1r:1
Zondag middag.

Waarde Theo,
Zooeven ontvang ik een goeden brief van t’huis die mij regt veel genoegen doet, en waaruit het mij duidelijk blijkt dat Uw bezoek & de dingen die gij omtrent mij & mijn werk gezegd hebt een indruk heeft achtergelaten om hun gerust te stellen.
Dit kan, geloof ik, geen andere dan wenschelijke gevolgen hebben en ik dank U nog in ’t bijzonder voor de manier waarop gij over me hebt gesproken. ofschoon ’t mij voorkomt ge meer goeds van een en ander gezegd hebt dan ik nu reeds verdien. Zij schijnen t’huis zeer ingenomen met hun nieuwe omgeving & zijn nog vol van Uw bezoek.–
Zooals trouwens ik zelf ook, want verscheiden dingen die ge mij gezegd hebt zijn oorzaak dat ik nog meer aan U denk dan vroeger, zeker niet met minder genegenheid. Vooral ook ’t geen ge me over Uw gezondheid hebt medegedeeld1 is oorzaak dat ik dikwijls aan U denk.
Mij gaat het wel – ik bevind mij er goed bij niets er meer om te laten en er maar door te marcheeren. Toch is ’t zooals ge begrijpt niet geheel over, bij tijden, vooral s’avonds na vermoeijenis heb ik hinder maar gelukkigerwijs is ’t niet meer zoo geworden dat ik er niet door werken kon.
Deze week heb ik een paar vrij groote studies geschilderd in het bosch die ik getracht heb hooger op te voeren en meer te doorwerken dan de eersten.  1v:2 Die welke geloof ik me ’t best gelukt is, is niets anders dan een stuk omgespitten grond – wit, zwart en bruin zand na een plasregen.2 Zoodat de klonten aarde hier & daar licht vatten en meer spreken. Toen ik voor dat brok grond een tijd had zitten teekenen kwam er een onweer met geduchten plasregen, dat wel een uur duurde. Ik was er echter zoo fel op geworden dat ik maar op post bleef en zoo goed mogelijk een schuilplaats zocht achter een dikken boom. Toen het eindelijk over was en de kraaijen weer begonnen uit te vliegen had ik er geen spijt van het afgewacht te hebben om reden van den prachtigen diepen toon die de boschgrond na den regen gekregen had.
Daar ik begonnen was vòòr den storm met een lagen horizon op mijn knieen moest ik nu op mijn knieen in den modder gaan zitten,3 en ’t is om reden van dergelijke avonturen die in verschillenden vorm zeer dikwijls zich voordoen dat het mijns inziens niet overbodig is een gewoon arbeiderspak aan te hebben waar men minder aan bederven kan.
Het resultaat van deze keer was dat ik ’t brok grond mee naar ’t atelier kon nemen – ofschoon Mauve mij bij gelegenheid we spraken over een studie van hem zelf, wel teregt zegt dat het een karwei is om die kluiten aard te teekenen en er wijkinga in te krijgen.
De andere studie uit het bosch is van groote groene beukestammen op een grond met dorre blaren en een figuurtje van een meisje in ’t wit.4
Daar was de groote moeielijkheid het helder te houden en lucht te brengen tusschen de stammen die op verschillende distantie staan – en de plaats en relatieve dikte van die stammen veranderd door de perspectief. Te maken enfin dat men er in ademen en rondwandelen kan – en het bosch ruikt.
Met bijzonder pleizier heb ik deze twee gemaakt.  1v:3 Evenzeer als iets wat ik op Schevening zag.
Een groote vlakte in de duinen s’morgens na den regen – het gras is betrekkelijk zeer groen en daarop de zwarte netten uitgespreid in enorme cirkels, waardoor toonen ontstaan op den grond van een diep roodachtig zwart, groen, grijs. Op dien somberen grond zaten of stonden of liepen als zonderlinge donkere schimmen vrouwen met witte mutsen en mannen die de netten uitspreidden of repareerden.5
Het was in de natuur zoo aangrijpend, eigenaardig, somber en streng als het mooiste wat men van Millet, Israels of de Groux zich denken kan. Boven het landschap een eenvoudige grijze lucht met lichte streep boven den horizon. Ik heb er ook ondanks buijen regen op een vel geölied torchon een studie van gemaakt.
Vóór ik bij magte ben om dat hoog op te voeren moet er nog veel gebeuren – maar het zijn zulke dingen die mij in de natuur ’t meest aangrijpen.
Wat is het buiten toch mooi als ’t alles nat is van den regen – vóór – onder – na den regen. Ik moest eigentlijk geen regenbui laten voorbij gaan.6 Dezen morgen heb ik al de geschilderde studies eens opgehangen in ’t atelier, ik wou ik er met U eens over kon spreken.
Zoo als ik trouwens gedacht had en er op gerekend terwijl ik aan den gang was, heb ik nog heel wat moeten bij koopen en is het geld er bijna aan doorgegaan. Ik heb nu 14 dagen lang om zoo te zeggen van s’morgens vroeg tot s’avonds laat geschilderd en als ik zoo voortging zou het te duur uitkomen zoolang ik niet verkoop.
Ik acht het mogelijk dat als gij de dingen zaagt, ge zeggen zoudt ik niet maar bij tijden, als ik er bijzonder lust in heb, maar geregeld, als absolute hoofdzaak, er mee door moest gaan al bragt het eenige hoogere kosten mede.
 1r:4
Maar ofschoon ik zelf het verbazend graag doe en waarschijnlijk voorloopig niet zooveel zal schilderen als mijn ambitie en lust meebrengt, wegens de zware kosten, ik reken dat ik niets verlies door veel van mijn tijd aan ’t teekenen te geven en doe dat niet minder graag. Echter ik ben in twijfel – het schilderen is mij meegevallen – misschien zou het den weg zijn er alle kracht bij te zetten en te sjouwen met ’t penseel vooral – maar ik verklaar het niet te weten.
In elk geval – het teekenen met houtskool is eene zaak die ik zeker weet dat ik nu meer dan vroeger moet bestudeeren – in elk geval heb ik genoeg te doen en kan voort, ook dan wanneer ik mij met schilderen wat matig kan ik even hard werken. Als het is dat ik nog al talrijke studies nu geschilderd heb in korten tijd, het komt dan ook omdat ik er op doorwerk en dat ik letterlijk den heelen dag doorwerk, haast geen tijd nemende zelfs om te eten of te drinken.
In verscheidene studies zijn kleine figuurtjes – ik heb ook aan een grooter gewerkt en reeds tweemaal het geheel afgekrabt, ’t geen ge misschien overijld zoudt gevonden hebben als ge ’t effekt gezien hadt – maar ’t is niet uit overijling – het is om reden ik gevoel dat ik het nog beter kan met wat sjouwen en zoeken – en dat betere wil ik absoluut bereiken, het moge meer of minder tijd, meer of minder moeite kosten. Het landschap zoo als ik het nu heb aangegrepen vereischt ook bepaald figuur – het zijn studies voor fonds die men zoo door en door bestudeeren moet om reden de toon van ’t figuur daarvan afhankelijk is en het effekt van ’t geheel.
Dat wat mij meevalt in ’t schilderen is dat met dezelfde moeite van een teekening men iets mee naar huis brengt dat veel meer de impressie weergeeft en veel aangenamer is om te zien. En tegelijk ook juister.
In een woord het is dankbaarder dan het teekenen. Alleen er wordt absoluut voor vereischt dat men betrekkelijk met zekerheid de juiste proportie en plaats der voorwerpen weet te teekenen voor men begint.
Vergist men zich daarin, komt er niets van teregt.
 2r:5
Ik verheug mij op den herfst – tegen dien tijd moet ik bepaald zorgen weer verf en verschillende dingen in voorraad te hebben. Ik houd zoo bijzonder veel van die effekten met geele blaren waar de groene beukenstammen zoo mooi tegen doen en de figuren niet minder.
Dezer dagen las ik gedeeltelijk een tamelijk melankoliek boek, “brieven en dagboek” v. Gerard Bilders.–7 Die stierf op den leeftijd waarop ik zoowat begon, als ik dat lees ben ik niet rouwig laat begonnen te zijn. Zeker was hij ongelukkig en werd dikwijls miskend maar tevens vind ik een groote zwakheid in hem, iets ziekelijks in zijn karakter.– Het is zoo’n soort historie als van een plant die te vroeg opschiet en niet tegen den vorst kan en op een goeden nacht daardoor tot in den wortel geraakt wordt en dan verflenst. Eerst heeft hij het goed – is hij een meester als in de broeikas – vordert daar snel – maar te Amsterdam staat hij bijna alleen en ondanks zijn knapheid kan hij het er niet houden en hij komt eindelijk bij zijn vader t’huis terug, geheel ontmoedigd, ontevreden, lusteloos – en schildert daar nog wat en gaat eindelijk aan tering of een andere kwaal dood op zijn 28ste jaar.–8
Wat mij niet bevalt in hem is dat terwijl hij schildert hij over vreesselijke verveling en luiheid klaagt als iets waaraan hij niets doen kan – en steeds blijft hij ronddraaijen in ’t zelfde hem te benaauwde kringetje van zijn vrienden en in de amusementen en levensmanier die hem de keel uit hangen. Enfin – hij is een sympathiek figuur voor mij maar ik lees liever het leven van vader Millet9 of van Th. Rousseau10 of van Daubigny.11 Als men ’t boek van Sensier over Millet leest krijgt men moed en van dat van Bilders wordt men beroerd.
 2v:6
In een brief van Millet vind ik altijd wel een opsomming van moeielijkheden maar toch, “j’ai tout de même fait ceci of cela”12 en verder steeds een in ’t gezigt hebben van andere dingen die hij absoluut doen wil en ook ten uitvoer brengt. En bij G. Bilders is ’t mij te dikwijls “ik heb deze week het land gehad en zitten knoeijen – en naar dit of dat concert of comedie geweest waar ik nog beroerder van daan kwam.”13
Het geen mij in Millet treft is dat eenvoudige, “il faut tout de même que je fasse çeci ou ça”. Bilders is heel geestig en kan op potsierlijke manier verzuchtingen slaken over manillas pointus waar hij trek in heeft en die hij niet koopen kan, over kleermakersrekeningen die hij geen kans ziet te betalen, hij beschrijft zijn angst over geldzaken zòò geestig dat hij zelf en die het leest er om moet lagchen.14
Maar hoe geestig die dingen ook gezegd zijn, ik heb er toch het land aan en heb meer respect voor de privémoeielijkheden van Millet die zegt “il faut tout de même de la soupe pour les enfants”,15 en niet spreekt over manilla’s pointus of amusementen.
’tGeen ik zeggen wil is dit. In zijn levensopvatting is G. Bilders romantiek geweest en de illusions perdues niet te boven gekomen16 en ik voor mij reken het in zekeren zin een voorregt dat ik eerst begonnen ben toen romantieke illusies achter den rug waren. Ik moet nu schade inhalen, hard werken – maar het werk is juist als men illusions perdues achter den rug heeft eene behoefte en een van de weinige genoegens die overblijven. En daar ontstaat een groote rust en kalmte door.
Het spijt me nu wel dat het nu misschien wel een jaar duren zal voor ge hetgeen ik schilder eens alles bij elkaar ziet – ook al zou ik U nu en dan wat sturen – en wij er eens over spreken kunnen wat en hoe te doen. Dat het zijn nut zal hebben ik nu deze dingen geschilderd heb meen ik U te kunnen verzekeren. Misschien kan datgene lukken wat in Januarij mislukte.17
 2v:7
Verdenk mij vooral niet van onverschilligheid omtrent het verdienen, den naasten weg daartoe in te slaan is ’t geen ik bedoel.–
Mits het tot werkelijke en blijvende verdienste zij die ik voor mij slechts in ’t verschiet zien kan op conditie er iets waarachtig goeds in mijn werk komt, niet door uitsluitend werken op verkoopbaarheid – dat men later bezuren moet – maar door opregte studie van de natuur.
Was het dat gij aan het geschilderde zaagt dat het daarmee het meest vlotten zou kunnen, zoo zou ik natuurlijk niet weigeren meer te schilderen. Alleen als het is dat het nog lang duren moest eer ’t verkoopbaar werd zou ik zelf de eerste zijn om te zeggen, dan moeten we ’t intusschen met de meest mogelijke zuinigheid aanleggen, en door teekenen vermijdt men veel kosten en gaat zeer zeker solide ofschoon langzaam vooruit. Ik zie in deze geschilderde dingen eene verandering en ik schrijf het U omdat gij beter dan ik zoudt kunnen zeggen in welk verband dit tot den mogelijken verkoop zou kunnen staan. Het komt mij voor de geschilderde studies aangenamer zijn om te zien dan ’t geen ik teekende in elk geval. Voor mij zelf hecht ik minder aan het meer aangename, minder magere effekt en stel het doel dat ik bereiken wil in de uitdrukking van strenger en mannelijker dingen, waar ik eerst nog veel voor sjouwen moet. Maar was het dat gij zeidet: werk op die boschgezigtjes of landschappen of marines, dan hoeft dat grooter en ernstiger dingen niet te verhinderen en zou ik daar niet op tegen hebben.
 2r:8
Alleen ik zou moeten weten dat zij de penseelen, de verf, het doek waard zijn en ’t geen geldverspillen is er veel te maken maar de kosten er weer uit zijn te halen. Was dat zóó of kon het zoo worden dan kon het een middel worden om mij in staat te stellen moeielijker dingen te ondernemen.
In dat geval zou ik er zelfs met groote ambitie op werken. Ik wil beginnen ze nog wat te laten rijpen, nog wat hooger op te voeren. Dan, over een paar maanden b.v. stuur ik U er eens iets van en kunnen we zien. Ik geloof dat de meeste schilders op deze wijs zich naar hooger dingen hebben opgewerkt. Dingen die slecht waren van beginsel, onwaar en valsch van rigting, zou ik niet willen maken omdat ik de natuur te lief heb. Maar wij staan voor deze kwestie: om tot iets hoogers en beters te komen moet ik nog veel studies maken. Wat zal ’t voordeeligst uitkomen, die studies te teekenen of te schilderen? Dan wanneer de geschilderde onverkoopbaar zijn, zeer zeker is het dan voordeeliger te teekenen met houtskool of iets anders.
De reden waarom ik zelf zeer blij ben met het schilderen is niet het aangenamer aspect maar het geeft mij licht in andere kwesties van toon en vorm en stof waar ik tot nu toe voor stond en magteloos was en nu met dit middel eens kan aanvallen. Ik zie nu b.v. ook meer kans om weer eens met houtskool te beproeven en resultaat te krijgen.
Maar gesteld het was mogelijk de kosten goed te maken van geschilderde studies, dan wilde ik U zeggen dat ik uit principe daarop niets zou tegen hebben nu ik zie dat het mij eenigzins vlot en misschien een buitenkansje zou kunnen worden.
Uit principe heb ik alleen tegen op het spendeeren van verf voor dingen die men met iets anders ook leeren kan, dan, wanneer er van verkoop toch nog geen kwestie is. Noch U noch mijzelf zou ik op kosten willen jagen die noodeloos zijn maar ik zie duidelijk dat de geschilderde dingen een aangenamer aspect hebben.– Dit brengt mij in twijfel wat te doen.
Mijn geld is nog niet geheel op – maar veel heb ik niet meer – wij hebben heden den twintigsten als ik ’t wel heb, voor huiselijke behoeften heb ik deze maand eer minder dan meer uitgegeven dan gewoonlijk. Ik heb dus nu wel in eens veel moeten geven voor schildergerij maar er is veel bij wat op den duur blijft. Maar alles is wel duur. Ik hoop gij spoedig wat zenden kunt. Ontvang een hartelijken handdruk in gedachten en geloof me

t. à t.
Vincent

 3r:9
Ik hoop van harte dat gij dit schrijven niet beschouwen zult als of ik nu reeds de pretentie had dat met deze eerste studies iets te doen is. C.M. nam in der tijd zekere uitdrukkingen van mij zoo op, ofschoon ik geenszins in dien zin ze bedoeld had. Vroeger kon ik althans beter dan nu zeggen wat iets waard was en of het aan den man te brengen was of niet. Nu blijkt het mij dagelijks ik zulks niet meer weet en het komt er voor mij nu meer op aan de natuur te bestudeeren dan de prijzen der schilderijen.
Maar ik zie dunkt mij dat de geschilderde studies een veel aangenamer aspect hebben dan hetzij de met zwart & wit geteekende hetzij de aquarellen die gij onlangs zaagt. En daarom ben ik in twijfel of het mogelijk zou zijn het schilderen als absolute hoofdzaak misschien ondanks de meerdere kosten voordeeliger zou kunnen uitkomen.
 3v:10
Ik heb liever dat gij zulks beslist dan ik van wege ik U in de beoordeeling van het finantieele succes competenter acht dan mij zelf en ik U volkomen vertrouw dat gij daarin juist ziet.
En als ik U vroeger of later iets zend dan is het om te vernemen of gij mij daaromtrent wenken te geven hebt, niet om te zeggen, dit of dat reken ik verkoopbaar – want ik weet zulks niet meer te zeggen. En ik zend het ook om in elk geval U op de hoogte te houden van wat ik uitvoer.
Gij hebt mij gezegd mijn best eens te doen om te trachten een teekeningetje wat op te voeren in aquarel – ik geloof dat juist door het schilderen ik, als ik weer aan ’t aquarelleeren ga, meer in staat zal zijn dan vroeger.
Maar als dat eens minder goed uitvalt moet ge U echter niet decourageeren en ik zelf ook niet, en U niet geneeren mij opmerkingen te maken. Opmerkingen die mij gemaakt worden sla ik niet systematisch in den wind maar er is meer tijd noodig iets te veranderen dan de verandering aan te wijzen in veel gevallen. Zoo heb ik nu nog dingen in praktijk gebragt die Mauve me in Januarij gezegd heeft. En b.v. dat brok grond geschilderd naar aanleiding van een gesprek over een studie van hem.

top