1r:1
Zondag morgen

Waarde Theo,
Zooeven ontvang ik Uw zeer welkomen brief en wil er daar ik toch van daag eens wat rust houd direkt op antwoorden. Ik dank U er wel voor en voor het ingeslotene en voor een & ander wat ge er in zegt.
En voor Uw beschrijving van die scene met de werklui te Montmartre die ik zeer interessant vond daar ge er de kleuren bijzegt zoodat ik het zien kan, wel bedankt er voor.
Ik ben blij dat ge ’t boek over Gavarni leest, ik vond het erg interessant en heb er G. dubbel lief door gekregen.1
Is het dat Parijs mooi is & zijn omstreken, we hebben toch hier ook geen klagen. Deze week heb ik iets geschilderd dat U geloof ik eenigzins de impressie zou weergeven van Schevening zooals we ’t zagen toen we er zamen wandelden. Een groote studie van Zand, zee, lucht – een groote lucht van fijn grijs & warm wit waar een enkel plekje zacht blaauw door schemert – het zand & de zee licht – zoodat ’t geheel blond wordt, geanimeerd evenwel door de brutaal en eigenaardig gekleurde figuurtjes en pinken die toonig worden.2 Het motief van de schets die ik er van maakte is een pink waarvan ’t anker geligt wordt.3 De paarden staan klaar om er voor gespannen te worden en dan de pink in zee te trekken. Ik stuur er U ingesloten een krabbeltje van.4 Ik heb er veel sjouwerij aan gehad – ik wou dat ik ’t maar op paneel geschilderd had of op doek. Ik heb er in getracht meer kleur te brengen, nl. diepte, vastheid van kleur.
Het is wel curieus dat gij & ik dikwijls dezelfde gedachten schijnen te hebben.– Gisterenavond kwam ik b.v. terug met een studie uit het bosch5 en juist was ik deze week, vooral toen, zeer verdiept geweest in die kwestie van diepte van kleur.– En had er met U erg graag eens over gesproken juist naar aanleiding van de studie die ik maakte – en ziedaar, in Uw brief van heden morgen spreekt ge toevalligerwijs er net over dat ge op Montmartre getroffen waart door de sterk geprononceerde kleuren die toch harmonieus bleven. Ik weet niet of ’t precies ’t zelfde was wat ons trof maar wel dat gij datgene wat mij bijzonder trof zeer zeker ook gevoeld zoudt hebben en waarschijnlijk ook zoo gezien. Ik begin met U een krabbeltje te sturen van ’t motief en zal U zeggen wat de kwestie was.6
Het bosch wordt al terdeeg herfstachtig – er zijn effekten van kleur die ik niet dan zelden in de Hollandsche schijen geschilderd zie.–
 1v:2
Ik was gisteren avond bezig aan een ietwat oploopend terrein van boschgrond, bedekt met vermolmde en dorre beukenblaren. Die grond was lichter en donkerder roodbruin, te meer door slagschaduws van boomen die er strepen over wierpen, flaauwer of krachtiger, half uitgewischt. De kwestie was, en ik bevond het zeer moeielijk te zijn, de diepte van kleur te krijgen – de enorme kracht & vastheid van dat terrein en toch bij ’t schilderen merkte ik pas hoe veel licht er nog in die donkerheid zat. Het licht te houden en toch den gloed, de diepte van die rijke kleur te houden, want er is geen tapijt denkbaar zoo prachtig als dat diepe bruinrood in den gloed van een door het hout echter getemperde herfstavondzon.
Uit dien grond spruiten jonge beukenboomen die licht pakken aan den eenen kant – daar schitterend groen zijn – en de schaduwkant van die stammen, een warm sterk zwartgroen. Achter die stammetjes, achter dien bruinrooden grond is een lucht, heel fijn blaauwgrijs, warm – bijna niet blaauw – tintelend.– En daartegen is nog een wazigen rand van groenigheid en een netwerk van stammetjes en geelachtige blaren. Eenige figuren van houtzoekers scharrelen daar rond als donkere massas mysterieuse schaduwen. Een witte muts van een vrouw die bukt om een dorren tak te grijpen spreekt plotseling tegen het diepe roodbruin van den grond. Een rok pakt licht – een slagschaduw valt – een donker silhouet van een kerel verschijnt boven op den houtkant. Een witte muts, kap, schouder, buste van eene vrouw mouleert zicha tegen de lucht. Die figuren – ze zijn groot en vol poezij – doen zich voor in de schemering van den diepen schaduwtoon als enorme terre cuites7 in wording op een atelier. Ik beschrijf U de natuur – in hoever ik die weergaf in mijne schets weet ik zelf niet – maar wel dat ik getroffen werd door de harmonie van groen, rood, zwart, geel, blaauw, bruin, grijs.– Het was zeer de Groux achtig, een effekt als b.v. die schets van le depart du conscrit vroeger op ’t Palais Ducal.8
Om het te schilderen was een sjouwerij.– Er zit in den grond anderhalve groote tube wit – toch is die grond zeer donker – verder roode, geele, bruine oker, zwart, terre sienne, bistre, en ’t resultaat is een roodbruin doch dat varieert van bistre tot diep wijnrood en tot bleek, blond rosachtig toe. Er zijn dan nog mossen en een randje  1v:3 frisch gras dat licht pakt en sterk schittert en erg moeielijk te krijgen is. Ziedaar eindelijk een schets die, wat er ook van gezegd zou worden, ik zou volhouden eenige beteekenis te hebben, iets te zeggen.
Ik heb bij ’t maken gezegd tot mijzelf – laat ik niet weggaan voor er iets herfstavondachtigs in is, iets mysterieus, iets waar ernst in zit.
Ik moest echter – daar dit effekt niet blijft – snel schilderen, de figuren zijn in eenige krachtige streken met een stevige kwast er op gezet – in eens. Het trof mij hoe stevig die stammetjes in den grond zaten – ik begon ze met ’t penseel – doch om reden van dien grond die reeds geëmpateerd was – zonk een penseelstreek weg als niets – toen kneep ik wortels en stammen er in uit de tube – en modeleerde die wat met ’t penseel.– Ja – nu staan ze er in, spruiten er uit – staan er in geworteld met kracht. In zekeren zin ben ik blij dat ik geen schilderen geleerd heb. Alligt had ik dan geleerd zulke effekten als dit voorbij te loopen – nu zeg ik, neen – maar juist dat moet ik hebben – is ’t niet mogelijk dan is ’t niet mogelijk – ik wil ’t beproeven ofschoon ik niet weet hoe het hoort. Hoe ik het schilder weet ik zelf niet, ik kom met een witte plank9 voor de plek te zitten die mij treft – ik kijk naar ’tgeen ik voor oogen heb – ik zeg tot me zelf, die witte plank moet iets worden – ik kom terug, ontevreden – ik zet het weg en als ik wat uitgerust ben ga ik er met een soort angst naar kijken – dan blijf ik nog ontevreden – omdat ik die prachtige natuur te veel in den geest heb dan dat ik er over tevreden zou zijn – maar toch, ik zie in mijn werk een terugklank van ’tgeen mij trof, ik zie dat de natuur mij iets verteld heeft, tot mij gesproken heeft en dat ik in snelschrift dat heb opgeschreven. In mijn snelschrift mogen woorden zijn die niet te ontcijferen zijn – fouten of leemtes – toch is er iets over van ’t geen het bosch of strand of figuur zeiden – en is het niet een tamme of conventioneele taal, die niet uit de natuur zelf voortkwam maar uit een geleerde manier van doen of een systeem.
 1r:4
Hierbij ook nog een krabbeltje uit de duinen.10 Er stonden daar van die kleine struiken waarvan de blaren aan den eenen kant wit, aan den anderen kant donker groen zijn & die altijd bewegen & schitteren. Daarachter donker hout.
Gij ziet, ik verdiep mij met alle kracht in ’t schilderen – ik verdiep mij in de kleur – ik heb mij daarvan onthouden tot nu toe & heb daar geen spijt van. Had ik niet geteekend zoo zou ik een figuur dat zich voordoet als een onafgewerkt terre cuite niet voelen & niet aangrijpen. Maar nu, ik voel me in volle zee – het schilderen moet vooruit met alle kracht die we kunnen bijzetten.
Als ik op paneel of op doek ga werken vermeerderen de kosten al weer – het is alles zoo duur – de verf is ook duur en is zoo spoedig op – enfin dat zijn bezwaren die alle schilders hebben – we moeten zien wat mogelijk is. Ik weet zeker dat ik gevoel voor kleur heb en meer & meer krijgen zal, dat het schilderen mij in merg en been zit. Dubbel & dubbel stel ik het op prijs dat gij mij zoo trouw en krachtig helpt. Ik denk zoo veel aan U – ik wou zoo graag dat mijn werk flink, ernstig, mannelijk werd en gij er ook pleizier van krijgen zult zoo spoedig mogelijk.
Een ding wil ik onder Uw aandacht brengen als van belang. Zou ’t niet mogelijk zijn verf, paneelen, penseelen &c. tegen den netto prijs te krijgen.– Ik moet nu den particulieren prijs geven. Zijt gij in relatie met Paillard of zoo iemand.– Indien ja, zoo zou het dunkt mij aanmerkelijk voordeeliger uitkomen de verf b.v. meer in ’t groot op te doen, wit, oker, terre sienne b.v., en wij konden dan het schikken met het geld.– Het zou natuurlijk goedkooper zijn. Als ge wilt denk er eens over na. Het is niet in veel verf gebruiken gelegen dat men goed schildert – maar om een grond goed krachtig te maken – om een lucht blank te krijgen moet men soms niet op een tube zien.
Soms brengt ’t motief mee dat men dun schildert, soms geeft de stof, de natuur der dingen van zelf aan dat zij geëmpateerd moeten worden. Bij Mauve – die toch in vergelijking van J. Maris – en nog meer in vergelijking van Millet of Jules Dupré – zeer sober schildert, staan toch in hoeken van ’t atelier sigarenkistjes met de overblijfsels van tubes die even talrijk zijn als de leege flesschen in de hoeken van de kamers op een soirée of maaltijd zooals b.v. Zola ze beschrijft.11 Nu, is het dat er deze maand een extratje zijn kan, is dat heerlijk. Kan het niet dan kan het niet. Ik zal werken wat ik kan. Ge vraagt naar mijn gezondheid – maar hoe is het met de Uwe – ik zou gelooven dat mijn remedie de Uwe ook was. Buiten zijn – schilderen.– ’t Gaat mij goed – bij vermoeijenis blijf ik last hebben doch ’t wordt eer beter dan erger. Ik geloof dat het ook goed werkt dat ik zoo sober mogelijk leef – maar vooral het schilderen is mijn remedie. Ik hoop zoo van harte dat gij wat geluk hebt en nog veel meer vinden zult.
Ontvang een handdruk in gedachten en geloof me

t. à. t.
Vincent

Ge ziet, in ’t krabbeltje van de marine is een blond, zacht effekt. en in het bosch een meer sombere, ernstige stemming. Ik ben blij die beiden bestaan in ’t leven.
 2r:5 [sketch A]
top