1r:1
1 Nov.

Waarde Theo,
Sedert een paar dagen ben ik zeer vervuld van iets dat mogelijk U ook interesseeren zal & ik acht het de moeite wel waard er eens in ’t bijzonder over te schrijven. In een brief van Rappard ontving ik een uittreksel van een discours van Herkomer, tot onderwerp hebbende de houtgravures van den nieuweren tijd.1
Ik kan in zijn geheel U alles niet uitvoerig zeggen, mogelijk hebt gij zelf het artikel (dat in een Engelsch tijdschrift over kunst gestaan heeft, misschien ’t Art Journal) wel gelezen. Het was vooral over de teekeningen in the Graphic.– Herkomer verhaalt hoe hij zelf met groote ambitie & enthousiasme er aan mee gewerkt heeft en brengt vooral de prachtige bladen uit de eerste jaargangen in herinnering.2 Heeft geen woorden genoeg naar zijn zin om krachtig uit te drukken hoe belangrijk hij het werk van die oorspronkelijke artisten vindt. Hij geeft een overzigt over den vooruitgang in procédé en techniek, over ’t verschil tusschen de oude en de moderne houtgravure, &c. &c. Spreekt dan over den dag van heden en komt dan op de eigentlijke bedoeling van zijn discours. Hij zegt, de houtgraveurs zijn knapper dan ooit doch evenwel zie ik voor mij een decadence als ik denk aan den tijd toen de Graphic begon.3 En – gaat hij voort – dat zit hem mijns inziens in twee dingen, waar ik tegen protesteer. ’t Eene gaat den uitgevers – ’t laatste den artisten aan.
 1v:2
Er zijn fouten bij beiden en die zullen de boel bederven als er niet tegen gestreden wordt.
De uitgevers, zegt hij, eischen dingen die op effekt gewerkt zijn, “correct & honest drawing is no longer wanted, complete designs are no longer in request, a “bit” just covering an awkward corner of a page, is all that is required”.–4
The managers declare that the public require the representation of a public event or so and are satisfied if it is correct & entertaining, caring nothing for the artistic qualities of the work. I do not believe what they say.– The only excuse you may accept is “dearth of good draughtsmen”.–5
Hij komt dan6 op de artisten & zegt dat hij het betreurt tegenwoordig maar al te dikwijls het de houtgraveur, niet de teekenaar is die de bladen mooi maakt. Spoort de artisten aan dit niet te willen – sober en krachtig te teekenen zoo dat de graveur blijve wat hij zijn moet, de vertolker van het werk van den teekenaar, en hun niet de baas worde. Dan komt zijn conclusie, een krachtige stem tot allen om warm te blijven voor de zaak, en niet toe te laten er verslapping plaats hebbe.
Er is in zijn stem wel als een verwijt en ’t is niet zonder ietwat melankolie dat hij spreekt, en als strijdende tegen de hem onuitstaanbare onverschilligheid.
To you – the public – the art offers infinite pleasure & edification. For you it is really done. Therefore clamour loudly for good work and be sure it will be forthcoming.– is zijn laatste woord.7
 1v:3
Het geheel is door & door gezond, flink, eerlijk. zijn manier van spreken maakt op mij een indruk als sommige brieven van Millet.
Mij is het een opwekking en het doet mij van harte goed eens zóó te hooren spreken.
Ik zeg dat het verbazend jammer is dat voor de meest voor het eigentlijke volk geschikte kunst hier om zoo te zeggen geen animo is.
Als de schilders zich combineerden om te zorgen hun werk (dat toch m.i. voor ’t volk gemaakt wordt – althans dit vind ik de hoogste, nobelste roeping voor elk artist) ook in handen van ’t volk komen kon & in ieders bereik gesteld werd dan zou dat iets zijn waarvan men dito resultaten kon krijgen als verkregen werden in de eerste jaren van de Graphic.
Neuhuys, v.d. Velden & een paar anderen maakten dit jaar teekeningen voor “de Zwaluw”, een blad dat maandelijks verschijnt en 7 1/2 cent kost.8 Er zijn goede bij, toch, men kan zien aan de meesten dat het met slappe hand gedaan is (Niet de oorspronkelijke teekeningen doch de manier om ze te populariseeren) en naar ik hoor kan het blad ’t weer evenmin houden als zijn voorgangers. Waarom gaat het niet – de boekhandelaars zeggen, er is niets aan te verdienen en in plaats van te verspreiden houden ze tegen.
En ik geloof dat wat de schilders aangaat zij de zaak nog niet met alle kracht ter harte hebben genomen. De definitie die menig schilder hier in Holland ten antwoord geeft op de vraag Wat is een houtgravure? is: “’t zijn van die dingen die in ’t Zuid Hollandsch Koffijhuis liggen”.9 Dus ze rangschikken ze onder de borreltjes.– En de makers er van misschien onder de dronkaards.–
 1r:4
En wat zeggen de handelaars – gesteld ik ging met een 100tal schetsen dat ik nu eens bijeen gezocht heb naar wie dan ook hier – op zijn best zou ik hooren, vrees ik, “dacht ge soms dat die dingen handelswaarde hadden?”
Mijn liefde en respect voor de groote teekenaars, zoowel van den tijd van Gavarni als voor die van tegenwoordig, neemt toe hoe meer ik van hun werk kennis krijg en vooral ook terwijl ik mijn best doe zelf iets van datgene te maken wat men alle dagen op straat ziet.
Wat ik in Herkomer, in Fildes, in Holl en de andere stichters van de Graphic op prijs stel, waarom zij mij nog meer dan Gavarni & Daumier sympathiek zijn en blijven zullen, is dat terwijl laatstgenoemden de maatschappij meer met malice schijnen te beschouwen, eerstgenoemden in overeenstemming met mannen als Millet, Breton, de Groux, Israels,10 sujetten kiezen – even waar als Gav. of Daum. – maar die iets nobels hebben en waar een ernstiger sentiment in is. Dat vooral moet blijven dunkt mij.
Een artist hoeft geen dominé of collectant te wezen maar toch wel degelijk een warm hart hebben voor de menschen en ik vind het b.v. iets nobels dat er geen winter voorbijging of de Graphic deed iets om sympathie voor de armen wakker te houden. b.v. heb ik een blad van Woodville, voorstellende een uitdeeling van turfkaartjes in Ierland,11 een ander van Staniland, getiteld Help the helpers, voorstellende allerlei scenes uit een gasthuis – waar geld te kort kwam,12 Christmas in the Workhouse van Herkomer,13 Homeless & hungry van Fildes14 &c. Dat vind ik nog mooier dan de teekeningen van Bertall of zoo voor de Vie élégante of andere élégances.15 Misschien vindt ge dit schrijven vervelend – maar het kwam me weer alles frisch in de gedachten. Ik had mijn 100tal studies bijeen gezocht en opgezet en toen ik met dit karweitje klaar was kwam er een wat melankoliek gevoel bij me op van à quoi bon – maar toen deed mij dat energiek woord van Herkomer, die de lui oproept om niet te verflaauwen en zegt dat meer dan ooit het noodig is de hand te houden aan den ploeg,16 zoo goed, en ik dacht, ik wou U den inhoud van wat hij zei eens in ’t kort meedeelen. Met een handdruk in gedachten, geloof me

t. à t.
Vincent

Ik hoop dezer dagen van U te hooren, ik ontving van t’huis een goeden brief.

top