3Uw brief & het ingeslotene deden mij zeer veel pleizier, dat 4behoef ik U niet te zeggen, het komt erg van pas en is mij 5een krachtige hulp.
6We houden hier herfstweer – regenachtig & kil, maar vol 7stemming – prachtig voor figuren vooral, die op de natte straten 8en wegen waar de lucht in weerkaatst toonig uitkomen_ 9Het is ’t geen Mauve vooral telkens zoo mooi doet.
10Ik heb nog wat daardoor kunnen doen aan de 11groote aquarel van den troep volk voor het loterijkantoor1 12en zoo pas heb ik er ook weer een van het strand begonnen/ 13waarvan dit 14de compositie is.2
15Ik kan volkomen 16overeenstemmen met 17wat gij zegt omtrent 18tijden die men soms 19heeft waarin men 20stomp schijnt voor de 21dingen van de natuur 22of waarin de natuur 23niet meer tot ons schijnt 24te spreken.
25Ik heb dat ook dikwijls en het helpt mij wel eens als ik dan heel andere 26dingen aanpak. ben ik stomp op landschap of lichteffekten dan grijp ik 27de figuren aan/ en omgekeerd. Soms is er niets aan te doen dan 28af te wachten tot het over gaat maar menigen keer lukt het mij 29de ongevoeligheid weg te krijgen door verwisseling van motieven, 30waarop ik mijn attentie heb. Hoe langer hoe meer echter boeien mij 31de figuren. Ik herinner mij vroeger een tijd gehad te hebben 32dat het gevoel voor ’t landschap erg sterk bij me was en ik veel 33meer getroffen werd door een schilderij of teekening waar een lichteffekt 34of stemming van landschap goed was uitgedrukt dan door figuur_ 35Zelfs boezemden in ’t algemeen de figuurschilders mij meer een 36soort tamelijk koelen eerbied in dan wel dat ik er warme sympathie 37voor had. Ik herinner mij echter nog zeer wel in dien tijd 38toch bijzonder getroffen geweest te zijn door een teekening van Daumier/ 39een oud man onder de kastanjeboomen in de Champs Elysées (een 40illustratie voor Balzac)/3 ofschoon die teekening zoo important niet was 41maar ik weet wel dat het mij toen zoo bijzonder trof dat 42er iets zoo flinks en mannelijks in de opvatting van Daumier was dat 43ik dacht/ het moet toch goed zijn zòò te voelen en te denken en 44een massa dingen over ’t hoofd te zien of voorbij te gaan om zich te 45concentreeren op zoo iets wat te denken geeft en een mensch 46als mensch meer direkt persoonlijk aangaat dan weilanden of wolken.
47En zoo blijven mij ook steeds de figuren ’t zij van de Engelsche 48teekenaars ’t zij van de Engelsche schrijvers om reden van hun 49Maandagmorgenachtige nuchterheid en gewilde soberheid en proza en analyse 50steeds aantrekken als iets dat solide en flink is/ waar men 51een houvast aan heeft in dagen wanneer men zich slap voelt.4 52Zoo onder de fransche schrijvers die van Balzac & Zola evenzeer. 53De boeken van Murger waarover gij schrijft zijn mij nog 54onbekend doch ik hoop wel er kennis mee te maken.5
55Schreef ik U reeds ik van Daudet Les rois en exil las.6 56Dat vond ik wel mooi_
57De titels van die boeken trekken mij zeer aan/ o.a_ la bohême_7 58Wat zijn wij in dezen tijd erg ver afgedwaald van la bohême 59uit de dagen van Gavarni!8 Me dunkt er was toch in dien tijd 60iets meer hartelijks en opgeruimds en levends dan nu_ 61Ik weet het echter niet – en tegenwoordig is er ook veel 62'goeds/ of kon er zijn nog meer dan effektief ’t geval is/ 63als er wat meer aaneensluiting was.
64Het is op ’t oogenblik uit het raam van mijn atelier een prachtig 65effekt. De stad met de torens en daken en rookende schoorsteenen teekent zich als 66een donker/ somber silhouet af tegen een horizont 67van licht. Dit licht is evenwel slechts eene breede 68streep/ daarboven hangt een zware bui/ 69beneden meer geconcentreerd/ boven door 70den herfstwind gescheurd in groote vlokken & massas 71die er af drijven. Die streep licht echter doet in 72de sombere massa der stad hier & daar de natte 73daken glinsteren (op een teekening zou men ’t met 74een streek dekverf uithalen) en maakt dat ofschoon 75de massa één toon heeft men nog onderscheid ziet 76tusschen roode pannen & leijen_
77De Schenkweg loopt door den voorgrond als een 78glinsterende streep door het nat/ de populieren 79hebben geele blaren/ de slootkanten & weiland zijn diep 80groen, figuurtjes zijn zwart_
81Ik zou het teekenen of liever trachten te teekenen indien ik niet den heelen 82middag op figuren gesjouwd had van turfdragers9 83die mij toch nog te zeer in ’t hoofd zitten dan dat er 84ruimte is voor iets nieuws, en er ook in moeten 85blijven.
86Ik verlang toch zoo dikwijls naar U en denk 87zooveel aan U. Wat gij mij schrijft over sommige karakters 88te Parijs/ van artisten die met vrouwen leven/ minder kleingeestig 89zijn dan anderen misschien/ wanhopend trachten iets jongs 90te behouden/ vindt ik wel juist gezien_ Zulken zijn er ginder 91en hier. Ginder is ’t misschien nog moeielijker dan 92hier als mensch wat frischheid te behouden in het 93huisselijk leven omdat zulks daar haast nog meer 94tegen den stroom op werken is. Wat zijn er veel te 95Parijs wanhopig geworden – kalm/ beredeneerd/ 96logisch en teregt wanhopig_– Ik las nog iets 97van dien aard/ o.a. omtrent Tassaert van wien ik 98veel houd en wat mij leed deed dat het zoo met 99hem gegaan was.10
100Te meer, te meer vind ik elke poging in die 101rigting waard gerespecteerd te worden. Ook geloof ik 102dat het kan gebeuren men slage en niet moet beginnen 103met te wanhopen – ook al verliest men ’t hier en daar 104en ook al voelt men soms een soort aftakeling/ 105toch is het zaak weer op te leven en moed te vatten 106al komt het ook anders uit dan men aanvankelijk 107meende. Meen ook niet dat ik met minachting op 108personen als die ge beschrijft neerzie om reden hun leven 109niet zou berusten op serieuse en doordachte beginselen. 110Mijne gedachte daaromtrent is deze – 111het resultaat moet zijn een daad/ niet een abstract 112idée.11 Slechts dan vindt ik principes goed en de moeite waard als zij 113zich tot daden ontwikkelen en ik vind het goed na te denken 114en te trachten conscientieus te zijn/ omdat dit de werkkracht 115van een mensch meer decideert en de verschillende daden 116tot een geheel maakt. Ik zou van zulken als ge beschrijft 117vinden dat zij door meer beredeneerd te doen wat ze doen/ 118meer vastheid zouden krijgen doch overigens prefereer 119ik zulken verre boven menschen die met principes te 120koop loopen zonder zich de minste moeite te geven of 121er zelfs maar aan te denken ze in praktijk te brengen. 122Want deze laatsten hebben aan de mooiste principes niets 123en de eersten zijn net de lui om dan 124als ze er toe komen met wilskracht en nadenken te gaan leven/ iets groots 125'te doen. Want het groote geschiedt niet bij impulsie alleen en 126is een aaneenschakeling van kleine dingen die tot elkaar gebragt zijn_
127Wat is het teekenen? hoe komt men er_– 128’t Is een zich heenwerken door een onzigtbaren 129ijzeren muur die schijnt te staan tusschen wat men 130voelt en wat men kan_– Hoe moet men door dien 131muur heen komen – daar er tegen beuken niets 132helpt. Men moet dien muur ondermijnen en 133doorvijlen langzaam en met geduld mijns inziens/ 134en ziedaar – hoe zal men aan zulk een werk 135assidu blijven zonder zich te laten afbrengen er 136van of afleiden/ tenzij men nadenke en zijn leven 137regele naar principes. En zoo als ’t met het artistieke is 138zoo is het ook met andere dingen. En het groote is niet 139iets toevalligs/ het moet wel degelijk gewild worden_ 140Of oorspronkelijk in een mensch de daden tot de principes 141of de principes tot de daden leiden moeten/ is iets 142wat me even ondecideerbaar schijnt en evenmin de moeite waard gedecideerd te worden als de kwestie 143wat er ’t eerst geweest is/ de kip of het ei.
144Maar iets positiefs en van veel gewigt acht ik het dat men 145'trachte zijn denk- en wilskracht te ontwikkelen.
146Zeer nieuwsgierig ben ik of ge als ge vroeger of later 147ze zien zult/ in de figuren die ik dezer dagen maak 148iets vinden zult. ’t Is daarmee ook al een kwestie als die 149van de kip & het ei/ moet men figuren maken voor een eerst gevonden compositie 150of de figuren die men afzonderlijk maakt combineeren zoo dat de compositie 151er uit voortvloeit_– ’t Zal dunkt me wel op ’t zelfde neerkomen_ 152Mits men maar werke. Ik eindig met hetgeen waarmee gij Uw brief 153besluit/ dat we met elkaar gemeen hebben we er van houden om 154achter de schermen van het tooneel te zien, of met andere woorden een 155neiging hebben om de dingen te analyseeren. Dit nu geloof ik 156juist de eigenschap is die 157men hebben moet om te schilderen – bij het schilderen of teekenen 158moet men die kracht inspannen. ’t moge eenigermate zoo zijn dat 159er als van nature iets in ons zijn moet (maar ook dat hebt gij en 160ik heb het ook – we hebben dat misschien te danken aan onze jongensjaren 161in Brabant en aan een omgeving die er veel meer dan meestal ’t geval 162is er toe meewerkte om ons te leeren denken) doch vooral/ vooral is 163het eerst later dat het artistieke gevoel zich ontwikkelt en rijpt door werken_ 164Hoe het zou kunnen dat gij een zeer goed schilder werdt weet ik niet doch dat 165het in U zit en ’t er van komen kan dat geloof ik wel degelijk_12
166à dieu kerel/ dank voor het gezondene en een hartelijken handdruk.
169Ik heb het kagcheltje reeds staan13 – kerel wat wou 170ik we eens een avondje teekeningen & schetsen konden 171kijken – en houtsneden/ ik heb weer prachtige_
172Ik hoop deze week weesjongens te poseeren te krijgen/ dan zou ik misschien die teekening van weeskinderen14 173nog kunnen redden.