3Ontvang mijn hartelijken dank voor Uw brief en 4voor het ingeslotene. Zoodra ik Uw brief ontving 5heb ik in eens nog voor zeven gulden verf gekocht 6om weder wat voorraad te hebben & de leemtes aan 7te vullen. Wij hebben hier gedurende de geheele week 8veel wind/ storm/ regen gehad, en ik ben talrijke 9malen naar Schevening geweest om het te zien. 10En heb er twee kleine marines van teruggebragt_ 11In het eene zit reeds veel zand – maar het tweede/ 12toen het eigentlijk stormde en de zee tot zeer digt aan 13de duinen stond/ heb ik tweemaal geheel moeten 14afschrappen om reden van de dikke laag zand die 15het geheel bedekte. Het waaide zoo dat ik mij haast 16niet kon staande houden en haast niet kijken 17door het stuiven_ Ik heb het er toch zoeken op te 18krijgen door nadat ik ’t afgeschrabt had in een klein 19herbergje achter de duinen het er onmiddelijk weer 20op te zetten en van daar uit weer te gaan kijken. 21Zoodat ik er toch een paar souvenirs van heb.–1 22Maar een ander souvenir is dat ik weer koude 23heb gevat met de gevolgen die ge weet/ die mij gedurende 24een paar dagen nu dwingen ’thuis te blijven. 25In dien tusschentijd heb ik eenige figuurstudies 26geschilderd – ik stuur U twee krabbeltjes_2
27Het schilderen van figuur trekt mij zeer aan – het 28moet echter nog rijpen – ik moet meer het procede 29leeren kennen – dat wat men wel eens noemt 30“la cuisine de l'art”_ In ’t begin zal ik veel 31moeten afkrabben – dikwijls op nieuw beginnen – 32maar ik gevoel ik er mee leer, en het mij een 33nieuwen frisschen blik op de dingen geeft.
34Als gij weer stuurt zal ik wat goede marterpenseelen 35opdoen die de eigentlijke teekenpenseelen zijn 36naar ik merk – om een hand of profiel mee te teekenen 37met kleur.3 Ook voor fijne boomtakken &c. zijn ze 38bepaald noodig merk ik. de Lyonsche kwasten/ al zijn ze fijn/ 39maken te breede streepen of toetsen.4 Mijn schilderpapier5 is ook 40haast op – tegen 1 Sept. zal het er nog al op aankomen om nog eenige dingen 41te nemen maar ik zal er komen met het gewone.
44Dan wilde ik U nog eens zeggen dat ik verschillende 45dingen in Uw schrijven geheel met U eens ben. 46Voornamelijk dat ik ten volle toestem dat Pa en Moe 47met al hun voor & tegen personen zijn die in den 48tegenwoordigen tijd zeer zeldzaam te vinden zijn – hoe langer 49hoe schaarscher worden – en misschien is ’t nieuwe gaar nieta 50beter – en die men dus te meer moet apprecieeren. 51Ik voor mij apprecieer hen dan ook wel degelijk/ alleen 52ik vrees dat datgene waaromtrent gij hen nu voorloopig 53gerustgesteld hebt – vooral in geval ze mij weerzagen – 54zou terugkeeren. Zij zullen nooit kunnen vatten wat 55schilderen is – niet het begrip krijgen dat een figuurtje 56van een spitter – eenige voren omgeploegden grond – 57een brokje zand/ zee en lucht/ serieuse motieven 58zijn & zóó moeielijk maar ook zóó mooi dat 59het wel degelijk de moeite waard is zijn leven 60er aan te wijden die poezij welke er in is weer 61te geven. Tevens wanneer in vervolg van tijd/ nog 62meer dan nu/ zij mij zouden zien ploeteren en 63sjouwen op mijn werk – het weer uitkrabben en 64veranderen – het nu eens streng vergelijken met 65de natuur – en dan weer er eene verandering 66in brengen zoodat zij niet precies het plekje meer 67herkennen of het figuur – dan zal dat hun 68steeds eene teleurstelling blijven – zij zullen niet 69kunnen begrijpen dat het schilderen niet in eens gaat 70en steeds weer in de gedachte vervallen “dat ik 71het eigentlijk niet ken”b en dat echte schilders op een 72heel andere manier zouden werken.
73Enfin ik durf mij geen illusies scheppen en vrees wel 74het niet zal gebeuren dat Pa en Moe werkelijk opregt 75er schik in zullen hebben_– Dit is geen wonder & het is hun 76schuld niet – zij hebben niet geleerd te zien zooals gij 77en ik het geleerd hebben/ zij kijken naar andere dingen 78dan wij en dezelfde dingen zien we niet met dezelfde 79oogen/ zij wekken niet dezelfde gedachten op.
80Te wenschen zulks anders kon zijn is gepermitteerd/ het 81te verwachten is mijns inziens niet verstandig.
82Zij zullen zich moeielijk mijn gemoedsstemming kunnen 83begrijpen en niet weten wat mij drijft als zij mij dingen 84zien doen die hun vreemd & zonderling voorkomen – ze 85wijten aan ontevredenheid/ onverschilligheid of nonchallance 86als er toch iets anders in den grond ligt, namelijk 87de lust om coute qui coute datgene na te loopen 88wat ik voor mijn werk hebben moet. Zij hebben nu het 89oog misschien op het “schilderen met olieverf”/ nu 90zal het dan eindelijk komen – en och wat zal het 91hun tegenvallen als zij het zien zouden, vrees ik, en 92zij er niets dan klonten verf in zullen zien – tevens/ 93zij beschouwen het teekenen als een “voorbereidende 94studie”/ een expressie waar ik sedert jaren onuitsprekelijk 95'het land aan heb en zoo onjuist mogelijk vind. Zooals ge 96trouwens weet. 96aEn als zij mij dat evenveel zien doen als vroeger zullen zij denken ik nog steeds aan die voorbereidende studie ben. 96Enfin. Maar we willen ’t beste 97hopen en ons best doen om hun gerust te stellen.
98Wat ge mij mededeelt omtrent hunne nieuwe omgeving 99interesseert mij ten hoogste. Zeer zeker zou ik 100wat graag zoo'n oud kerkje & kerkhof met zandgraven 101en oude houten kruisen trachten te maken.
102Ik hoop wel dat het er eens van komen zal.6 Dan 103schrijft ge over een stuk hei & mastbosch vlak in de 104buurt – wel/ ik heb een altijddurend heimwee naar 105hei & masthout met de eigenaardige figuren. 106 Een vrouwtje dat hout sprokkelt – een boertje dat zand 107haalt – enfin dat eenvoudige dat iets groots heeft als 108de zee_
109Steeds is bij mij de gedachte om als zich de gelegenheid 110eens voordoet – de omstandigheden er toe leiden/ 111mij ergens geheel buiten te vestigen.
112Ofschoon ik hier overvloed van stof heb – het bosch/ 113het strand/ de Rijswijksche weilanden vlak bij en 114dus ook letterlijk bij elken voetstap een motief. 115Het zou zijn ook om reden van goedkooper wonen_ 116Maar er is nu op ’t moment zoover ik zie geen bepaalde 117aanleiding en dus ’t heeft geen haast.
118Alleen ik zeg het U om U te doen begrijpen hoe 119sympathiek mij zoo'n landstreek is als die welke 120gij beschrijft als de nieuwe woonplaats van Pa en Moe.
121Ik gevoel mij dezer dagen regt gelukkig door het 122schilderen. Ik heb mij heel wat ingehouden en bepaald 123tot het teekenen/ juist omdat ik zooveel treurige histories
1r:4 124weet van lui die er zich onbekooktc inwierpen – het in ’t 125procedé zochten en gedesillusioneerd wakker werden 126zonder iets gevorderd te zijn en tot over de ooren zich in 127de schulden gestoken hadden door de dure dingen die 128zij verknoeid hadden. Daar heb ik van meet af aan een 129schrik en huivering voor gehad – ik heb het teekenen beschouwd 130en beschouw het ook nog als het eenige middel om 131hetzelfde lot niet te deelen. En heb het teekenen lief gekregen 132in plaats van het als een last te beschouwen. Nu echter 133geeft, ongedacht bijna, het schilderen mij veel ruimte/ 134stelt mij in staat effekten aan te grijpen vroeger ongenaakbaar/ 135juist die welke mij toch après tout ’t meest sympathiek 136zijn en ’t geeft me in veel kwesties zooveel meer licht 137en nieuwe middelen om effekten uit te drukken 138dat dit een en ander mij regt gelukkig maakt.
139Het was toch zoo mooi op Schevening dezer dagen_ De zee was vóór die 140storm haast nog imposanter dan toen het eigentlijk storm was_ 141Gedurende den storm zag men de golven veel minder en was er 142minder een effekt als van de voren van een omgeploegd land_ 143De golven volgden zoo snel op elkander dat de een den ander 144verdrong en er ontstond door de botsing van de watermassas 145een soort schuim als stuifzand dat het eerste plan van de zee 146als in een soort waas hulde. Maar het was anders een 147nijdig stormpje – te nijdiger – en als men er wat lang op 148keek te indrukwekkender omdat het zoo weinig lawaai 149maakte_ De zee had een kleur van vuil zeepsop_ Er was 150daar op die plek een pinkje/ ’t laatste van de rij/ en eenige 151donkere figuurtjes.7 Er is in ’t schilderen iets oneindigs – ik 152kan het U niet zoo uitleggen – maar juist voor het uitdrukken 153van stemming is het zoo heerlijk. Er zijn in de kleuren 154verborgen dingen van harmonie of contrasten die van zelf 155medewerken, en waar men anders geen partij van trekken kan.d 156Morgen hoop ik weer eens naar buiten te kunnen_
157Ik heb nog van Zola gelezen La faute de l'abbé Mouret8 en Son Excellence 158Eugène Rougon/9 ook mooi. Een nobel figuur vind ik 159Pascal Rougon/ de dokter – die in de verschillende werken 160voorkomt/ echter steeds op den achtergrond. Hij is wel een bewijs 161dat hoe verdorven een ras ook zij het steeds mogelijk blijft 162door wilskracht en principes de fataliteit te overwinnen. 163Hij vond in zijn vak eene kracht die sterker was dan de 164natuur die hij van zijn familie had en in plaats van zich aan 165zijn natuurlijke neigingen over te geven ging hij een regten/ helderen 166weg en verviel niet in dat troebele water waar al de andere Rougons 167in verzopen.10 Hij en Mme Francois11 uit le ventre de Paris zijn mij de 168meest sympathieke figuren. Nu à dieu, ik denk veel aan U en 169dol graag zou ik U nu en dan eens zien. Ontvang een handdruk 170in gedachten en geloof me