Van Rappard, met wien ik in correspondentie ben omtrent de proeven met de lithographie en die zelf ook iets er mee gedaan heeft, ontving ik dezer dagen een brief. Ik had hem ter loops geschreven: ik heb alweer een obstacle gehad, er is een brief met geld dat ik er grootendeels voor gedestineerd had, weggeraakt.– Hij schrijft me daarop, laat dat je niet hinderen en reken op mij als je niet voort kunt of iets noodig hebt.– Ik had het hem niet geschreven omdat hij iets dergelijks zou zeggen, wel omdat ik wou hij van zijn kant eens een paar nieuwe proeven zou nemen. Toch deed het mij pleizier omdat zulke bewijzen van belangstelling zeldzaam zijn. Ik heb hem teruggeschreven,1 Voorloopig bedank ik er voor maar zou er werkelijk kwestie komen van dat ik in ’t geheel niet voort kon zoo zullen we er nader over spreken. En heb hem gezegd hoezeer ik het op prijs stelde. Zie, dat is nu een van de gevallen waarover ik U in mijn vorigen brief schreef.
Natuurlijkerwijs zijn aan het teekenen, aan den steen, aan het drukken, aan het papier kosten verbonden. Betrekkelijk zijn die gering. Zulke bladen als het laatste dat ik U zond2 b.v., als een nieuw dat ik gisteren avond afmaakte en dat klaar staat,3 zouden dunkt mij b.v. geschikt zijn voor een volksuitgaaf die juist zoo hoog, hoog noodig zijn, hier in Holland meer dan elders.
Zulk eene entreprise nu als zijn zoude het maken en drukken eener serie van b.v. 30 bladen Werkmanstypen – Zaaier, Spitter, houthakker, ploeger, waschvrouw, verder ook eens een kinderwieg of een weesman – enfin het heele onafzienbare veld staat open, er is mooie stof in overvloed – zulk eene zaak, mag men ze ondernemen of mag men dat niet.– Zelfs is het nog dieper – is het pligt en regt of is het verkeerd.– Dat is de vraag.
Was ik een man van middelen, ik zou niet aarzelen te beslissen, ik zou zeggen, En avant et plus vite que ça.
Doch hier is ’t iets anders – mag men, moet men, kan men er anderen die men noodig heeft, zonder wie men ’t niet volvoeren kan, in mengen en meesleepen in eene zaak waarvan het twijfelachtig is of zij rendeeren zal. Mij zelf zou ik niet sparen. Gij hebt getoond doordat gij mij geholpen hebt dat gij U zelf ook niet spaart. Doch anderen vinden het en verkeerd van U en dwaas dat gij U met mij bemoeidet en veel meer nog vinden ze mijn doen & laten onzinnig, en velen die aanvankelijk vol animo zijn draaijen daar toch op uit en zijn kort en als een stroovuurtje slechts moedig en vurig.
Mijns inziens zeer ten onregte werkelijk, want noch gij noch ik doen dwaas in dezen. Deze zaak die eerst kort geleden slechts was een woord van U, n.l. “ik heb gesproken met Buhot, die weet een zekere wijze van lithographieeren waarvan later meer, ge moest eens iets probeeren op papier dat hij U zenden zal”,
1r:4 heeft van uit dit aanvankelijk betrekkelijk onbeteekenende begin in korten tijd voor mij de proporties van eene zaak van meer belang gekregen.
Ik zie er in dat met volhouden en doorzetten het iets zou kunnen worden dat ik geloof volstrekt niet overbodig maar bepaald goed & nuttig zou kunnen zijn.
Men heeft altijd gezegd, we kunnen in Holland geen bladen voor het volk maken – ik heb het nooit geheel kunnen gelooven – ik zie nu: het kan WEL, de Maatschappij van ’t Nut heeft Elzevier in Rotterdam met duizenden gesteund voor de uitgaaf van de Zwaluw.4 Is nu de Zwaluw goed geworden.– NEEN. ofschoon er een paar mooie bladen in stonden, het was te dun, niet flink, niet ernstig, niet krachtig genoeg. Een imitatie van de Engelschen, niet genoeg oorspronkelijk. Er zijn twee systeemen, How not to do it en How to do it.5
How not to do it, vrees ik, was de arriere pensee van Elsevier geweest, ANDERS HAD HIJ HET GEDAAN al had hij er zelf op toegelegd. How not to do it redeneert dus: – – ik heb zooveel & zooveel er voor van ’t Nut, ik heb zooveel en zooveel van ’t debiet – ik moet daarvanhebben voor mijn zak eerst dit en dat – ik moet het doen net als mijn collega’s, anders noemen ze me mauvais coucheur6 of bonten honda &c. Dus geschiedt het dat in plaats van te zeggen wat onder een schij van Millais stond, “IT MIGHT BE DONE AND IF SO WE SHOULD DO IT”,7 Elsevier en duizend van zijns gelijken zeggen it can’tbe done, of het met een te slappe hand en zonder genoeg energie doen. Ik ken de directie van de Zwaluw niet genoeg om precies te kunnen zeggen wie schuld heeft – ik ken hun blad evenwel genoeg om op mij te durven nemen te zeggen “ge hebt er niet van gemaakt wat ge er van hadt kunnen maken, het had beter kunnen en moeten zijn”.
Nu zeg ik evenwel bovendien, Wat er ook van zij, ten allen tijde zijn er ook flinke, opregte, dappere, eerlijke Hollanders geweest, ook in tijden waarin het in ’t algemeen slap & ontzenuwd en verkeerd was vond men hier & daar in verborgen hoeken het vuur nog brandende.8 Hoeveel te meer in die periodes waarin de Hollanders onder de eersten en besten mogten gerekend worden.9
Dus waar het aankomt op durven en zelfopoffering en wagen van iets dat niet moet gedaan worden om er mee te winnen doch om dat het nuttig & goed is: men moet goed vertrouwen behouden van medemenschen en landgenooten in ’t algemeen.
Voor ik verder ga dit evenwel – ik persoonlijk wil niet verder met de zaak van bladen voor het volk te doen hebben dan wat het maken er van betreft, in geval zoo iets op touw gezet zou worden. Het moet zijn une affaire de charité, niet de librairie.
En overmits het toch noodig is met de librairie in eenig contact te komen, al was ’t alleen wat het drukken aangaat of zoo, spreek ik er ditmaal eens tot U over, niet om U te vragen “gelooft ge dat het gaan zou?” uit een oogpunt van librairie, maar alleen met de vraag How to do it?
uit een oogpunt van dat het een daad van liefde voor de zaak zou zijn.
Ik zou meenen er ’t volgende zou moeten vastgesteld worden:
Aangezien het nuttig en noodig is er Hollandsche teekeningen gemaakt, gedrukt, verspreid worden, bestemd voor de arbeiderswoningen, boerderijen, in een woord voor ieder werkman, zoo verbinden zich eenige personen hun uiterste best te doen, hun beste krachten in te spannen voor dit doel.
Zullende deze vereeniging niet uiteengaan vóór de zaak gedaan is, trachtende haar te doen zoo praktisch en goed mogelijk.
De prijs der bladen moet 10, hoogstens 15 cents niet te boven gaan.
De uitgaaf zal dan beginnen wanneer eene serie van 30 is gemaakt en gedrukt, en de kosten (voor steenen, drukloon, papier) daaraan verbonden afgerekend. Die dertig bladen zullen te gelijk verschijnen, afzonderlijk evenwel verkrijgbaar zijn – gezamentlijk een geheel vormen in linnen omslag met korten tekst, niet bij de platen – die voor zich zelven spreken – doch om kort en krachtig te verklaren hoe en
2v:7 waartoe zij gemaakt zijn &c.
De raison d’être der vereeniging is deze. Indien de teekenaars alleen er voor staan zoo drukt op hen en de moeite en de kosten – de zaak gaat te gronde voor ze halverweg is – dus moeten de lasten verdeeld worden zoodat elk zijn deel krijgt wat hij dragen kan en de zaak kunne voleindigd worden.
Hetgeen de verkoop opbrengt zal primo dienen om hen te rembourseeren die geld voorgeschoten hebben, secundo om ieder die er een teekening voor geleverd heeft een nader te bepalen, voor elk teekenaar gelijk remboursement te geven.
Is dit een en ander afgelost dan blijft het resteerende voor nieuwe uitgaven tot voortzetting van het werk.
Zij die deze zaak beginnen beschouwen haar als een pligt. Eigenbelang niet hun oogmerk zijnde, zullen noch geldvoorschieters, noch teekenaars, noch wie op andere wijs er aan meewerkt mogen terugvorderen wat zij ingelegd hebben indien de zaak niet rendeert, zoodat de inleg verloren raakt, noch ook meer mogen terugvorderen dan zij ingelegd hebben indien de zaak boven verwachting reusseeren mogt.
In ’t laatste geval is het surplus tot voortzetting van ’t werk, in ’t eerste geval blijven evenwel aan ondernemers de steenen van welke echter in elkgeval de eerste 700 afdrukken van elken steen niet voor de vereeniging doch voor het volk zijn. gaat de vereeniging te niet zoo worden die bladen kosteloos verspreid.
Dadelijk na uitgaaf der eerste serie van 30 moet er gedelibereerd & beslist worden omtrent het al of niet voortzetten en dan, maar niet eer, mag zich uit de vereeniging retireeren wie wil.
Dit is de gedachte die zich in mij vormde – nu zeg ik tot U How to do it. Zijt gij van de partij.
Met anderen heb ik er niet over gesproken, bij mij zelf het eerst onder het werk zelf de gedachte duidelijk geworden zijnde. Doch alleen
2r:8 ben ik over de kwestie van bladen voor het volk reeds sedert lang in relatie met Rappard in zoover dat zoowel hij als ik er belang in stellen, zoo dat hij zelf, zooals ik U schreef, uit zich zelf tot mij zegt, ik wil je wel een handje helpen.
Rappard denkt evenwel nog niet over de zaak zóó als ik wou dat hij er over dacht – hij is n.l. het niet met me eens over kwesties van techniek.10 Zijn voorstel aangaande, om mij geld voor te schieten, zoo heb ik besloten dit te doen.
Ik weiger het voor mij persoonlijk omdat ik slechts dan alleen er mee zou doorzetten indien zoodanige vereeniging als waarover ik U schrijf niet tot stand mogt komen. Zijn we zoover dan resteert mij te zien wat ik verder doen zou kunnen. Voorloopig deel ik hem mijn gedachte mede omtrent de zaak en vraag hem zoo als ik het U vraag, zouden we zoo iets niet op touw kunnen zetten.
En ik voor mij zou willen dat in die vereeniging allen geheel gelijk waren – er geen reglement was of president of dit of dat – alleen een nota vaststellende de zaak aan welke, nadat zij definitief opgemaakt en geteekend is door de ondernemers, niet veranderd kan worden dan met algemeene stemmen – verder de namen van wie zich verbonden (doch dezen niet publiek te maken, de zaakmoet een artistieke, een privé onderneming zijn) met bijvoeging van wat ze voor het doel doen: A verbind zich voor ’t maken van dit of van dat, B geeft er dit of dat voor &c., meer niet.–
Intusschen is het 1 Nov.11 Als ge nog niet geschreven hebt, doe het zoo mogelijk zoo dra ge kunt, ik heb niets meer. à dieu, geloof me, met een hartelijken handdruk
t. à t.
Vincent
Het zou eene vereeniging moeten zijn om te doen, niet om te delibereeren – kort en krachtig en zonder tijdsverlies te handelen, de heele zaak beschouwende als “de charité”, niet “de librairie”.
Nu nog iets anders,– men moet er vooruit op bedacht zijn wat er komt kijken.
30 steenen, drukloon, papier.
Wat kosten die – ik weet het niet precies doch mij dunkt dat men met 300 gulden een heel eind zou komen. De teekeningen zijn den inleg der leden van de vereeniging die geen geld geven kunnen.
Ik wil ze allen op mij nemen als niemand anders zich presenteerd doch liever had ik beteren dan ik ’t op zich namen.
De eerste 30 in de wereld te sturen vind ik in elk geval wenschelijk en zou ’t gaarne doorzetten ook al deden zich voorloopig geen liefhebbers op om teekeningen te maken, omdat door die serie te laten kijken aan artisten die het beter zouden kunnen dan ik welligt die er toe te brengen waren er aan mee te doen. Velen willen pas dan beginnen als zij zeker weten dat het meenens is en weigeren zich er mee te bemoeien zoolang de eerste stappen niet gedaan zijn.