Terwijl ik U schrijf ben ik reeds een eind in mijn laatsten gulden gevorderd.– Wel heb ik hoop om dezer dagen van U te hooren doch in aanmerking nemende wat ge mij laatst schreeft acht ik het zeer wel mogelijk dat gij misschien precies op den twintigsten het gewone niet missen kunt.– Voor dat geval wilde ik U verzoeken toch te sturen hetgeen gij disponible zoudt hebben, meer of minder, al is het maar een klein gedeelte er van. Tegen Vrijdag middag krijg ik model, een diakoniehuis mannetje,1 en ik zou hem niet graag onbetaald wegsturen.
Ik heb nog een extra uitgaaf gehad doordat mijn schilderkist kapot raakte bij gelegenheid ik, door van een hoogen kant af te springen en van daar zoo snel mogelijk mijn boel te grijpen, uit den weg moest gaan voor een schichtig paard op het terrein van den Rijnspoor waar men de steenkolen oplaadt.2
Het is daar zeer mooi – ik heb de permissie moeten vragen om er te schilderen daar ’t geen publiek terrein is, en hoop er nu dikwijls te zijn. Voorloopig, bij die gelegenheid heb ik er de hoopen steenkool, waar kerels aan ’t scharrelen zijn en een kar en paard stonden, geschilderd.3
Verder maakte ik nog een studie van een hofje met een bleek & zonnebloemen.4
Het is prachtig buiten – de blaren hebben allerlei bronskleuren, groen, geel, roodachtig, alles warm en rijk.
Wat zou ik willen ge de boel eens bij elkaar kondt zien – sedert Uw bezoek heeft het atelier al een heel ander aanzien. Het is waar dat ik nog al heb
1v:2 moeten uitgeven maar er hangen nu ook heel wat geschilderde studies.
Het hofje en die kolenboel waren zoo mooi dat ik er niet af kon blijven ofschoon ik had willen teekenen deze week om reden van de verf.
Ik zou graag hebben en ik werk er op om op mijn atelier zulke dingen te brengen die mij iederen morgen als ik ze zie het een of ander in gedachten brengen van buiten. Zoodat ik dadelijk weet wat te doen met den dag – en dadelijk ergens lust in heb, of gevoel: ik moet nog hier of nog daar eens naar toe.
Wat betreft U eens een geschilderde studie te zenden, ik heb daar niets op tegen – alleen voor ik het doe moeten wij een paar dingen afspreken.–
Iemand als Mauve – ieder artist – heeft zeer zeker zijn eigenaardige kleurengamma.– Maar niemand had die den eersten dag en in studies buiten gemaakt komt die niet zoo direkt voor den dag, zelfs bij schilders die veel ervarener zijn dan ik.
Met name de studies van Mauve, die ik voor mij zeer mooi vind juist om hun soberheid en omdat zij met zooveel trouw gemaakt zijn. Toch missen zij een zeker charme dat de schilderijen die er uit voortkomen hebben in hooge mate.
En met mij is het nu zoo gesteld dat b.v. de marine die ik ’t laatst t’huisbragt al heel anders van kleur is dan de eerste of tweede waarmee ik begon.5
Zoodat uit ’t geen ik U nu zou kunnen zenden gij nog over mijn koloriet geen oordeel zoudt moeten vellen.
En als ik voor mij eigentlijk liever zou wachten met zenden totdat het wat rijper zijn zal, is zulks omdat ik geloof dat ik nog heel wat veranderen zal van kleur. En van compositie ook.
Dat is dus het eerste en het tweede is dat studies die men buiten maakt iets anders zijn dan schilderijen bestemd om de wereld in te gaan. Welke laatsten mijns inziens uit de studies voortspruiten maar toch zeer er van mogen en zelfs moeten verschillen. Want in het schilderij geeft de schilder meer een persoonlijk denkbeeld en in een studie is het zijn doel eenvoudig een stuk van de natuur te analyseeren. ’t Zij om zijne gedachte of conceptie juistheid te geven – ’t zij om eene gedachte te krijgen.
Studies dus hooren meer op ’t atelier dan in den handel en moeten niet uit hetzelfde oogpunt beschouwd worden als schilderijen.6
Nu, ik denk dat gij het ook wel in dien zin zult beschouwen en van zelf deze dingen in aanmerking zult nemen. Schrijf er echter nog eens over hoe ge wilt ik doen zal, en weet dat ik het zoo zal doen met zenden of nog niet zenden als Uws inziens het beste is.
Maar het liefst had ik gij alles eens bij elkaar kondt zien – is er mogelijkheid ge nog in den winter eens komt?
Was dat het geval dan zou ik zeker meenen het beter was ik niet zond. Enfin. Maar weet dat ik op zulke dingen als ge omtrent het werk zeggen zoudt met het oog op verkoopbaarheid regt gaarne wil letten en ze in ’t oog houden en meen niet dat ik uwe opinie ligt acht.
1r:4 Het studies maken beschouw ik als Zaaijen en het schilderijen maken is oogsten.7
Ik geloof dat men veel gezonder denkt wanneer de gedachten voortspruiten uit direct contact met de dingen dan wanneer men de dingen gaat bekijken met het doel om er dit of dat in te vinden.
Zoo is het nu ook met de kwestie van koloriet. Er zijn kleuren die van zelf mooi tegen elkaar doen – maar ik doe mijn best om het te maken zoo als ik het zie – voor ik er op ga werken het te doen zoo als ik het voel. En toch, het gevoel is een groot ding en zonder dat zou men niets uitvoeren. Soms kan ik wel verlangen naar den oogsttijd, nl. naar den tijd dat ik zoo doordrongen zal zijn van de studie van de natuur dat ik zelf iets scheppen zal in een schilderij, maar anders, het is mij geen last of iets wat ik niet graag doe, het analyseeren van de dingen. Het is al laat – ik kan zoo slecht slapen tegenwoordig – maar het is die prachtige herfstnatuur die mij in ’t hoofd zit en de zorg om er wat van te profiteeren.
Ik wou echter dat ik op zijn tijd slapen kon en doe er mijn best voor want ik wordt er zenuwachtig van maar niets helpt er aan.
Hoe gaat het U toch – ik hoop zoo gij niet al te veel zorgen hebt, want daar gaat men niet op vooruit. Ik geloof dat als ik niet zooveel buitenlucht had en minder pleizier in het schilderen ik gaauw miserable zou worden. Maar buiten zijn en werken aan iets dat animeert zijn dingen die de kracht vernieuwen en onderhouden. Het is alleen bij tijden als ik oververmoeid ben dat ik mij door en door ellendig voel maar anders geloof ik dat ik wat gezondheid aangaat er weer boven op zal komen.
à dieu, ontvang een handdruk in gedachten en schrijf eens hoe ik doen moet, U een geschilderde studie zenden of nog niet. En weet ik iederen dag aan U denk & geloof me