Back to site

294 To Theo van Gogh. The Hague, between about Wednesday, 13 and about Monday, 18 December 1882.

metadata
No. 294 (Brieven 1990 295, Complete Letters 253)
From: Vincent van Gogh
To: Theo van Gogh
Date: The Hague, between about Wednesday, 13 and about Monday, 18 December 1882

Source status
Original manuscript

Location
Amsterdam, Van Gogh Museum, inv. nos. b275 a-b V/1962

Date
The letter is a continuation of letter 293 of on or about 11 December, because when Van Gogh refers to his ‘last letter’ (ll. 18-19), in which he describes having the feeling he is in a ‘guardhouse’, that is letter 293, l. 132). Because, moreover, he expresses the hope that Theo ‘will write again towards the twentieth’ (ll. 151-152), this letter must date from between about Wednesday, 13 and about Monday, 18 December 1882.

Ongoing topic
Consignment of lithographic paper from Buhot with explanatory information (280)

original text
 1r:1
Waarde Theo,
Wel heb ik niets bijzonders U te zeggen maar ik wou toch U nog eens schrijven. Tegenover wat ik U schreef, dat dikwijls ik een zwaar hoofd heb in veel dingen, niet alles vooruitgang vinden kan &c., staat dat wat ik ook bij een vorige gelegenheid zeide, er zijn dingen die de moeite waard zijn men er zijn best op doe, omdat ’t zij ze bijval vinden ’t zij ’t tegenovergestelde ze op zich zelf hun raison d’être hebben. Blessed is he who has found his work zegt Carlyle1 en dat is gedecideerd waar. En mij betreffende, als ik zeg, ik wil figuren maken uit het volk voor het volk, dan spreekt het van zelf dat den gang der zaken slechts indirect mij influenceert, voor zoover n.l. dat mijn werk er moeielijker of makkelijker door wordt gemaakt, maar het maken van de teekeningen zelf neemt de grootste plaats in mijn gedachten in. En dus, tegenover een gevoel van gedruktheid staat dat het een heerlijk ding is te werken aan iets dat interessanter wordt hoe meer men er inkomt. In mijn vorigen brief zeide ik dat ik soms een gevoel had als zat ik in een soort provoosta of gevangenis. daarmee bedoel ik alleen dat ik veel dingen moet laten die ik graag zou willen doen – die alleen dan mogelijk zouden worden indien ik ze bekostigen kon – doch ik bedoel er geenszins mede dat ik het tegenwoordige niet op prijs zou stellen of ontevreden zijn. Want dat zij verre. Het is juist door wat bereikbaar is te doen dat men kans heeft er zich op te werken, en weet het dus ook wel dat als gij ooit werk voor mij weet voor de illustraties daar, ik er graag mijn best op wil doen.
Als ik schrijf, ik vind niet dat de illustraties het goed aanleggen, dan is zulks geen reden ik er niet voor zou willen werken. Alleen, ik zou vreezen men wat ik doe niet geschikt zou vinden. en is dit om reden van werkelijke fouten, ik zal trachten die te overwinnen, doch ware het om reden van opvatting of stemming in ’t algemeen, daar zou ik weinig aan kunnen doen. De teekening in kleiner formaat zult ge ontvangen hebben en ik herhaal nog eens dat als gij wilt ik eene serie van die afmeting zal maken om eens te probeeren.
 1v:2
Ik heb weer twee teekeningen nu – ’t eene is een man die in den Bijbel leest2 en het andere is een man die zijn gebed doet voor zijn middageten dat op tafel staat.3 Beiden zijn zeer zeker in wat men een ouderwetsch sentiment zou kunnen noemen, het zijn dito figuren als het oude mannetje met ’t hoofd in de handen.4
De Benedicité is geloof ik de beste, doch ze vullen elkaar aan. Op de eene is een kijkje op de besneeuwde voren door het raam heen.
Mijn bedoeling met deze twee en met het eerste oude mannetje is een en het zelfde. De eigenaardige stemming uit te drukken n.l. van Kerstmis en Oudejaar. Èn in Holland en in Engeland is er dan altijd nog iets godsdienstigs, eigentlijk overal, ten minste in Bretagne en in Alsace ook. Of men nu precies in vorm het eens is daarmee daargelaten, het is iets waar men respect voor heeft indien het opregt is en ik voor mij kan er ten volle in deelen en heb daar zelfs behoefte aan, althans in dit opzigt dat ik net zoo goed als zoo’n oud mannetje gevoel heb van geloof in quelque chose là-haut5 ook al weet ik niet precies zeker hoe of wat er daar zijn zal. Ik vind het een mooi woord van Victor Hugo, les religions passent – mais Dieu demeure.6 En dan vind ik het een mooi woord van Gavarni, Il s’agit de saisir ce qui ne passe pas dans ce qui passe.7 Een van die dingen qui ne passeront pas is het quelque chose là-haut en het geloof in God, ook al moge de vormen veranderen, welke verandering even noodig is als de vernieuwing van het groen in de lente. Doch ge begrijpt uit dit een en ander dat in die teekeningen het niet mijn doel is om aan den vorm hulde te doen doch wel om te toonen dat ik het Kerstmis- en oudejaarssentiment hoog respecteer.
En is er eenig sentiment of expressie in gekomen, ’t is omdat ik zelf dat mee gevoel.
 2r:3
Wat ik meer en meer gevoel is dat het moeielijk is te onderscheiden wat de beste manier van werken is. Er is zooveel moois aan den eenen, zooveel aan den anderen kant ook, bovendien zooveel verkeerds, dat men soms niet meer weet welken weg te kiezen. Doch in elk geval, werken moet men. Doch ik voor mij meen niet dat ik mij niet zou kunnen vergissen, ben te zeer mij bewust van veel vergissingen dan dat ik zou zeggen, dit of dat is de goede manier, dat en dat de slechte. Zulks spreekt van zelf. Maar ik ben niet onverschillig, ik geloof het verkeerd is zulks te zijn, ik geloof dat het pligt is – ook al weet men dat men niet zonder fouten te begaan, niet zonder repentirs of sorrows door de wereld zal komen – te zoeken regt te doen. Ik las eens ergens, Some good must come by clinging to the right.8 Wat weet ik er van of ik dit of dat doel bereiken zal – hoe kan ik vooruit weten of de moeielijkheden al dan niet overkomelijk zullen zijn. Men moet zwijgend vooruitwerken en betrekkelijk de uitkomst overlaten. Sluit zich het eene verschiet, welligt opent zich een ander – – een verschiet moet er zijn en een toekomst ook, al kent men er de geographie niet van. Het geweten is het kompas van een mensch9 en ofschoon er soms afwijkingen van de naald zijn, ofschoon vooral men zich op onnaauwkeurigheden in het zich rigten er naar bespeurt, toch moet men zijn best doen om er koers naar te houden.
Ik moet U toch eens overschrijven iets dat ik in ’t hoofd had bij het maken van dat oude mannetje, ofschoon het niet letterlijk er op toepasselijk is daar b.v. op de teekening het geen nacht is.

Bij stillen nacht.10

Vaak brengt bij stillen nacht
’t Geheugen voor mijne oogen,–
Terwijl ’k den slaap nog wacht,–
De dagen, die vervlogen:
Den lach, ’t geween
Van lang geleen:
De min, toen uitgesproken;
Den blik vol glans
Geloken thans,
De harten – nu gebroken
Zoo brengt bij stillen nacht
’t Geheugen voor mijne oogen
Terwijl ’k den slaap nog wacht
De dagen – die vervlogen.

 2v:4
Als mijn gedachte omvat
De beelden van die allen
Die ’k, als het najaarsblad,
Rondom mij heb zien vallen,
Dan is ’t me, als een,
Die gansch alleen
Een feestzaal door blijft zwerven
Waar ’t licht gedoofd
En ’t groen beroofd
Van frischheid is en verven.–
Zoo brengt bij stillen nacht
’t Geheugen voor mijne oogen –
Terwijl ’k den slaap nog wacht –
De dagen, die vervlogen.

Laurillard naar Moore.

Nu, ik hoop dat gij dezer dagen ook nog wat van de natuur zult kunnen genieten, ’t zij in ’t aspect van de korte winterdagen ’t zij in de winterfiguren. Want wat ziet men s’winters weer heel andere passanten op straat dan s’zomers.
Uwe inlichtingen omtrent het gezonden papier van Buhot heb ik nagegaan. Mogt het zijn dat gij het raadzaam zoudt vinden ik er eens op werkte zoo zou ik een paar vellen moeten hebben en ik houd het er voor die misschien juist op doelmatige formaten gemaakt zijn zoodat ik mij daarnaar regelen konde. Hier is dit papier niet te krijgen, anders had ik het al eens beproefd.
Resteert ook nog bij mij de vraag na uw inlichtingen gelezen te hebben: Indien men eene photographie neemt naar de teekening, welke phot. daarna op zink wordt getransporteerd, prêteeren zich dan daartoe slechts uitsluitend die teekeningen welke op dit bewuste papier zijn gedaan, en heeft men ’t niet in zijn hand alle teekeningen in zwart & wit er mee te reproduceeren ook al zijn ze op gewoon papier? Verder: heeft dan de photograaf het niet in zijn magt om ’t formaat te reduceeren in geval de teekening grooter is dan ’t formaat van ’t blad wenschelijk maakt? Dit laatste zou ik wel degelijk opmaken uit eenige Amerikaansche reproducties die in Scribners magazine voorkwamen. Nu adieu, ik hoop gij tegen den twintigsten weer schrijft. met een handdruk in gedachten.

t. à t.
Vincent

translation
 1r:1
My dear Theo,
Though I’ve nothing special to tell you, I wanted to write to you again. As against what I wrote to you, that I’m often heavy-hearted about many things, can’t see everything as progress, &c., there’s what I also said on a previous occasion: there are things that are worth doing one’s best for, either because they gain approval or because, just the opposite, they have their own raison d’être. Blessed is he who has found his work, says Carlyle,1 and that’s absolutely true. And as for me, when I say that I want to make figures from the people for the people, then it goes without saying that the course of events will influence me only indirectly, that is to the extent that my work is made harder or easier, but making the drawings themselves is my main preoccupation. And so, as against a feeling of dejection, there’s the fact that it’s a delight to work on something that becomes more interesting the deeper you get into it. I said in my last letter that I sometimes had a feeling of being in a sort of guardhouse or prison, by which I simply mean that there are many things I can’t pursue which I would like to — they’d only become possible if I could pay for them — but I don’t at all mean by this that I don’t appreciate the present or am discontented. Far from it. It’s precisely by doing what is attainable that one has a chance of working one’s way up, so be assured that if you ever know of work I could do for the illustrated magazines there, I would be happy to do my best for them.
When I write: I don’t think the illustrated magazines are going about it the right way, that’s no reason for me not to want to work for them. It’s just that I fear what I do wouldn’t suit them. If this is due to genuine mistakes, I’ll try to correct them, but if it was because of conception or mood in general, there’s little I could do about it. You’ll have received the drawing in a smaller format, and I repeat once more that if you like I’ll make a series in that size to try it out.  1v:2
I now have two more drawings — one is a man reading the Bible2 and the other is a man saying his prayers before his midday meal, which is on the table.3 Both are most decidedly in what one might call an old-fashioned sentiment, they are ditto figures as the old man with his head in his hands.4
The grace is the best, I believe, but they complement each other. In the one there’s a view through the window of snow-covered furrows.
My intention with these two and with the first old man is one and the same, namely to express the special mood of Christmas and New Year. At that time, in both Holland and in England, there’s still always a religious element, everywhere in fact, at least in Brittany and Alsace too. Leaving aside whether or not one agrees with the form, it’s something one respects if it’s sincere, and for my part I can fully share in it and even feel a need for it, at least in the sense that, just as much as an old man of that kind, I have a feeling of belief in something on high5 even if I don’t know exactly who or what will be there. I like what Victor Hugo said: religions pass, but God remains.6 And Gavarni also said a fine thing: the point is to grasp what does not pass in what passes.7 One of the things that will not pass is the something on high and belief in God, even if the forms change, a change as necessary as the renewal of greenery in the spring. But you will understand from one thing and another that my aim in these drawings is not to pay homage to the form but to show that I greatly respect the Christmas and New Year sentiment.
And if there’s any sentiment or expression in it, that’s because I myself share it.  2r:3
What I feel more and more is that it’s difficult to discover the best way to work. There’s so much that is fine on the one side, and so much on the other side too, moreover so much that is wrong, that sometimes one doesn’t know which way to choose. But at all events one must work. Yet for my part I do not think that I couldn’t make a mistake, am too aware of many mistakes to be able to say: this or that is the right way, that is the wrong one. This goes without saying. But I’m not indifferent, I believe it’s wrong to be so, I believe that it’s a duty — even though one knows that one can’t get through the world without making mistakes, without remorse or sorrows — to try to do right. I once read somewhere, Some good must come by clinging to the right.8 What do I know of whether I’ll attain this or that goal — how can I know in advance whether or not the difficulties will be insuperable? One must work on in silence and await the outcome accordingly. If one prospect vanishes another will perhaps open up — there must be a prospect and a future too, even though its geography is unknown. The conscience is a man’s compass,9 and although the needle deviates sometimes, although above all one detects inaccuracies in one’s orientation, one must nevertheless do one’s best to set one’s course by it.
I must copy out something for you that I had in mind when working on that old man, though it doesn’t apply to it literally, since it isn’t nighttime in the drawing, for example.

Oft, in the stilly night.10

Oft in the stilly night,
Ere slumber’s chain has bound me,
Fond memory brings the light
Of other days around me;
The smiles, the tears,
Of boyhood’s years,
The words of love then spoken;
The eyes that shone,
Now dimm’d and gone,
The cheerful hearts now broken!
Thus, in the stilly night,
Ere slumber’s chain hath bound me,
Sad memory brings the light
Of other days around me.

Laurillard after Moore.

 2v:4
When I remember all
The friends, so link’d together,
I’ve seen around me fall,
Like leaves in wintry weather;
I feel like one
Who treads alone
Some banquet-hall deserted,
Whose lights are fled,
Whose garlands dead,
And all but he departed!
Thus, in the stilly night,
Ere slumber’s chain hath bound me,
Sad memory brings the light
Of other days around me.b

Well, I hope that you too will be able to enjoy something of nature in the coming days, either in the appearance of the short winter days or in the winter figures. For how very different passers-by on the street look in winter and in summer.
I’ve studied your information as to the Buhot paper sent. If you think it advisable for me to do some work on it, I would need a few sheets, and I take it that they’re perhaps made in suitable formats so that I can adapt to them. This paper is not obtainable here, otherwise I would already have tried it.
After reading your explanation I’m also left with the question: if one takes a photograph of the drawing, and then transfers the photo to zinc, is it only the drawings done on this particular paper that are suitable for this, and isn’t it possible to reproduce all drawings in black and white, even if they’re on ordinary paper? Also: doesn’t the photographer then have it in his power to reduce the format, should the drawing be larger than desirable for the format of the magazine? The latter is certainly what I would deduce from some American reproductions that appeared in Scribner’s Magazine. Well, adieu, I hope you’ll write again towards the twentieth. With a handshake in thought.

Ever yours,
Vincent
notes
1. For this Carlyle quotation from Past and present, see letter 288, n. 21.
a. Means: ‘soldatengevangenis’ (guardhouse).
2. Three reading men are known from this period: Man reading a book (F 1001 / JH 278); Old man reading (F 966 / JH 280) and Man, standing, reading a book (F 1683 / JH 279 ). The additional comment a little later in the letter that there is ‘a view through the window of snow-covered furrows’ makes it likely that it is the last one; this view may have been overdrawn at the top left.
3. Prayer before the meal (F 1002 / JH 281 ), called ‘Le bénédicité’ (Saying grace) by Van Gogh.
4. The lithograph ‘At eternity’s gate’ (F 1662 / JH 268 ), which Theo knew.
5. Cf. for this phrase, letter 288, n. 15.
6. By ‘Religions pass, but God remains’ Van Gogh means Jules Michelet’s ‘Les dieux passent, et non Dieu’, from La sorcière: Ed. Paul Viallaneix. Paris 1966, p. 285. In letter 300 he alludes to the immediate sequel in La sorcière, where he likewise gives the author as Hugo: see letter 300, n. 10. Cf. also Merlhès 1989, p. 108 (n. 1). Quoted again in letter 507, n. 2.
7. From the introduction to La mascarade humaine, in which Ludovic Halévy writes: ‘But it is not enough to search for the truth, we have to know how to search for it. Prevost-Paradol, talking one day about Madame Sand’s novels in the Journal des Débats, said that while it was legitimate and necessary to take one’s models from life, one had to be able to grasp what is not happening through what is happening ... If Gavarni is not merely a fine draughtsman, if he is a great painter of human behaviour, it is precisely because he has been able to grasp what is not happening through what is happening’ (Seulement, le vrai, il ne suffit pas de le chercher, il faut savoir le chercher. Prevost-Paradol, parlant un jour des romans de madame Sand dans le Journal des Débats, disait que, s’il était légitime et nécessaire de prendre ses modèles dans la nature, il fallait savoir atteindre ce qui ne passe à travers ce qui passe ... Si Gavarni n’est pas seulement un admirable dessinateur, s’il est un grand peintre des moeurs, c’est qu’il a su précisément atteindre ce qui ne passe pas à travers ce qui passe). Gavarni 1881, pp. 6-7. In letter 302 Van Gogh says he has this book. Quoted again in letter 480.
8. In her novel The mill on the Floss (1860) George Eliot wrote: ‘But they will believe me. I will confess everything. Lucy will believe me – she will forgive you, and – and – O, some good will come by clinging to the right.’ Ed. Leipzig 1860, ‘The great temptation’ (book 6), ‘Waking’ (chapter 14), vol. 2, p. 292.
9. For this ‘conscience’, see letter 133, n. 12.
10. Eliza Laurillard’s Dutch translation ‘Bij stillen nacht’ of ‘Oft, in the stilly night’ by Thomas Moore was included in Rust een weinig. Oudejaarsavond-gedachten. Amsterdam 1869, pp. 39-40. A second edition appeared in 1872. For the original, see Moore 1910, p. 238 (‘National Airs. Scotch Air’).
b. After ‘around me’ Van Gogh wrote ‘Laurillard, after Moore.’ We quote the original poem here.