Back to site

250 To Theo van Gogh. The Hague, Sunday, 23 July 1882.

metadata
No. 250 (Brieven 1990 251, Complete Letters 219)
From: Vincent van Gogh
To: Theo van Gogh
Date: The Hague, Sunday, 23 July 1882

Source status
Original manuscript

Location
Amsterdam, Van Gogh Museum, inv. nos. b241 a-b V/1962

Date
Letter headed: ‘Zondagmorgen’. Van Gogh is responding to a letter from Theo that has crossed with letter 249 of on or about 21 July 1882. Thus the day on which the letter was written must be shortly after the 21st. Since the day was a Sunday, it must have been 23 July 1882; a week later is impossible because Theo must have begun his journey to the Netherlands around 30 July at the latest, and letter 251 was sent before his departure.

Ongoing topics
Planned visit by Theo (237)
Van Gogh is recovering from his illness (241)
Disagreeable visit by Tersteeg (247)

original text
 1r:1
Zondagmorgen

Waarde Theo,
Uw brief heb ik ontvangen alsmede ingesl. biljet frs 50.– Voor beiden dank ik U regt hartelijk en zeer verheugt het mij dat gij omtrent Uw komst eenige details hebt opgegeven.
Vindt gij het goed dat wij afspreken wij als gij hier zijt den tijd die Uwe zaken of bezoeken U overlaten zamen doorbrengen & dan van weerskanten ons best doen om in een soort stemming te zijn als vroeger bij den Rijswijkschen molen.1
Mij aangaande, kerel – ofschoon de molen weg is2 en even onherroepelijk de jaren & mijn jeugd van vroeger – wat diep binnen in mij weer wakker is, dat is het geloof dat er iets goeds is en dat het de moeite waard is om zich in te spannen & zijn best te doen het leven serieus op te vatten. Misschien of liever zeker zit dat er nu vaster bij me in geworteld dan vroeger toen ik minder ondervonden had. Het is nu bij mij de kwestie de poezij van toen uit te drukken in teekeningen.
Uw brief aan mij kruistte den mijnen waarin ik U vertelde ik besloten had, wel of niet wel, verder maar geregeld door te werken.3
Welnu ik heb dat ook gedaan, en ik bevind mij er goed mee ofschoon ik meer moet innemen om er tegen te kunnen. Maar het werk zelf stemt mij natuurlijk veel helderder – ik kon ’t op ’t laatst niet meer uithouden van ’t teekenen af te blijven. Als ge nu komt, broer, dan heb ik een paar aquarellen voor je. Sapperloot, het atelier werkt zoo prettig.– Gij weet, verl. winter heb ik gezegd, over een jaar krijgt ge aquarellen.–4
Deze van nu hebben eenvoudig ten doel ’t U duidelijk te maken dat als ik werk op ’t teekenen, de correctheid van perspectief & proportie, dit tegelijk mij doet vooruitgaan ten opzigte van ’t aquarelleeren.
 1v:2
En ik voor mij heb ze eens gemaakt om de proef eens te nemen in hoever nu, na een tijd (± een half jaar) uitsluitend geteekend te hebben, ’t aquarelleeren me makkelijker ging en ten tweede om er uit te zien in welk opzigt ik nog verder mij moet opwerken met betrekking tot die fondament of grondteekening waar alles van afhangt.
Het zijn landschappen met gecompliceerde perspectief, zeer moeielijk van teekening – maar juist daarom is er dan ook een echt Hollandsch karakter & sentiment in. Ze lijken op de laatstgezondenen,5 zijn niet minder concientieus van teekening, alleen nu komt er bij: de kleur – het zachte groen van ’t weiland contrasteerende met het roode pannendak – het licht in de lucht sterker sprekende tegen de doffe toonen van den voorgrond, een werf met aarde en vochtig hout.–6
Tersteeg in zijn beoordeeling van mij & mijn gedrag, stelt als uitgangspunt altijd bij zich zelf vast dat ik niets kan & nergens voor deug. Dat heb ik uit zijn eigen mond... “Och – met dat schilderen van jou gaat het al net als met alle andere dingen die je begonnen zijt – er komt niets van”.–
Zoo sprak hij van den winter, zoo spreekt hij nu ook – waarop ik hem zei ’t me aangenaam zou zijn in een half jaar noch bij hem te komen noch hem bij mij te zien.– Daar zulke praatjes mij maar hinderen & van streek maken.
Dat moet ge wel begrijpen – hij kan me daarom niets meer scheelen & dat hij nu eindelijk begrijpt, duidelijk & klaar, dat ik in den laatsten tijd erg het land aan hem gekregen heb & liever niets met hem te doen heb, is mij wel.
Ik werk stilletjes door en hij mag naar hartelust van me vertellen al de absurditeiten die hem mij aangaande in de harsens komen.
Zoolang hij me in mijn werk niet hindert zal ik hem totaal vergeten.
 1v:3
Toen hij van den winter iets zeide van dat hij zich er mee bemoeien zou ik geen geld meer van U ontving, was ’t wat anders. ik heb er toen dadelijk met U over geschreven.7
Maar tot zoo iets weer gebeurt zal ik U nu niet meer over hem schrijven. Ik zou ’t zoo gek van me zelven vinden als ik hem ging naloopen en zeggen: Mijnheer T, mijnheer T, ik ben een echt schilder net als andere schilders ondanks al je redenaties.–
Neen, leuker komt ’t me voor, juist omdat ’t wel degelijk (’t artistieke) me in merg & been zit, heel bedaard met mijn boeltje in weilanden of duinen te blijven campeeren of op ’t atelier met model te werken zonder in ’t minst notitie van hem te nemen.–
Maar ’t geen ik nu wat aardig vind is dat gij ook dezer dagen Le ventre de Paris8 hebt gelezen. Ik ook nog bovendien Nanna.–9 Hoor eens, Zola is eigentlijk Balzac II.10
Balzac I beschrijft de maatschappij van 1815-1848, Zola begint waar Balzac ophoudt & gaat tot Sedan11 of liever tot nu toe.
Ik vind het enorm mooi. Nu moet ik U toch eens vragen wat gij denkt van Mme Francois die den armen Florent die in bezwijming midden op den weg ligt waar de groentekarren langs rijden, opneemt & mee laat rijden. Ofschoon de andere groenteboeren roepen–: “laat hem liggen, die dronkaard! we hebben geen tijd om mannen die in de goot liggen op te rapen.” &c. Dat figuur van Mme Francois staat daar in den achtergrond van de Halles ’t heele boek door als contrast met het brutale egoisme van de andere vrouwen, zoo kalm en zoo waardig en zoo sympathiek.–12
Zie Theo, ik voor mij vindt dat van Mme Francois de ware humaniteit en ten opzigte van Sien heb ik gedaan & zal ik doen dat wat geloof ik iemand als Mme Francois gedaan zou hebben voor Florent als hij niet meer om de politiek gegeven had dan om haar.– Ziedaar – en die humaniteit, ze is ’t zout van ’t leven, zonder dat gaf ik niet om ’t leven. Suffit.–
 1r:4
Om wat Tersteeg zegt geef ik evenmin als Mme Francois om wat de andere groenteboeren & vrouwen riepen: laat hem liggen – we hebben geen tijd, en enfin de heele herrie & ’t lawaai.– Daar komt bij dat het niet lang duren zal of Sien verdient geheel haar eigen kostje met poseeren. Mijn allerbeste teekening, Sorrow,13 ik voor mij vind dat ten minste ’t beste wat ik maakte, daar heeft zij voor geposeerd & over minder dan een jaartje komen er geregeld teekeningen los van figuren ook, ik beloof U dat. Want weet het wel – hoezeer ik ook liefde heb voor landschap, ik heb nog meer liefde voor figuur. Doch dit is het moeielijkst en kost mij natuurlijk nog veel studie en werk en ook nog tijd. Maar laat U niet wijsmaken zij me van ’t werk afhoudt, ge zult op ’t atelier dat van zelf wel gewaarworden. Was dat zoo dat ik om harentwil minder werkte, ja dan gaf ik U gelijk maar nu is ’t lijnregt ’t tegendeel, werkelijk. Nu, wij zullen dat hoop ik wel langzamerhand eens worden, minder door woorden dan wel door teekeningen.– Ik krijg zoo ’t land aan woorden – enfin.–
Maar kerel, ik vindt ’t toch zoo heerlijk gij komt. gaan we dan werkelijk zamen de weilanden weer in – met niets anders voor ons dan dat stille, zachte, fijne groen & te lichte lucht.– Best hoor!– En de zéé! En het strand! en het OUDE achteraf Scheveningen.14 Heerlijk.–
à Propos – ik zie in den laatsten tijd zeer mooie kleine fusains van Th. de Bock, in de wandelinga geretoucheerd met wit & fijn blaauw in de lucht – zeer goed & die me meer sympathiek zijn dan zijn schilderijen.15
Ik kan U niet zeggen hoe heerlijk de ruimte op ’t atelier mij is – ik merk er dan ook dadelijk den invloed van nu ik aan den gang ben. We zullen ze leeren te zeggen “’t zijn maar de ouden” van mijn teekeningen.16 Ik ben toch niet voor mijn pleizier ziek geweest.–
 2r:5
Gij moet me U dus maar voorstellen als zittende s’morgens om een uur of 4 al voor mijn zolderraampje, bezig met mijn perspectiefraam de weilanden & de timmermanswerf te bestudeeren – als de vuren in ’t hofje aangemaakt worden om koffij te zetten & de eerste arbeider op de werf komt slenteren.
Over de roode pannen daken komt een vlugt witte duiven aanzeilen tusschen de zwarte rookende schoorsteenen door. Maar daar achter een oneindigheid van fijn zacht groen, mijlen & mijlen van vlak weiland, en een grijs luchtje zoo stil, zoo vredig als Corot of v. Goyen.
Dat gezigt over de nokken van de daken & de goten waar ’t gras in groeit, s’morgens heel vroeg & die eerste teekenen van leven & ontwaken – de vogel die vliegt, de schoorsteen die rookt, het figuurtje diep beneden in de laagte dat slentert – is dan ook ’t sujet van mijn aquarel.17 Ik hoop ’t U bevallen zal.
Of ’t me in de toekomst goed zal gaan hangt dunkt me meer dan van iets anders af van mijn werk. Mits ik maar op de been blijf, welnu dan strijd ik mijn strijd stilletjes op deze manier & geen andere, dat ik heel leuk door mijn raampje kijk naar de dingen van de natuur & ze trouw teeken met liefde.
Voor de rest alleen een defensieve houding aannemen in geval van eventueele molestatie maar verder heb ik het teekenen te lief dan dat ik trek heb me er door wat het ook zij van te laten afbrengen.
De zonderlinge effekten van de perspektief, die intrigueeren me meer dan menschelijke intrigues. Als het was dat Tersteeg beter begreep dat met mijn schilderen ’t een heel ander geval is dan met overige dingen, zoo zou hij zoo’n lawaai niet maken. Maar nu, in zijn oog heb ik Mauve bedrogen en teleurgesteld. Verder denkt hij ik ’t alleen doe om reden van ’t geld van U.– Ik vind een en ander absurd – te absurd om er verder aan te hechten. Mauve zelf zal later wel begrijpen dat hij zich niet in me bedrogen heeft en ik ook volstrekt niet onwillig was. Alleen HIJ ZELF bragt me tot ’t meer concientieuse teekenen vóór en alleer ik iets verders deed. Maar toen verstonden we elkaar niet juist, alweer om H.G.T. die er achter zat.18
 2v:6
Omtrent Uw brief wil ik toch nog eens zeggen dat ik ’t niet helpen kan gij van het kind van Sien niet wist want toen ik U van haar vertelde heb ik er zeer zeker over geschreven maar gij hebt waarschijnlijk aan het kind gedacht dat toen nog niet tot de buitenwereldbewoners behoorde.19 Maar reeds met een enkel woord sprak ik over de humaniteit zoo als ze soms in een mensch zitten kan als b.v. bij Me Francois in ’t boek van Zola. Humanitaire plannen of denkbeelden heb ik echter niet alsof ik voor iedereen zoo zou meenen te kunnen doen. Doch ik schaam mij niet te zeggen (ofschoon ik zeer goed weet dat het woord humaniteit in een slecht blaadje staat) dat ik voor mij altijd behoefte had & ook houden zal om een of ander schepsel lief te hebben. Bij voorkeur, ’k weet zelf niet waarom, een ongelukkig of verschopt of verlaten schepsel.– Ik heb eens een armzalig verbrande mijnwerker verpleegd, zes weken of 2 maanden lang20 – ik heb mijn eten gedeeld een heelen winter met een oud man – ik weet niet wat al meer, en nu Sien.– Maar ik geloof tot heden niet dat zulks dwaas of slecht is, ik vindt het iets dat zoo natuurlijk en van zelfsprekend is dat ik me niet begrijp dat de menschen zoo onverschillig voor elkaar zijn gewoonlijk. Ik zeg er nog bij dat als ik er kwaad aan deed gij ook kwaad deed mij zoo trouw te helpen – dat zulks kwaad zou zijn, maar ’t ware immers absurd. Ik geloof altijd dat – heb Uw naaste lief als U zelf21 – geen overdrijving is maar den normalen toestand. Enfin. En gij weet, ik zal mijn uiterste krachten inspannen om te zorgen ik spoedig aan ’t verkoopen raak, juist om geen misbruik van Uw goedheid te maken.
Ik geloof verder vast & zeker – broer – dat als gij op insinuaties om op te houden mij het geld te zenden – welke ik ’t mogelijk acht men U zal doen – bedaard ten antwoord geeft: dat gij van mij ’t vertrouwen hebt dat er een goed schilder van mij komen zal en dus voortgaat mij te helpen. Dat wat mijn privé leven & zaken aangaat gij daarin mij hebt vrijgelaten en niet dwingen wilt of meehelpen mij te dwingen – er alsdan zeer spoedig een eind zal komen aan de praatjes en men alleen in sommige kringen mij als een paria in de maatschappij zal beschouwen & uitsluiten. Wat me tamelijk koel laat & reeds niet vreemd is. Wat hoe langer hoe meer mij zal concentreeren op de kunst. En ofschoon sommigen mij onherroepelijk & voor eeuwig mogen verdommen, van zelf ligt het in den aard van de zaak dat mijn vak en mijn werk mij op nieuw relaties zal openen, te frisscher omdat het zulken zullen wezen waar geen oude prejugés omtrent mijn verleden de boel verkoelen, verstijven en stériel maken. Connecties met zulken als Tersteeg die hun prejugés houden zijn absoluut steriel en nutteloos. Nu kerel, dank voor Uw brief & de vijftig francs – mijn teekening is intusschen wat gedroogd & ik ga haar retoucheeren. De lijnen van de daken & goten schieten nu lekker weg als pijlen uit den boog – zonder aarzeling getrokken. à Dieu, met een handdruk.

t. à t.
Vincent

P.S. Lees maar veel Zola, dat is gezonde kost en men wordt er helder door.

translation
 1r:1
Sunday morning

My dear Theo,
I received your letter and the 50-franc note enclosed. I thank you right heartily for both, and I’m delighted that you gave me some details about your visit.
Do you think we could agree that while you’re here we’ll spend the time together that’s left after your business and visits and then do our best, on both sides, to be in the same sort of mood as in the past at the Rijswijk mill?1
As for me, old chap — although the mill has gone2 and with it the years and my past youth, just as irrevocably — what has reawakened deep inside me is the belief that there’s something good and that it’s worthwhile making an effort and doing one’s best to take life seriously. This is now perhaps, or rather certainly, more firmly rooted in me than in the past, when I had experienced less. For me the point now is to express the poetry of those days in drawings.
Your letter to me crossed mine, in which I told you I’d decided to carry on working regularly, well or not well.3
Well, that’s what I’ve done and I feel fine, though I have to take more to keep it up. But the work itself makes me much more clear-headed, of course — towards the end I couldn’t bear not being able to draw. I’ll have a couple of watercolours for you when you come, brother. By Jove, the studio works so nicely. You remember, last winter I said: in a year you’ll have watercolours.4
These ones are simply intended to show you that if I work at drawing, the correctness of perspective and proportion, it also benefits the watercolouring.  1v:2
And for myself I did them to test whether now, after doing nothing but drawing for a time (around six months), I found watercolours easier, and secondly to see where I still need to do more work on the foundation or basic drawing on which everything depends.
They’re landscapes, very difficult in their delineation, with complicated perspective — but precisely because of that there’s a true Dutch character and sentiment to them. They look like the last ones I sent,5 and are no less conscientiously delineated, only now there’s also: colour — the gentle green of the meadow contrasting with the red tiled roof, the light in the sky set off by the matt tones of the foreground, a yard with earth and damp wood.6
In judging me and my behaviour, Tersteeg always starts from the premise that I’m incapable of anything and am good for nothing. He told me that himself... ‘Oh, it will be the same with that painting of yours as with all the other things you’ve started — it won’t come to anything.’
That’s how he talked last winter, that’s how he talks now — whereupon I told him that it would please me not to visit him or see him here for the next six months. Since that sort of talk only impedes and upsets me.
You must understand this, as a result I couldn’t care less about him and I’m quite content for him finally to understand now, clearly and plainly, that I’ve taken a thorough dislike to him in recent months, and would rather not have anything to do with him.
I carry on working quietly, and he can say, to his heart’s content, all the absurd things about me that pop into his head.
As long as he doesn’t impede me in my work, I’ll forget all about him.  1v:3
It was different when he said last winter that he would intervene to see that I didn’t get any more money from you. Then I immediately wrote to you about it.7
But I won’t write to you about him any more until something similar happens again. I would think myself foolish if I were to chase after him and say: Mr T, Mr T, I’m a true painter like other painters, despite all your arguments.
No, it seems to me more self-restrained, precisely because it (the artistic) is in fact in my very marrow, to go on bivouacking with my things in meadows or dunes very calmly, or to work in the studio with a model without taking the slightest notice of him.
But what I find rather pleasing is that you too have read Le ventre de Paris8 recently. I’ve also read Nana.9 Listen, Zola is actually Balzac II.10
Balzac I portrays the society of 1815-1848, Zola begins where Balzac leaves off and goes on to Sedan11 or rather to the present day.
I think it’s absolutely superb. Now I must ask you what you think of Mme François, who picks up poor Florent as he lies unconscious in the middle of the road where the vegetable carts are passing, and lets him ride with her. Although the other vegetable sellers shout: ‘Leave him lying there, the drunk! We’ve no time to pick up men lying in the gutter,’ &c. The figure of Mme François stands against the background of the Halles throughout the book, contrasting with the brutal egoism of the other women, so calm and so dignified and so sympathetic.12
You see, Theo, I believe Mme François’ act showed true humanity, and in relation to Sien I have done and will continue to do what I believe someone like Mme François would have done for Florent if he hadn’t cared more about politics than about her. So there you have it, and that humanity is the salt of life, without that I wouldn’t care about life. Enough.  1r:4
I care as little about what Tersteeg says as Mme François cared about what the other vegetable sellers and women shouted: leave him alone — we’ve no time. In short, the whole commotion and racket. Besides, it won’t be long before Sien is supporting herself entirely through posing. She posed for my very best drawing, Sorrow,13 at least I think it’s the best thing I’ve done, and in less than a year there’ll be regular drawings of figures as well, that I promise you. For make no mistake — much as I love landscape, I love figures even more. Still, it’s the hardest part, and of course takes me a great deal of study and work, and time too. But don’t let them fool you into thinking that she’s keeping me from the work; you’ll see for yourself in the studio. If it were so that I was working less because of her, I would agree with you, but now the absolute opposite is true, really. Well, we’ll gradually reach agreement on that, I hope, not so much through words as through drawings. I’m coming to hate words — but anyway.
But I’m so delighted you’re coming, old chap. Shall we actually go into the meadows again together? — with nothing before us except that still, gentle, delicate green and such a light sky. Excellent! And the sea! And the beach! And the OLD out-of-the-way Scheveningen.14 Marvellous.
By the way, recently I’ve been seeing some very beautiful small charcoal drawings15 by T. de Bock, mostly touched up with white and delicate blue in the sky — very good and more to my liking than his paintings.
I can’t tell you how much I enjoy the space in the studio — I immediately notice the effect on me now that I’m working again. We’ll teach them to say of my drawings: ‘they’re only old ones’.16 I wasn’t ill for the fun of it.  2r:5
So you must imagine me sitting at my attic window as early as 4 o’clock, studying the meadows and the carpenter’s yard with my perspective frame — as the fires are lit in the court to make coffee, and the first worker ambles into the yard.
Over the red tiled roofs comes a flock of white pigeons flying between the black smoking chimneys. But behind this an infinity of delicate, gentle green, miles and miles of flat meadow, and a grey sky as still, as peaceful as Corot or Van Goyen.
That view over the ridges of the roofs and the gutters in which the grass grows, very early in the morning and the first signs of life and awakening — the bird on the wing, the chimney smoking, the figure far below ambling along — this is the subject of my watercolour.17 I hope you’ll like it.
Whether I succeed in the future depends, I believe, more on my work than on anything else. Provided I can stay on my feet, well I’ll fight my fight quietly in this way and no other, that is by calmly looking through my little window at the things in nature, and drawing them faithfully and lovingly.
For the rest only adopting a defensive posture if attacked, but otherwise drawing is too dear to me for me to allow anything to distract from it.
The singular effects of perspective are more intriguing to me than human intrigues. If Tersteeg had better understood that my painting is an entirely different matter from other things, he wouldn’t make such a fuss. But now, in his eyes, I’ve deceived and disappointed Mauve. Moreover, he thinks I only do it on account of the money from you. I find it all absurd — too absurd to attach any importance to it. Mauve himself will realize later that he wasn’t deceived in me and that I was absolutely not unwilling. It’s just that he HIMSELF persuaded me to draw more conscientiously long before I did anything else. But back then we didn’t understand each other correctly, again because of H.G.T., who was behind it.18  2v:6
As to your letter, I would like to say again that I can’t help it that you didn’t know about Sien’s child, because when I told you about her I certainly mentioned it, but you probably thought I meant the child that hadn’t yet come into the world.19 But I had already spoken a few words about the humanity sometimes found in a person, as in Mme François in the book by Zola. But I have no humanitarian plans or ideas, as if I thought I could do the same for everyone. Yet I’m not ashamed to say (though I know very well that the word humanity is out of favour) that for my part I’ve always felt the need to love one creature or another, and will continue to do so. Preferably an unfortunate or spurned or abandoned creature, I don’t know why. Once I nursed a poor burnt miner for six weeks or 2 months20 — I shared my food with an old man a whole winter long — and I don’t know what else, and now Sien. But to this day I don’t believe that this was foolish or bad, I see it as so natural and self-evident that I can’t understand how people can be so indifferent to each other normally. Let me add that if I did wrong, you also did wrong in helping me so loyally — that would be wrong too, but that would surely be absurd. I’ve always believed that ‘love thy neighbour as thyself’21 isn’t an exaggeration but the normal state of affairs. But anyway. And you know that I’ll make the greatest possible effort to ensure that I start selling soon, precisely to avoid abusing your goodness.
I also firmly believe, brother, that if, in response to suggestions that you should stop sending me the money — which I think may possibly be made, you calmly reply that you’re confident I’ll turn out to be a good painter and that you’ll therefore continue to support me. That you’ve left me free as regards my private life and affairs, and won’t coerce or help to coerce me, and then there will very soon be a stop to the gossip, and then only in certain circles will I be seen as a social pariah and be cast out. Which leaves me pretty indifferent, and to which I’m already accustomed. Which will make me concentrate on art more and more. And though some may damn me irrevocably and for all time, in the nature of things my profession and my work will open up new connections, all the fresher for not being made cold, stiff and sterile by old prejudices about my past. Connections with people like Tersteeg, who persist in their prejudices, are absolutely sterile and useless. Well, old chap, thank you for your letter and the fifty francs — my drawing has dried somewhat in the meantime and I’m going to touch it up. The lines of the roofs and gutters now shoot away nicely like arrows from a bow — drawn without hesitation. Adieu, with a handshake.

Ever yours,
Vincent

P.S. Read lots of Zola, it’s healthy stuff and clears the mind.
notes
1. Vincent mentions this location several times. See letter 11, n. 15.
2. For the – supposed – disappearance of this mill, see letter 248, n. 7.
3. For this crossed letter, see letter 249.
4. See letter 248, n. 3.
5. Fish-drying barn (F 940 / JH 154 ) and Carpenter’s yard and laundry (F 944 / JH 153 ); see letter 235.
6. This description matches Rooftops (F 943 / JH 156 ).
7. See letter 219 of on or about 21 April 1882.
8. The novel Le ventre de Paris (1873) by Emile Zola.
9. The heroine of Zola’s novel Nana (1880) escapes from the wretched conditions in which her parents live and becomes one of the leading courtesans in the ‘demi-monde’ during the Second Empire. Nana sets out to avenge the injustice inflicted on her class and leaves a trail of distress, bankruptcies and humiliation.
10. Van Gogh’s opinion was widely shared. Critics also referred to Zola at that time as the new Balzac. The publisher Charpentier introduced him to his friends with ‘Come and meet the new Balzac’. See F.W.J. Hemmings, The life and times of Emile Zola. London 1977, p. 68.
11. Sedan is a city in northern France. Van Gogh uses the name as a metonym for the Franco-Prussian War of 1870-1871, in which the French were defeated. Napoleon iii lost the Battle of Sedan on 1 September 1870, and this heralded the final defeat.
12. The character Mme François is a vegetable seller at the market of Nanterre. At the beginning of Zola’s Le ventre de Paris she is riding with her merchandise to Paris early in the morning, when she sees Florent lying on the road exhausted and unconscious (chapter 1). ‘You don’t run over people’ (On n’écrase pas le monde) she says, and puts him on her cart. This provokes reactions from bystanders: ‘if you had to pick up drunks!... You don’t give up easily, do you, mother!’ (s’il fallait ramasser les ivrognes!... Vous avez de la constance, vous, la mère!) Her humanity is emphasized more than once in the novel, as when she takes pity on a lonely old woman. See Zola 1960-1967, vol. 1, pp. 604-605, 613.
13. There were four versions of Sorrow; see letters 216 and 222.
14. The poor district around Keizerstraat, where the fishing community lived. The emphasis on ‘old’ is due to the fact that at that time Scheveningen was increasingly turning into a fashionable seaside resort. See exhib. cat. The Hague 1990, pp. 61-62. Compare also Van Gogh’s criticism of this development in letter 369.
a. Means: ‘doorgaans’ (usually).
15. There are so many charcoal drawings by De Bock that match this description that it is impossible to establish which ones Van Gogh saw.
16. A reference to Tersteeg’s comment noted in letter 247.
17. Rooftops ; see n. 6 above.
18. For this episode, see letter 219.
19. Van Gogh first wrote openly about his relationship with Sien in letter 224, on the basis of which the misunderstanding supposed here was indeed possible. He had written earlier about the ‘model’ who had a child, but Theo did not know then that this was Sien (cf. letters 200 and 207 for example).
20. For this nursing in the Borinage, see letter 151.
21. Cf. Mark 12:33.