Toen ik Uw brief heden morgen las trof het mij zeer wat gij schreeft. Dat zijn van die zaken waarvan de wereld somtijds zegt “wat hoeft hij zich daarmee te bemoeien”, en toch het is niet zoozeer onze eigen daad dan wel de omstandigheden die er ons toe dringen.1 En hebben wij eenmaal den toestand begrepen, kan er een medelijden wakker worden zoo grondeloos diep dat wij voor ons zelven niet meer aarzelen.
En bij U – ik meen het zoo is – en wat kan ik dan anders zeggen dan dat het mij voorkomt wij in dergelijke gevallen onze impulsies moeten volgen. Victor Hugo zegt, Par dessus la raison il y a la conscience,2 er zijn dingen die wij voelen goed & waar te zijn, ofschoon van den kant van verstand en berekening er veel onverklaarbaars en duisters in blijve. En ofschoon nu in de maatschappij waarin wij zijn dergelijke handelingen worden beschouwd als ondoordacht of roekeloos of dwaas of weet ik wat meer – wat zullen wij er van zeggen indien ’t nu eenmaal met ons zoo gesteld is dat de verborgen krachten van sympathie en liefde in ons binnenste wakker geworden zijn. En zij het ook dat wij de redeneeringen welke de maatschappij gewoon is aan te voeren tegen het zich laten leiden door het gevoel en tegen het agir par impulsion, niet door andere redeneeringen geheel kunnen overpratena – op overpraten komt het ook niet op aan, en zoo wie het geloof in een God heeft behouden hoort soms eene zachte stem van het geweten welke men alsdan mischien wel doet te volgen met de naiveteit van een kind. Zonder er met de wereld over te praten meer dan men verhelpen kan.
Als iemand eene dergelijke ontmoeting heeft, het is te voorzien hij er strijd door hebben zal, ook vooral strijd met zich zelf omdat men soms letterlijk niet weet wat men doen, wat men laten moet. Doch is dezen strijd en zelfs die vergissingen waarin men ook al eens vallen zal niet beter en ontwikkelen zij niet meer dan het zich systematisch buiten emoties houden. Dit laatste is wat in mijn oog veel zoogenaamde esprits forts in werkelijkheid esprits faibles maakt.
Ge hebt mijne sympathie in dezen en is het dat, aangezien ik ook zelf tegenover realiteiten sta en U kan vertellen wat mij al zoo sedert we er ’t laatst over spraken wedervaren is, het U wenschelijk mogt zijn een & ander daaromtrent te vernemen, of wilt ge over de toekomst praten of overleggen omtrent wat dan ook, ik ben steeds geheel tot Uwe beschikking.
En dat gij schrijft gij er over denkt eerlang naar Holland te komen, is mij eene zeer welkome tijding.
Volhouden is de groote kwestie bij liefde als men eens werkelijk begonnen is. Dat is als de liefde beantwoord wordt, want wordt zij gedecideerd niet beantwoord dan is het een geval waarin men letterlijk absoluut magteloos wordt. Enfin. Ik dank U voor Uw vertrouwen en ik ben betrekkelijk gerust omtrent de uitkomst als ik er over nadenk. Zoo iets is geen “passie” want er is een grondeloos diep medelijden bij in ’t spel.
En ik geloof ook niet het iets is dat U voor denken over andere dingen ongeschikt maakt, integendeel, zoo iets heeft een ernstig karakter dat alle faculteiten opwekt en versterkt en de
1v:3 energie vermeerderen kan veeleer dan dat ze er op verminderen zou. Zoodat ge ’t me ten goede houden zult ik nog een en ander over de teekeningen zeg. Dat gij den oudenmannekop3 “echt” vondt doet me zeer veel pleizier – het model is fameus echt, ik heb er nog meer van hem. Heden een die ik geteekend heb met lith. krijt.4 Toen kwakte ik een emmer water over de teekening en begon in het kletsnatte te modeleeren met ’t penseel. Daardoor krijgt men zeer fijne toonen als het gelukt want het is een gevaarlijke manier die wel eens verkeerd kan uitkomen ook. Maar als het lukt heeft men een resultaat erg “non ébarbé”,5 fijne toonen van zwart die nog ’t meest op eau forte gelijken. Zoo heb ik een vrouwenkop ook tegen het licht in, dus in toon met kantlichtjes op ’t profil &c.6 GIJ HEBT IMMERS HET TWEEDE ROLLETJE OOK ONTVANGEN WAARIN NOG 5 KOPPEN WAREN (van hier verzonden meen ik 5 of 6 Januarij) – behalve de twee eersten.7
Als gij die wat bij U hebt, geloof ik gij er hetzelfde in zult vinden als in de twee eersten want er moetiets van de natuur in zijn daar ik ze bepaald ontworstel aan de natuur en van ’t begin tot ’t eind naar het model werk. Ik heb er een groot verlangen naar om U de studies te laten zien – niet omdat ik over mijn eigen werk content ben doch omdat ik, ofschoon ik er lang niet tevreden over ben, toch er in zie dat het in wording is en er zich vanzelf iets uit ontwikkelen zal dat eenig karakter zal hebben. ’tGeen me hier ’t meest trof toen ik in stad kwam was b.v. de Geest en die buurten. En zoo zachtjes aan krijgt het corps – doch – wat een sjouwerij om zoo iets ten einde te brengen.
Ik zag heden photo’s naar teekeningen van Barnard, figuren uit Dickens waarvan ik de oorspronkelijke teekeningen in der tijd te Londen zag.8 Er is een kracht in als in NicolaasMaas b.v. doch een geheel modern gevoel en opvatting. Zoo iets kan mij zoo warm maken en is mij daarom zoo opwekkend omdat ik mij modellen van hier voorstel zoo als zij, op die wijs geteekend, voordoen zouden en dan natuurlijkerwijs tot mij zelven zeg, vooruit! en voortwerken tot we het Black & White onder den duim hebben. In de kunst en in de liefde is overeenstemming, het is een geslingerd worden tusschen “je l’ai depuis longtemps” en “je ne l’aurai jamais”, zooals Michelet het uitdrukt.9 Zoo gaat men van melancolie tot entrain en enthousiasme en zal dit steeds blijven en de slingeringen alleen sterker worden. Victor Hugo spreekt van “comme un phare à éclipse”10 en zoo is het er ook al mee.
Als het is dat gij mijn schrijven van 5 of 6 Januarij nog ontvangen hebt met het tweede rolletje zoo zult ge U daaruit herinneren ik reeds toen à court was. En nu heden had ik huishuur te betalen en 3 modellen die ik had moeten laten wachten en moest absoluut verschillende teekenbehoeften hebben ook. Ik werk zeer druk tegenwoordig en ik mag niet stoppen maar de modellen vreten me letterlijk de ooren van ’t lijf. Enfin het zou erg, erg wenschelijk zijn ik eens een buitenkansje kon hebben. Zou het kunnen? Ik schroom het te vragen omdat gij mij nu juist dit een en ander geschreven hebt en ik zoozeer begrijp hoe gij zelf er zorgen door hebt, welke ik respecteer en medegevoel. Doch het is met mij zoo dat ik juist door maar steeds door te werken wat ten achter gekomen ben en ik als ik ’t geld ontvang direkt er meer dan de helft van moest geven. ik kan niet zuiniger leven dan wij doen, wat te bezuinigen was, we hebben het bezuinigd maar het werk breidt zich uit nu juist vooral in de laatste weken en ik kan het haast niet baas meer, d.i. de kosten die er aan verbonden zijn. Zou er mogelijkheid op zijn ik binnen kort nog wat ontving. Ik geloof ge het begrijpen zult als gij de studies ziet. Enfin, vergeef het mij dat ik er over spreek maar ik kan moeielijk anders. Ik ben met de dagelijksche uitgaven ten achter geraakt en dat maakt dat ik telkens de laatste dagen van de 10 absoluut à sec ben. In elk geval, schrijf spoedig en houd U van mijne sympathie met betrekking tot ’t geen waarover gij schreeft ten volle verzekerd, adieu kerel, een handdruk in gedachten.