1r:1
1Zondagmorgen

1*Waarde Theo,
2Uw brief heb ik ontvangen alsmede ingesl.
3biljet frs 50.– Voor beiden dank ik U regt
4hartelijk en zeer verheugt het mij dat gij omtrent
5Uw komst eenige details hebt opgegeven.
6Vindt gij het goed dat wij afspreken wij als
7gij hier zijt den tijd die Uwe zaken of bezoeken
8U overlaten zamen doorbrengen & dan
9van weerskanten ons best doen om in een soort
10stemming te zijn als vroeger bij den Rijswijkschen
11molen.1
12Mij aangaande/ kerel – ofschoon de molen weg is2
13en even onherroepelijk de jaren & mijn jeugd van
14vroeger – wat diep binnen in mij weer wakker
15is/ dat is het geloof dat er iets goeds is en dat het
16de moeite waard is om zich in te spannen & zijn best
17te doen het leven serieus op te vatten. Misschien
18of liever zeker zit dat er nu vaster bij me in
19geworteld dan vroeger toen ik minder ondervonden
20had. Het is nu bij mij de kwestie de poezij van toen uit te drukken
20ain teekeningen.
21Uw brief aan mij kruistte den mijnen waarin ik
22U vertelde ik besloten had/ wel of niet wel/ verder
23maar geregeld door te werken.3
24Welnu ik heb dat ook gedaan, en ik bevind mij er
25goed mee ofschoon ik meer moet innemen om
26er tegen te kunnen. Maar het werk zelf stemt
27mij natuurlijk veel helderder – ik kon ’t op ’t laatst
28niet meer uithouden van ’t teekenen af te blijven.
29Als ge nu komt, broer, dan heb ik een paar
30aquarellen voor je. Sapperloot/ het atelier
31werkt zoo prettig_– Gij weet/ verl. winter heb ik
32gezegd/ over een jaar krijgt ge aquarellen_4
33Deze van nu hebben eenvoudig ten doel ’t U duidelijk
34te maken dat als ik werk op ’t teekenen/ de correctheid van
35perspectief & proportie/ dit tegelijk mij doet vooruitgaan ten
36opzigte van ’t aquarelleeren.
 1v:2
37En ik voor mij heb ze eens gemaakt om de proef
38'eens te nemen in hoever nu, na een tijd (± een half jaar) uitsluitend
39geteekend te hebben, ’t aquarelleeren me makkelijker ging
40en ten tweede om er uit te zien in welk opzigt
41ik nog verder mij moet opwerken met betrekking
42tot die fondament of grondteekening waar alles van
43afhangt_
44Het zijn landschappen met gecompliceerde perspectief/
45zeer moeielijk van teekening – maar juist daarom
46is er dan ook een echt Hollandsch karakter & sentiment
47in. Ze lijken op de laatstgezondenen/5 zijn niet minder concientieus van teekening/ alleen nu
48komt er bij: de kleur – het zachte groen van ’t weiland
49contrasteerende met het roode pannendak – het licht
50in de lucht sterker sprekende tegen de doffe toonen
51van den voorgrond/ een werf met aarde en vochtig hout.–6
52Tersteeg in zijn beoordeeling van mij & mijn gedrag/
53stelt als uitgangspunt altijd bij zich zelf vast dat
54ik niets kan & nergens voor deug. Dat heb ik uit zijn
55eigen mond... “Och – met dat schilderen van jou
56gaat het al net als met alle andere dingen die
57je begonnen zijt – er komt niets van”.–
58Zoo sprak hij van den winter/ zoo spreekt hij nu ook – waarop ik hem
59zei ’t me aangenaam zou zijn in een half jaar
60noch bij hem te komen noch hem bij mij te zien.–
61Daar zulke praatjes mij maar hinderen &
62van streek maken.
63Dat moet ge wel begrijpen – hij kan me daarom
64niets meer scheelen & dat hij nu eindelijk begrijpt/
65duidelijk & klaar/ dat ik in den laatsten tijd erg
66het land aan hem gekregen heb & liever niets
67met hem te doen heb/ is mij wel.
68Ik werk stilletjes door en hij mag naar hartelust
69van me vertellen al de absurditeiten die hem
70mij aangaande in de harsens komen.
71Zoolang hij me in mijn werk niet hindert zal ik
72hem totaal vergeten.
 1v:3
73Toen hij van den winter iets zeide van dat hij zich
74er mee bemoeien zou ik geen geld meer van U
75ontving/ was ’t wat anders_ ik heb er toen dadelijk
76met U over geschreven.7
77Maar tot zoo iets weer gebeurt zal ik U nu niet
78meer over hem schrijven. Ik zou ’t zoo gek van
79me zelven vinden als ik hem ging naloopen
80en zeggen: Mijnheer T, mijnheer T, ik ben een
81echt schilder net als andere schilders ondanks
82al je redenaties_
83Neen, leuker komt ’t me voor, juist omdat ’t
84'wel degelijk (’t artistieke) me in merg & been zit, heel bedaard
85met mijn boeltje in weilanden of duinen te
86blijven campeeren of op ’t atelier met model
87te werken zonder in ’t minst notitie van
88hem te nemen.–
89Maar ’t geen ik nu wat aardig vind is dat
90gij ook dezer dagen Le ventre de Paris8 hebt gelezen.
91Ik ook nog bovendien Nanna_9 Hoor eens/
92Zola is eigentlijk Balzac II_10
93Balzac I beschrijft de maatschappij van 1815-1848/
94Zola begint waar Balzac ophoudt & gaat tot Sedan11
95of liever tot nu toe.
96Ik vind het enorm mooi. Nu moet ik U toch
97eens vragen wat gij denkt van Mme Francois die
98den armen Florent die in bezwijming midden op den weg ligt waar
99de groentekarren langs rijden/ opneemt & mee laat rijden.
100Ofschoon de andere groenteboeren roepen–: “laat
101hem liggen, die dronkaard! we hebben geen tijd om
102mannen die in de goot liggen op te rapen.” &c_
103Dat figuur van Mme Francois staat daar in den achtergrond
104van de Halles ’t heele boek door als contrast met het
105brutale egoisme van de andere vrouwen, zoo kalm en
105azoo waardig en zoo sympathiek.–12
106Zie Theo, ik voor mij vindt dat van Mme Francois
107de ware humaniteit en ten opzigte van Sien
108heb ik gedaan & zal ik doen dat wat geloof ik
109iemand als Mme Francois gedaan zou hebben voor
110Florent als hij niet meer om de politiek gegeven
111had dan om haar.– Ziedaar – en die humaniteit/
112ze is ’t zout van ’t leven/ zonder dat gaf ik niet om ’t leven.
113Suffit.–
 1r:4
114Om wat Tersteeg zegt geef ik evenmin als
115Mme Francois om wat de andere groenteboeren
116& vrouwen riepen: laat hem liggen – we hebben
117geen tijd/ en enfin de heele herrie & ’t lawaai.–
118Daar komt bij dat het niet lang duren zal of
119Sien verdient geheel haar eigen kostje met poseeren.
120Mijn allerbeste teekening/ Sorrow,13 ik voor mij
121vind dat ten minste ’t beste wat ik maakte/ daar heeft
122zij voor geposeerd & over minder dan een jaartje
123komen er geregeld teekeningen los van figuren
124ook/ ik beloof U dat. Want weet het wel – hoezeer ik ook liefde
125heb voor landschap/ ik heb nog meer liefde voor
126figuur. Doch dit is het moeielijkst en kost mij
127natuurlijk nog veel studie en werk en ook nog
128tijd. Maar laat U niet wijsmaken zij me van
129’t werk afhoudt, ge zult op ’t atelier dat van
130zelf wel gewaarworden. Was dat zoo dat ik
131om harentwil minder werkte/ ja dan gaf ik
132U gelijk maar nu is ’t lijnregt ’t tegendeel, werkelijk.
133Nu/ wij zullen dat hoop ik wel langzamerhand
134eens worden/ minder door woorden dan wel
135door teekeningen.– Ik krijg zoo ’t land
136aan woorden – enfin.–
137Maar kerel/ ik vindt ’t toch zoo heerlijk gij
138komt. gaan we dan werkelijk zamen
139de weilanden weer in – met niets anders
140voor ons dan dat stille/ zachte/ fijne groen
141& te lichte lucht_– Best hoor!– En de
142zéé! En het strand! en het OUDE
143achteraf Scheveningen.14 Heerlijk_
144à Propos – ik zie in den laatsten tijd zeer mooie kleine
145fusains van Th_ de Bock/ in de wandelinga geretoucheerd
146met wit & fijn blaauw in de lucht – zeer goed & die
147me meer sympathiek zijn dan zijn schilderijen.15
148Ik kan U niet zeggen hoe heerlijk de ruimte op ’t atelier
149mij is – ik merk er dan ook dadelijk den invloed
150van nu ik aan den gang ben. We zullen ze leeren
151te zeggen “’t zijn maar de ouden” van mijn teekeningen_16
152Ik ben toch niet voor mijn pleizier ziek geweest.–
 2r:5
153Gij moet me U dus maar voorstellen als zittende s’morgens
154om een uur of 4 al voor mijn zolderraampje/ bezig met
155mijn perspectiefraam de weilanden & de timmermanswerf
156te bestudeeren – als de vuren in ’t hofje aangemaakt worden
157om koffij te zetten & de eerste arbeider op de werf komt slenteren_
158Over de roode pannen daken komt een vlugt witte
159duiven aanzeilen tusschen de zwarte rookende schoorsteenen door_
160Maar daar achter een oneindigheid van fijn zacht groen/
161mijlen & mijlen van vlak weiland/ en een grijs luchtje
162zoo stil/ zoo vredig als Corot of v. Goyen.
163Dat gezigt over de nokken van de daken & de goten
164waar ’t gras in groeit/ s’morgens heel vroeg & die
165eerste teekenen van leven & ontwaken – de vogel die
166vliegt, de schoorsteen die rookt, het figuurtje
167diep beneden in de laagte dat slentert – is dan ook
168’t sujet van mijn aquarel.17 Ik hoop ’t U bevallen zal.
169Of ’t me in de toekomst goed zal gaan hangt
170dunkt me meer dan van iets anders af van mijn
171werk. Mits ik maar op de been blijf/ welnu dan
172strijd ik mijn strijd stilletjes op deze manier & geen
173andere/ dat ik heel leuk door mijn raampje kijk
174naar de dingen van de natuur & ze trouw teeken met liefde.
175Voor de rest alleen een defensieve houding
176aannemen in geval van eventueele molestatie
177maar verder heb ik het teekenen te lief dan dat
178ik trek heb me er door wat het ook zij van
179te laten afbrengen.
180De zonderlinge effekten van de perspektief/ die
181intrigueeren me meer dan menschelijke intrigues_
182Als het was dat Tersteeg beter begreep dat met mijn
183schilderen ’t een heel ander geval is dan met overige dingen/
184zoo zou hij zoo’n lawaai niet maken. Maar nu/
185in zijn oog heb ik Mauve bedrogen en teleurgesteld_
186Verder denkt hij ik ’t alleen doe
187om reden van ’t geld van U_– Ik vind een
188en ander absurd – te absurd om er verder
189aan te hechten. Mauve zelf zal later wel begrijpen
190dat hij zich niet in me bedrogen heeft en ik ook
191volstrekt niet onwillig was. Alleen HIJ ZELF bragt me
192tot ’t meer concientieuse teekenen vóór en alleer ik iets verders
193deed. Maar toen verstonden we elkaar niet juist/ alweer
194om H.G.T. die er achter zat.18
 2v:6
195Omtrent Uw brief wil ik toch nog eens zeggen dat ik ’t niet helpen
196kan gij van het kind van Sien niet wist want toen ik U van haar vertelde
197heb ik er zeer zeker over geschreven maar gij hebt waarschijnlijk aan
198het kind gedacht dat toen nog niet tot de buitenwereldbewoners behoorde.19
199Maar reeds met een enkel woord sprak ik over de humaniteit
200zoo als ze soms in een mensch zitten kan als b.v. bij Me Francois
201in ’t boek van Zola. Humanitaire plannen of denkbeelden heb
202ik echter niet alsof ik voor iedereen zoo zou meenen te kunnen
203doen_ Doch ik schaam mij niet te zeggen (ofschoon
204'ik zeer goed weet dat het woord humaniteit in een slecht blaadje
205staat) dat ik voor mij altijd behoefte had & ook houden zal
206om een of ander schepsel lief te hebben. Bij voorkeur/
207’k weet zelf niet waarom/ een ongelukkig of verschopt of verlaten
208schepsel_– Ik heb eens een armzalig verbrande mijnwerker verpleegd/
209zes weken of 2 maanden lang20 – ik heb mijn eten gedeeld een
210heelen winter met een oud man – ik weet niet wat al meer/
211en nu Sien_– Maar ik geloof tot heden niet dat zulks
212dwaas of slecht is/ ik vindt het iets dat zoo natuurlijk en
213van zelfsprekend is dat ik me niet begrijp dat de menschen
214zoo onverschillig voor elkaar zijn gewoonlijk. Ik zeg er nog
215bij dat als ik er kwaad aan deed gij ook kwaad deed mij
216zoo trouw te helpen – dat zulks kwaad zou zijn/ maar
217’t ware immers absurd. Ik geloof altijd dat – heb Uw
218naaste lief als U zelf21 – geen overdrijving is maar den
219normalen toestand. Enfin. En gij weet/ ik zal mijn
220uiterste krachten inspannen om te zorgen ik spoedig aan ’t ver-
221koopen raak/ juist om geen misbruik van Uw goedheid te maken.
222Ik geloof verder vast & zeker – broer – dat als gij op insinuaties
223om op te houden mij het geld te zenden – welke ik ’t mogelijk acht
224men U zal doen – bedaard ten antwoord geeft: dat gij van mij
225’t vertrouwen hebt dat er een goed schilder van mij komen zal
226en dus voortgaat mij te helpen. Dat wat mijn privé leven & zaken
227aangaat gij daarin mij hebt vrijgelaten en niet dwingen
228wilt of meehelpen mij te dwingen – er alsdan zeer spoedig
229een eind zal komen aan de praatjes en men alleen in
230sommige kringen mij als een paria in de maatschappij zal
231beschouwen & uitsluiten. Wat me tamelijk koel laat & reeds
232niet vreemd is. Wat hoe langer hoe meer mij zal concentreeren
233op de kunst. En ofschoon sommigen mij onherroepelijk &
234voor eeuwig mogen verdommen/ van zelf ligt het in
235den aard van de zaak dat mijn vak en mijn werk mij
236op nieuw relaties zal openen/ te frisscher omdat het
237zulken zullen wezen waar geen oude prejugés omtrent mijn
238verleden de boel verkoelen/ verstijven en stériel maken.
239Connecties met zulken als Tersteeg die hun prejugés houden
240zijn absoluut steriel en nutteloos. Nu kerel, dank
241voor Uw brief & de vijftig francs – mijn teekening is intusschen
242wat gedroogd & ik ga haar retoucheeren. De lijnen van de
243daken & goten schieten nu lekker weg als pijlen uit den boog – zonder
244aarzeling getrokken. à Dieu/ met een handdruk_

244*t. à t.
245Vincent

246P.S. Lees maar veel Zola/ dat is gezonde kost en men wordt
247er helder door.


38 (± een half jaar) < Added later; parentheses added by us.
84 (’t artistieke) < Added later; parentheses added by us.
204 blaadje < blaadje)
top