige, behandelde hij ook de Amerikaansche sujetten, maar dan loopt er soms in eens iets onder door dat door een verbazende soberheid aan Meryon doet denken.
De houtsneden van hem zouden haast voor etsen kunnen doorgaan.
Too good to last zegt de wereld,a maar juist daarom omdat het zeldzaam is, blijft het goede. Niet iederen dag wordt het voortgebragt – nooit zal het op fabriekswijs verkregen worden maar wat er van is dat is er van en dat gaat niet weg maar dat blijft. En komt er later een ander soort van goeds zoo blijft toch het eerste zijne waarde houden. Zoodat ik meen dat men niet moet treuren omdat dit of dat niet algemeen wordt, ook al wordt het niet algemeen, wat er eenmaal is van het goede of schoone dat is er toch.
Hoe gaat het toch tegenwoordig met de etsen die Cadart in der tijd begon.12 Is dat ook zoo als van Too good to last gebleken te zijn.
’k Weet wel dat er ook heden veel en mooie etsen uitkomen. Maar ik bedoel de oude series Societé des aquafortistes waar les deux freres van Feyen Perrin13 in staat en de Parc à moutons van Daubigny14 en de Bracquemonds15 en zooveel anderen, zijn die in hun kracht gebleven of zijn ze verslapt.
Al waren ze verslapt, dat wat er van is, heeft dat niet reeds corps genoeg om altijd te blijven, en vervult dus niet betrekkelijk het woord too good to last.
Wat de etsnaald vermag toonden Daubigny, Millet, Feyen Perrin, zooveel anderen, even als de Graphic &c. toonde wat de Black & White vermogt.
En dit bestaat als waarheid eens en voor altijd en steeds kan wie wil er energie uit putten.
’t Jammere zit hem gedeeltelijk daarin dat als verschillende personen zamen een zelfde zaak liefhebben en er aan werken, door eendragt magt ontstaat en zij vereenigd meer kunnen dan hun verschillende energies, elk in afzonderlijke rigting strevende, vermogen.
Men versterkt elkaar als men zamen werkt en er vormt zich een geheel zonder dat de zamenwerking de persoonlijkheid hoeft uit te wisschen.
Ik wou daarom dat Rappard maar weer geheel beter was.– We werken wel niet eigentlijk zamen maar over veel kwesties hebben we toch dezelfde gedachten. Hij is wel aan ’t beter worden en wij zijn al weer aan ’t scharrelen met houtsneden zamen. Doch ik heb altijd hoop dat we zamen nog meer zullen vrienden worden dan tot heden en misschien later zamen eens de mijnwerkers zullen bezoeken of zoo iets. Maar voor ’t moment geloof ik zoowel hij als ik zelf vooral moeten ons best doen op grondige studie van ’t figuur, hoe meer men dat in zijn magt heeft hoe bereikbaarder worden zulke plannen. Hij zegt dat hij koorts gehad heeft, meer niet, en nog zwak is, maar over zijn ziekte laat hij zich weinig uit.
We hebben hier weer sneeuw gehad die op ’t moment aan ’t dooijen is. Erg mooi, dat dooiweer. Ik stel mij zoo voor dat deze lente voor U wel eens buitengewoon heerlijk kan zijn. Schrijf spoedig eens hoe het gaat met Uw patient. Nu, ik zal ook wel van de lente genieten. Vandaag terwijl de sneeuw smelt voelt men de lente als ’t ware uit de verte.
’k denk we als gij komt vroeger of later wel een echt dagje zullen hebben. Misschien zult gij het wel met mij eens zijn dat in dagen van zorg zooals ge nu door haar ziekte zeer zeker hebben zult, men toch het best de poezij van de dingen voelen kan. Ik verlang wel naar de lente om eens door te waaijen van het werken t’huis, waar ik wel wat mat van geworden ben.
Erg blij blijf ik met mijn zuidwester. ’k ben nieuwsgierig of ge iets goeds in de visscherskoppen vinden zult.16 De laatste die ik maakte deze week was van een kerel met witten ringbaard.17
Van dien Boyd Houghton ken ik eene teekening die hij noemt “my models”, voorstellende een gang waar eenige invaliden – een op krukken, een blinde, een straatjongen &c. – op kerstdag een schilder komen bezoeken.18 Er is in den omgang met die modellen iets aardigs – men leert veel van hen – ik heb dezen winter lui gehad die mij wel steeds in herinnering zullen blijven. ’k vind het een aardig woord van Eduard Frere dat hij zijn modellen zóó aangehouden had dat “celles qui posaient dans le tempspour les bébés posent maintenant pour les mères”.19 Nu adieu Theo, schrijf spoedig. ’t beste U van harte toegewenscht. geloof me, met een handdruk