1r:1
1Zondag middag

2Waarde Theo,
3Uw brief & het ingeslotene deden mij zeer veel pleizier, dat
4behoef ik U niet te zeggen, het komt erg van pas en is mij
5een krachtige hulp.
6We houden hier herfstweer – regenachtig & kil, maar vol
7stemming – prachtig voor figuren vooral, die op de natte straten
8en wegen waar de lucht in weerkaatst toonig uitkomen_
9Het is ’t geen Mauve vooral telkens zoo mooi doet.
10Ik heb nog wat daardoor kunnen doen aan de
11groote aquarel van den troep volk voor het loterijkantoor1
12en zoo pas heb ik er ook weer een van het strand begonnen/
13waarvan dit
14de compositie is.2

[sketch A]
15Ik kan volkomen
16overeenstemmen met
17wat gij zegt omtrent
18tijden die men soms
19heeft waarin men
20stomp schijnt voor de
21dingen van de natuur
22of waarin de natuur
23niet meer tot ons schijnt
24te spreken.
25Ik heb dat ook dikwijls en het helpt mij wel eens als ik dan heel andere
26dingen aanpak. ben ik stomp op landschap of lichteffekten dan grijp ik
27de figuren aan/ en omgekeerd. Soms is er niets aan te doen dan
28af te wachten tot het over gaat maar menigen keer lukt het mij
29de ongevoeligheid weg te krijgen door verwisseling van motieven,
30waarop ik mijn attentie heb. Hoe langer hoe meer echter boeien mij
31de figuren. Ik herinner mij vroeger een tijd gehad te hebben
32dat het gevoel voor ’t landschap erg sterk bij me was en ik veel
33meer getroffen werd door een schilderij of teekening waar een lichteffekt
34of stemming van landschap goed was uitgedrukt dan door figuur_
35Zelfs boezemden in ’t algemeen de figuurschilders mij meer een
36soort tamelijk koelen eerbied in dan wel dat ik er warme sympathie
37voor had. Ik herinner mij echter nog zeer wel in dien tijd
38toch bijzonder getroffen geweest te zijn door een teekening van Daumier/
39een oud man onder de kastanjeboomen in de Champs Elysées (een
40illustratie voor Balzac)/3 ofschoon die teekening zoo important niet was
41maar ik weet wel dat het mij toen zoo bijzonder trof dat
42er iets zoo flinks en mannelijks in de opvatting van Daumier was dat
43ik dacht/ het moet toch goed zijn zòò te voelen en te denken en
44een massa dingen over ’t hoofd te zien of voorbij te gaan om zich te
45concentreeren op zoo iets wat te denken geeft en een mensch
46als mensch meer direkt persoonlijk aangaat dan weilanden of wolken.
 1v:2
47En zoo blijven mij ook steeds de figuren ’t zij van de Engelsche
48teekenaars ’t zij van de Engelsche schrijvers om reden van hun
49Maandagmorgenachtige nuchterheid en gewilde soberheid en proza en analyse
50steeds aantrekken als iets dat solide en flink is/ waar men
51een houvast aan heeft in dagen wanneer men zich slap voelt.4
52Zoo onder de fransche schrijvers die van Balzac & Zola evenzeer.
53De boeken van Murger waarover gij schrijft zijn mij nog
54onbekend doch ik hoop wel er kennis mee te maken.5
55Schreef ik U reeds ik van Daudet Les rois en exil las.6
56Dat vond ik wel mooi_
57De titels van die boeken trekken mij zeer aan/ o.a_ la bohême_7
58Wat zijn wij in dezen tijd erg ver afgedwaald van la bohême
59uit de dagen van Gavarni!8 Me dunkt er was toch in dien tijd
60iets meer hartelijks en opgeruimds en levends dan nu_
61Ik weet het echter niet – en tegenwoordig is er ook veel
62'goeds/ of kon er zijn nog meer dan effektief ’t geval is/
63als er wat meer aaneensluiting was.
64Het is op ’t oogenblik uit het raam van mijn atelier een prachtig
65effekt. De stad met de torens en daken en rookende schoorsteenen teekent zich als
66een donker/ somber silhouet af tegen een horizont
67van licht. Dit licht is evenwel slechts eene breede
68streep/ daarboven hangt een zware bui/
69beneden meer geconcentreerd/ boven door
70den herfstwind gescheurd in groote vlokken & massas
71die er af drijven. Die streep licht echter doet in
72de sombere massa der stad hier & daar de natte
73daken glinsteren (op een teekening zou men ’t met
74een streek dekverf uithalen) en maakt dat ofschoon
75de massa één toon heeft men nog onderscheid ziet
76tusschen roode pannen & leijen_
77De Schenkweg loopt door den voorgrond als een
78glinsterende streep door het nat/ de populieren
79hebben geele blaren/ de slootkanten & weiland zijn diep
80groen, figuurtjes zijn zwart_
81Ik zou het teekenen of liever trachten te teekenen indien ik niet den heelen
82middag op figuren gesjouwd had van turfdragers9
83die mij toch nog te zeer in ’t hoofd zitten dan dat er
84ruimte is voor iets nieuws, en er ook in moeten
85blijven.
 1v:3
86Ik verlang toch zoo dikwijls naar U en denk
87zooveel aan U. Wat gij mij schrijft over sommige karakters
88te Parijs/ van artisten die met vrouwen leven/ minder kleingeestig
89zijn dan anderen misschien/ wanhopend trachten iets jongs
90te behouden/ vindt ik wel juist gezien_ Zulken zijn er ginder
91en hier. Ginder is ’t misschien nog moeielijker dan
92hier als mensch wat frischheid te behouden in het
93huisselijk leven omdat zulks daar haast nog meer
94tegen den stroom op werken is. Wat zijn er veel te
95Parijs wanhopig geworden – kalm/ beredeneerd/
96logisch en teregt wanhopig_– Ik las nog iets
97van dien aard/ o.a. omtrent Tassaert van wien ik
98veel houd en wat mij leed deed dat het zoo met
99hem gegaan was.10
100Te meer, te meer vind ik elke poging in die
101rigting waard gerespecteerd te worden. Ook geloof ik
102dat het kan gebeuren men slage en niet moet beginnen
103met te wanhopen – ook al verliest men ’t hier en daar
104en ook al voelt men soms een soort aftakeling/
105toch is het zaak weer op te leven en moed te vatten
106al komt het ook anders uit dan men aanvankelijk
107meende. Meen ook niet dat ik met minachting op
108personen als die ge beschrijft neerzie om reden hun leven
109niet zou berusten op serieuse en doordachte beginselen.
110Mijne gedachte daaromtrent is deze –
111het resultaat moet zijn een daad/ niet een abstract
112idée.11 Slechts dan vindt ik principes goed en de moeite waard als zij
113zich tot daden ontwikkelen en ik vind het goed na te denken
114en te trachten conscientieus te zijn/ omdat dit de werkkracht
115van een mensch meer decideert en de verschillende daden
116tot een geheel maakt. Ik zou van zulken als ge beschrijft
117vinden dat zij door meer beredeneerd te doen wat ze doen/
118meer vastheid zouden krijgen doch overigens prefereer
119ik zulken verre boven menschen die met principes te
120koop loopen zonder zich de minste moeite te geven of
121er zelfs maar aan te denken ze in praktijk te brengen.
122Want deze laatsten hebben aan de mooiste principes niets
123en de eersten zijn net de lui om dan
124als ze er toe komen met wilskracht en nadenken te gaan leven/ iets groots
125'te doen. Want het groote geschiedt niet bij impulsie alleen en
126is een aaneenschakeling van kleine dingen die tot elkaar gebragt zijn_
 1r:4
127Wat is het teekenen? hoe komt men er_
128’t Is een zich heenwerken door een onzigtbaren
129ijzeren muur die schijnt te staan tusschen wat men
130voelt en wat men kan_– Hoe moet men door dien
131muur heen komen – daar er tegen beuken niets
132helpt. Men moet dien muur ondermijnen en
133doorvijlen langzaam en met geduld mijns inziens/
134en ziedaar – hoe zal men aan zulk een werk
135assidu blijven zonder zich te laten afbrengen er
136van of afleiden/ tenzij men nadenke en zijn leven
137regele naar principes. En zoo als ’t met het artistieke is
138zoo is het ook met andere dingen. En het groote is niet
139iets toevalligs/ het moet wel degelijk gewild worden_
140Of oorspronkelijk in een mensch de daden tot de principes
141of de principes tot de daden leiden moeten/ is iets
142wat me even ondecideerbaar schijnt en evenmin de moeite waard gedecideerd te worden als de kwestie
143wat er ’t eerst geweest is/ de kip of het ei.
144Maar iets positiefs en van veel gewigt acht ik het dat men
145'trachte zijn denk- en wilskracht te ontwikkelen.
146Zeer nieuwsgierig ben ik of ge als ge vroeger of later
147ze zien zult/ in de figuren die ik dezer dagen maak
148iets vinden zult. ’t Is daarmee ook al een kwestie als die
149van de kip & het ei/ moet men figuren maken voor een eerst gevonden compositie
150of de figuren die men afzonderlijk maakt combineeren zoo dat de compositie
151er uit voortvloeit_– ’t Zal dunkt me wel op ’t zelfde neerkomen_
152Mits men maar werke. Ik eindig met hetgeen waarmee gij Uw brief
153besluit/ dat we met elkaar gemeen hebben we er van houden om
154achter de schermen van het tooneel te zien, of met andere woorden een
155neiging hebben om de dingen te analyseeren. Dit nu geloof ik
156juist de eigenschap is die
157men hebben moet om te schilderen – bij het schilderen of teekenen
158moet men die kracht inspannen. ’t moge eenigermate zoo zijn dat
159er als van nature iets in ons zijn moet (maar ook dat hebt gij en
160ik heb het ook – we hebben dat misschien te danken aan onze jongensjaren
161in Brabant en aan een omgeving die er veel meer dan meestal ’t geval
162is er toe meewerkte om ons te leeren denken) doch vooral/ vooral is
163het eerst later dat het artistieke gevoel zich ontwikkelt en rijpt door werken_
164Hoe het zou kunnen dat gij een zeer goed schilder werdt weet ik niet doch dat
165het in U zit en ’t er van komen kan dat geloof ik wel degelijk_12
166à dieu kerel/ dank voor het gezondene en een hartelijken handdruk.

167t. à t.
168Vincent

169Ik heb het kagcheltje reeds staan13 – kerel wat wou
170ik we eens een avondje teekeningen & schetsen konden
171kijken – en houtsneden/ ik heb weer prachtige_

172Ik hoop deze week weesjongens te poseeren te krijgen/ dan zou ik misschien die teekening van weeskinderen14
173nog kunnen redden.


62 dan < dat
125 te doen < de doen
145 denk- < denk
top