1r:1
Waarde Theo,
Een woordje om U vast goeden dag te zeggen tegen dat ge zelf komt.1 Verder om U te berigten de goede ontvangst van Uw schrijven & het ingeslotene en U daarvoor hartelijk te bedanken.
Zeer welkom was het mij want ik ben druk aan den gang & heb weer een & ander noodig.
Omtrent het zwart in de natuur zijn wij het natuurlijk geheel eens zoover ik begrijp. Absoluut zwart komt eigentlijk niet voor.2 In bijna alle kleuren echter is het echter even als wit aanwezig & vormt de oneindige variatie van grijzen – onderscheiden van toon & kracht.–3 Zoodat men in de natuur dus eigentlijk niet anders ziet dan die toonen of krachten.
De 
grondkleuren zijn  slechts 3 – rood, geel, blaauw.
,,
zamengestelde
,,
oranje, groen, paarsch.
Daarvan ontstaan door bijvoeging van zwart & wat wit de oneindige variaties van grijzen, roodgrijs, geelgrijs, blaauwgrijs, groengrijs, oranjegrijs, violetgrijs.
Om te zeggen hoeveel verschillende groengrijzen er b.v. zijn is onmogelijk – het varieert in ’t oneindige.
Maar de heele chemie der kleuren is niet gecompliceerder dan die eenvoudige paar gronden. En een goed begrip daarvan is meer waard dan 70 verschillende kleurtjes verf – aangezien men met de 3 hoofdkleuren & wit en zwart meer dan 70 toonen & krachten kan maken.4 De kolorist is hij die een kleurtje ziende in de natuur heel leuk dat weet te analyseeren & b.v. te zeggen, dat groengrijs is geel met zwart & bijna geen blaauw &c. Enfin de grijzen van de natuur te weten te maken op ’t palet.
 1v:2
Om nu echter buiten notities te nemen of om een klein krabbeltje te maken is een sterk ontwikkeld gevoel voor den contour absoluut vereischte, evenzeer als ook voor ’t hooger opvoeren later.
Dat nu krijgt men geloof ik niet van zelf – maar primo door observatie, verder vooral door hardnekkig werken & zoeken, verder moet er bepaald studie van anatomie & perspectief bijkomen.
Ik heb naast mij hangen een landschapstudie van Roelofs, een penschets, maar ik kan U niet zeggen hoe expressief die eenvoudige contour is.– Alles is er in.–5
Een ander, nog sprekender voorbeeld is de groote houtsnee Bergère van Millet die ’k verl. jaar van U zag & steeds mij bijgebleven is.6 Verder b.v. de penschetsjes van Ostade en Boeren Breugel.7
Als ik zulke resultaten zie dan voel ik ten duidelijkste het groote gewigt van den contour. En ge weet b.v. aan Sorrow8 dat ik mij veel moeite geef om mij zelf op te werken in dat opzigt.
Maar gij zult wel zien als ge op ’t atelier komt dat behalve dat zoeken naar den contour ik ook wel degelijk net als een ander gevoel heb voor de krachten.
En dat ik ook er niets op tegen heb aquarellen te maken – alleen die gronden zich op ’t teekenen vooreerst en dan uit het teekenen spruiten buiten  1v:3 & behalve de aquarel, allerlei andere takken uit die zich bij mij net als bij ieder ander die met liefde werkt op zijn tijd ontwikkelen zullen.
Ik heb dien ouden kanjer van een knotwilg nog geattaqueerd en ik geloof dat dat de beste van de aquarellen geworden is.9 Een somber landschap – dien dooden boom bij een stilstaand met kroos bedekten plas, in ’t verschiet een remise van de Rijnspoor waar spoorlijnen elkaar kruisen, zwarte berookte gebouwen – verder groene weilanden, een kolenweg en een lucht waar de wolken jagen, graauw met een enkel schitterend wit randje en een diepte van blaauw daar waar de wolken zich scheuren even.
Enfin ik heb ’t willen maken zóó als dunkt mij het baanwachtertje met zijn kiel & rood vlaggetje ’t zien & voelen moet als hij denkt: Wat is ’t triestig vandaag.–
Ik werk met veel pleizier dezer dagen ofschoon nu en dan ik nog terdeeg naweeën van mijn ongesteldheid gevoel.
Van de teekeningen die ’k U nu zal laten zien denk ik alleen dit: dat zij, hoop ik, U een bewijs zullen geven dat ik niet maar op een zelfde hoogte blijf maar een kant uitwerk die raisonable is. Wat nu betreft handelswaarde van mijn werk, pretenties daaromtrent heb ik geen andere dan dat ’t me zeer verwonderen zou indien met der tijd mijn werk niet net zoo goed verkocht zou worden als dat van anderen. Of dat nu gebeuren zal of later, wel, ik laat dat betrekkelijk over, alleen trouw te werken naar de natuur en met hardnekkigheid is dunkt mij een zekeren weg en die niet op nul kan uitloopen.  1r:4 Het gevoel en de liefde voor de natuur vindt altijd vroeger of later weerklank bij menschen die zich voor kunst interesseeren. De pligt van den schilder is het zich geheel in de natuur te verdiepen en al zijn intelligentie te gebruiken, zijn gevoel in zijn werk te leggen zoodat het voor anderen verstaanbaar wordt. Maar werken op verkoopbaarheid is niet precies den regten weg mijns inziens maar veeleer de liefhebbers verneuken. En dat hebben de echte niet gedaan maar de sympathie die zij kregen vroeger of later kwam om reden van hun opregtheid. Meer weet ik er niet van en geloof ook niet meer er van noodig te hebben te weten. Er werk van te maken om liefhebbers te vinden en liefde bij hen op te wekken is iets anders en natuurlijk gepermitteerd. Maar ’t moet niet een speculatie worden die alligt verkeerd zou uitdraaijen en zeer zeker tijd die aan ’t werk gespendeerd behoort te worden zou doen verliezen.
Gij zult in mijn aquarellen van nu natuurlijk nog dingen vinden die er uit moeten – maar dat moet door den tijd komen.
Alleen weet het goed dat ik er heel ver van daan ben om er een systeem of zoo iets op na te houden & er me in op te sluiten. Zoo iets bestaat meer in de verbeelding van b.v. H.G.T. dan wel in werkelijkheid. Wat H.G.T. betreft, ge begrijpt wel dat mijn opinie van hem een persoonlijke reden heeft en dat ik b.v. U volstrekt niet opdringen wil dat gij van Uw standpunt zóó over hem moet denken als ik wel genoodzaakt ben te doen.– Zoolang hij van mij denkt & zegt een & ander wat ge weet, kan ik hem noch als een vriend noch als mij in eenig opzigt nuttig beschouwen maar slechts het tegendeel. En ik vrees zijn opinie van mij is te vast geworteld dan dat die ooit veranderen zal, te meer daar, zoo als ge zelf zegt, hij zich de moeite niet geven zal sommige dingen eens te herzien en te veranderen.
 2r:5
Als ik zie hoe verscheiden schilders hier die ik ken zitten te scharrelen met hun aquarellen & schilderijen zóó dat zij er niet uit kunnen dan denk ik wel eens, vriend dat schort hem aan je teekenen. Ik heb er geen oogenblik spijt van dat ik niet direkt met ’t aquarelleeren & schilderen nog ben doorgegaan. Ik weet zeker dat ik zulks zal inhalen als ik nog maar wat doorsabel zoodat mijn hand niet aarzelt in het teekenen en de perspectief. Maar als ik jonge schilders zie composeeren & teekenen uit hun hoofd – dan au hasard ook uit hun hoofd er van allerlei opsmeeren – dan het op een afstand houden en een heel diepzinnig, somber gezigt zetten om uit te vinden waar het bij godsmogelijkheid ietwat op lijken mogt en eindelijk er, en altijd maar door uit het hoofd, t’een of ander van maken, dan wordt ik er wel eens wee en flaauw van en denk dat het toch fameus vervelend & zwaar op de hand is.
The whole thing makes me sick!
Maar die heeren vragen mij trouw – niet zonder een zeker protegeerend air “of ik al aan het schilderen ben”.
Nu overkomt het mij ook wel eens dat ik zit te spelen om zoo te zeggen au hasard op een stukje papier maar daar hecht ik niet meer waarde aan dan aan een vod of een koolblad.
En ik hoop dat gij begrijpen zult dat als ik nog maar steeds blijf teekenen ik zulks doe om twee redenen. Omdat ik coûte qui coute een vaste hand van teekenen wil krijgen vóór alle dingen en ten tweede omdat schilderbehoeften & aquarel heel wat onkosten meebrengen waar men in den eersten tijd niets van terugkrijgt – en die onkosten verdubbelen en vertiendubbelen wanneer men werkt op een teekening die nog niet correct genoeg is.
 2v:6
En als ik mij in schulden stak of mij omringde met doeken & papieren volgesmeerd met verf zonder van mijn teekenen zeker te zijn, dan zou spoedig mijn atelier een soort hel worden zooals ik wel eens een atelier gezien heb dat mij voorkwam daarop te lijken.
Nu kom ik er altijd met pleizier & werk met lust er in.
Ik geloof dan ook niet van U dat gij mij verdenkt van onwil.
Maar het komt mij voor dat de schilders hier een manier hebben van te redeneeren op deze wijs.. Zij zeggen, Ge moet dit en dat doen – doet men dat niet of niet direkt of niet precies – of zegt er iets tegen, volgt er een: “Dus wilt gij het beter weten dan ik”? Zoodoende staat men onmiddelijk soms in den tijd van 5 minuten pal tegenover elkaar en wel in zoo’n positie dat men noch voor- noch achteruit kan van weerskanten. Waarvan de minst hatelijke afloop nog is dat een van beide partijen de tegenwoordigheid van geest hebbe te zwijgen en op de een of andere wijs door de een of andere aanwezige opening zich haastig uit de voeten te maken. En haast zeggen zou, Sapristi,a de schilders is ook al een familie. Namelijk eene noodlottige vereeniging van personen met tegenstrijdige belangen en waarvan elk op zich zelf met de rest het oneens is en slechts dan twee of meer van ’t zelfde gevoelen zijn als het er op aan komt zich te combineeren om gezamentlijk een ander lid te hinderen. Deze definitie van het woord familie, waarde broer, hoop ik dat echter niet altijd moge opgaan, vooral niet wanneer het de schilders of onze eigene familie betreft. Dat het in onze eigen familie vrede moge blijve wensch ik van ganscher harte & blijf met een handdruk,

t. à t.
Vincent
 3r:7
[Text missing]
niet bang te zijn [xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx] ’t hun lastig maken als het is dat zij mij liever niet zien.
Zelfs toen zij mij vroegen laatst of ik niet eens zou komen heb ik dat geweigerd opdat zij toch goed zien zouden dat ik ’t hun in geen ding wil lastig maken. Alleen ik verlang ook dat zij van hun kant zich niet met mijn zaken zullen bemoeijen. Is het dat ik prijs stel op de goede gezindheid van ’thuis, Prinsenhage10 kan me veel minder scheelen.– Wilt en kunt ge zoo goed zijn niet te spreken over een en ander, tant mieux, wordt er daar echter over gepraat & is zulks niet te vermijden – tant pis maar qu’est ce que ça me fait.
Nu, zoo als gezegd, ik wensch niets zoo zeer als vrede houden, niets is zoo noodig voor mijn werk als juist dien vrede. daarom, voor alles wat gij doen kunt om hen ’thuis gerust te stellen & kalm te doen blijven, ben ik U dankbaar voor. Ik hoop dat gij er goede dagen hebben zult & veel Brabantsche lucht zult inademen. Ik denk nog zoo dikwijls aan ’t Heike & ben dezer dagen nog weer bezig aan een studie van daar, hutten met mosdak onder de beukeboomen.11
 3v:8
[Texst missing]
nemen moet. Dit is zoowat ’t effekt van den knotwilg maar in de aquarel zelf is geen zwart dan in gebroken toestand.

[sketch A]
Waar op dit schetsje het zwart ’t donkerst is zitten de grootste krachten in de aquarel – donkergroen, bruin, graauw. Nu adieu, en geloof me dat somwijlen ik er hartelijk om lach dat de lui mij (die eigentlijk niets anders ben dan een vriend van de natuur, van studie, van werk – ook van menschen vooral) verdenken van diverse kwaadaardigheden en absurditeiten waaraan geen haar op mijn hoofd denkt. Enfin – tot ziens, met een handdruk.

t. à t.
Vincent

top